In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 29 september 2022, heeft eiseres een vordering ingesteld tegen gedaagde met betrekking tot de terugbetaling van een borgsom van € 3.000,00. Eiseres had van 1 augustus 2019 tot 18 november 2020 een bedrijfsruimte gehuurd van gedaagde en had op 22 juli 2019 een borgovereenkomst gesloten. Na beëindiging van de huur op 18 november 2020 heeft eiseres herhaaldelijk verzocht om terugbetaling van de borg, maar gedaagde heeft dit nagelaten. Gedaagde betwist de terugbetaling en voert aan dat eiseres illegale activiteiten heeft georganiseerd in de gehuurde ruimte, wat heeft geleid tot een politie-inval en sluiting van het pand. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet heeft aangetoond dat de bedrijfsruimte in een slechtere staat is opgeleverd dan bij aanvang van de huur. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres grotendeels toegewezen, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, en gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.