ECLI:NL:RBROT:2022:8120

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
9902002 CV EXPL 22-2137
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betalingsachterstand zorgverzekering en geschil over premies

In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde01] wegens een betalingsachterstand van premies voor de zorgverzekering. De kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam heeft op 22 september 2022 uitspraak gedaan in deze kwestie. VGZ stelt dat [gedaagde01] in gebreke is gebleven met de betaling van de verschuldigde premies, ondanks herhaalde aanmaningen. De vordering omvat een hoofdsom van € 531,13, rente en buitengerechtelijke kosten, wat in totaal neerkomt op € 637,78. [gedaagde01] betwist de vordering en stelt dat zij de premies voor de maanden oktober, november en december 2020 wel degelijk heeft betaald. De kantonrechter heeft de ingediende bewijsstukken van [gedaagde01] beoordeeld, maar oordeelt dat VGZ voldoende heeft aangetoond dat er een betalingsachterstand bestaat. De kantonrechter concludeert dat [gedaagde01] de zorgverzekering niet tijdig heeft opgezegd en dat zij ook voor het jaar 2021 nog premies verschuldigd is. De vordering van VGZ wordt dan ook toegewezen, inclusief de proceskosten en rente. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 9902002 CV EXPL 22-2137
datum uitspraak: 22 september 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
vestigingsplaats: Arnhem,
eiseres,
gemachtigde: [naam01] van Flanderijn Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘VGZ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 23 maart 2022, met bijlagen;
  • het antwoord (brief van [gedaagde01] ingekomen op 25 mei 2022), met bijlagen;
  • de repliek, met bijlagen;
  • de dupliek (brief van [gedaagde01] van 8 augustus 2022).

2..De feiten

2.1.
[gedaagde01] heeft bij VGZ een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet afgesloten. Uit hoofde van deze zorgverzekeringsovereenkomst is [gedaagde01] aan VGZ premie verschuldigd, die maandelijks bij vooruitbetaling dient te worden voldaan.

3..Het geschil

3.1.
VGZ eist samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 637,78 met rente;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 531,13, rente van € 4,37 (berekend tot 10 augustus 2021), rente van € 5,88 (berekend tot 23 maart 2022) en buitengerechtelijke kosten van € 96,40 inclusief btw.
3.2.
VGZ baseert de eis op het volgende. [gedaagde01] is ondanks aanmaning in gebreke gebleven met tijdige en volledige betaling van de premie die zij VGZ uit hoofde van de tussen partijen gesloten zorgverzekeringsovereenkomst verschuldigd is geworden.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis, omdat de premies over de maanden oktober, november en december 2020 volgens haar betaald zijn. Volgens [gedaagde01] heeft VGZ wel meer fouten gemaakt. [gedaagde01] heeft daarom een brief gestuurd aan VGZ om de zorgverzekering stop te zetten op haar verzoek. VGZ heeft toen de verzekering nog een paar maanden door laten lopen.

4..De beoordeling

4.1.
De kantonrechter begrijpt het standpunt van [gedaagde01] zo dat zij van mening is dat er geen betalingsachterstand is, omdat zij de premies over de maanden oktober, november en december 2020 heeft betaald en omdat zij de verzekering daarna heeft opgezegd zodat zij voor het jaar 2021 geen premies verschuldigd is. Ter onderbouwing van de betalingen heeft [gedaagde01] afschriften van haar betaalrekening overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat zij op 27 oktober 2020 een bedrag van € 121,45 heeft overgemaakt aan VGZ, op 25 november 2020 een bedrag van € 121,45 heeft overgemaakt aan VGZ en op 21 december 2020 een bedrag van € 130,44 heeft overgemaakt aan VGZ.
4.2.
VGZ handhaaft dat er wel sprake is van een betalingsachterstand en heeft dit als volgt toegelicht. [gedaagde01] heeft de premie over de maanden oktober en november 2020 betaald. Omdat [gedaagde01] echter op meerdere brieven niet reageerde, heeft VGZ zelf de verzekering van [gedaagde01] in december 2020 met terugwerkende kracht beëindigd per 28 oktober 2020. In verband met deze beëindiging heeft [gedaagde01] een bedrag van € 130,44 teruggestort gekregen. [gedaagde01] heeft tegen de beëindiging bezwaar gemaakt. VGZ heeft vervolgens de verzekering met terugwerkende kracht per 28 oktober 2020 hersteld en met terugwerkende kracht ook weer de premie vanaf 28 oktober 2020 in rekening gebracht bij [gedaagde01] . Deze premie heeft [gedaagde01] niet betaald. Ook de premie in 2021 heeft [gedaagde01] niet meer (volledig) betaald. De betalingsachterstand is hierdoor opgelopen tot een bedrag van € 531,13. Volgens VGZ heeft zij per 6 mei 2021 de verzekering wederom beëindigd vanwege het niet reageren van [gedaagde01] op meerdere brieven.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat VGZ gemotiveerd heeft betwist dat [gedaagde01] de betalingsachterstand voldaan heeft. VGZ heeft een specificatie overgelegd waaruit de verschuldigde premies blijken en de betalingen die [gedaagde01] gedaan heeft. Daaruit blijkt inderdaad dat [gedaagde01] de premie over de maanden oktober en november 2020 heeft betaald, maar VGZ heeft toegelicht dat zij daarna een bedrag van € 130,44 heeft teruggestort vanwege de beëindiging van de verzekering. Doordat de verzekering vervolgens met terugwerkende kracht is hersteld, staat volgens VGZ nog een bedrag open voor de premies over de periode 28 oktober 2020 tot en met december 2020. [gedaagde01] heeft geen betalingsbewijzen van deze premies overgelegd. Voor zover [gedaagde01] stelt dat zij op 21 december 2021 een bedrag van € 130,44 heeft betaald aan VGZ, geldt dat uit het overgelegde rekeningafschrift voldoende blijkt dat [gedaagde01] met een pen een min-teken voor dit bedrag heeft geschreven, zodat geen sprake is geweest van een betaling maar van een terugboeking door VGZ. De kantonrechter is gelet hierop van oordeel dat de betalingsachterstand voor het jaar 2020 voldoende is komen vast te staan.
4.4.
[gedaagde01] heeft voorts gelet op de gemotiveerde betwisting van VGZ onvoldoende onderbouwd dat zij de zorgverzekering voor het jaar 2021 heeft opgezegd. Het had op haar weg gelegen om de opzegging te onderbouwen, maar dat heeft [gedaagde01] niet gedaan. [gedaagde01] is daarom ook de nog openstaande premie voor het jaar 2021 verschuldigd aan VGZ. [gedaagde01] heeft geen bewijzen overgelegd waaruit blijkt dat zij de premie in de periode van januari tot 6 mei 2021 volledig betaald heeft, zodat de betalingsachterstand over het jaar 2021 ook toewijsbaar is.
4.5.
Het voorgaande betekent dat het gevorderde bedrag aan hoofdsom ten bedrage van € 531,13 zal worden toegewezen.
buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.6.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen. De rente wordt toegewezen, omdat uit de stellingen van VGZ volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] deze stellingen niet heeft betwist.
proceskosten
4.7.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van VGZ tot vandaag vast op € 129,74 aan dagvaardingskosten, € 322,- aan griffierecht en € 248,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 124,- tarief). Dit is totaal € 699,74. Voor kosten die VGZ maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] ook een bedrag betalen van € 62,- (1/2 punt x € 124,- tarief met maximum € 124,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.8.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan VGZ te betalen € 637,78, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 531,13 vanaf 23 maart 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de kant van VGZ tot vandaag vastgesteld op € 699,74 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en in het openbaar uitgesproken.
31688