ECLI:NL:RBROT:2022:7998

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
9831884 CV EXPL 22-12652
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van werknemer in vorderingen tegen College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nissewaard

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nissewaard. De werknemer had haar arbeidsovereenkomst met de gemeente Nissewaard opgezegd en vorderde schadevergoeding wegens immateriële schade, alsook vergoeding van kosten voor rechtsbijstand. De vorderingen waren gebaseerd op een vermeende schending van de zorgplicht door het College, waarbij de werknemer stelde dat zij te maken had gehad met pestgedrag en een hoge werkdruk zonder steun van haar leidinggevende.

De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de werknemer niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat zij niet de juiste partij had gedagvaard. Het College is geen rechtspersoon en kan daarom niet als zodanig in een civiele procedure optreden. De kantonrechter heeft het verweer van het College gevolgd en de vorderingen van de werknemer afgewezen. Daarnaast heeft de kantonrechter overwogen dat de werknemer onvoldoende bewijs had geleverd voor de door haar gestelde schade en dat de vordering tot transitievergoeding niet tijdig was ingediend.

De uitspraak concludeert dat de werknemer in de proceskosten wordt veroordeeld, die zijn vastgesteld op een bedrag van € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde van het College, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. F. Aukema-Hartog.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9831884 CV EXPL 22-12652
datum uitspraak: 9 september 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
gemachtigde: mr. H.C. Wildervanck,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nissewaard,
zetelend te Spijkenisse,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.G. Kleverkamp en mr. A Kras.
De partijen worden hierna ‘[eiseres]’ en ‘het College’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 13 april 2022, met producties;
  • het antwoord, met producties;
  • de brief van 4 juli 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 3 augustus 2022 aan de zijde van [eiseres].
1.2.
Op 18 augustus 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken. Daarbij waren aanwezig [eiseres] in persoon, tezamen met [naam 1], en haar gemachtigde mr. H.C. Wildervanck. Namens het College waren aanwezig [naam 2] (HR adviseur) en [naam 3] (eenheidsmanager ruimtelijke ontwikkeling), bijgestaan door de gemachtigden mr. H.G. Kleverkamp en mr. A. Kras. Van hetgeen ter zitting is besproken is aantekening gehouden door de griffier.

2..De feiten

2.1.
[eiseres] is op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst geweest van de gemeente Nissewaard. [eiseres] heeft haar arbeidsovereenkomst met de gemeente Nissewaard met ingang van 1 september 2021 opgezegd.
2.2.
Op 8 maart 2022 heeft [eiseres] een brief bij de receptie van de gemeente Nissewaard afgegeven met als onderwerp ‘schadeclaim ex artikel 6:106 aanhef en onder b Burgerlijk Wetboek, arrest van de Hoge Raad 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519 en de conclusie van de Procureur-Generaal van de Hoge Raad in de zaak met nummer 19/02450’. [eiseres] vordert in deze brief betaling van € 6.750,00 vanwege door haar geleden immateriële schade.
2.3.
Bij brief van 24 maart 2022 aan het College heeft [eiseres] het College aansprakelijk gesteld voor vergoeding van materiële en immateriële schade die [eiseres] tijdens en na haar dienstbetrekking bij de gemeente Nissewaard heeft geleden.
2.4.
Het College heeft niet gereageerd op de brieven van [eiseres] van 8 maart 2022 en 24 maart 2022.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] eist samengevat:
  • het College te veroordelen tot betaling van € 6.750,00 wegens door [eiseres] geleden materiële en immateriële schade, (primair) te vermeerderen met wettelijke rente;
  • het College te veroordelen tot vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand ter hoogte van € 2.500,00;
  • het College te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten;
  • het College te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiseres] baseert de eis, samengevat weergegeven, op het volgende. Het College heeft de zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 BW geschonden. De werkdruk was voor [eiseres] zeer groot, waarbij zij - toen zij dit had aangekaart - geen steun van haar leidinggevende heeft gehad. [eiseres] heeft te maken gehad met pestgedrag door haar teamleider, die niet beschikt over enige kennis van het leidinggeven. [eiseres] heeft geestelijk letsel opgelopen door de stijl van leidinggeven van haar teamleider, waarbij zij balanceerde op het randje van een zware burn-out. Het College heeft nagelaten tegen de betrokken leidinggevenden handelend op te treden, waarmee de zorgplicht is geschonden.
3.3.
Het College is het niet eens met de eis en voert, samengevat weergegeven, het volgende aan. Het College is een bestuursorgaan en geen rechtspersoon. Nu niet de gemeente Nissewaard is gedagvaard, is de dagvaarding nietig. Verder wordt betwist dat sprake is geweest van pestgedrag door de leidinggevende, dat de gemeente niet aan haar zorgplicht heeft voldaan en dat [eiseres] enige materiële dan wel immateriële schade heeft geleden. Het College stelt dat [eiseres] in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat de vordering moet worden afgewezen. Het College vordert [eiseres] te veroordelen in proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de (na)kosten.

4..De beoordeling

Conclusie van repliek

4.1.
[eiseres] heeft ter zitting naar de conclusie van repliek verwezen. Op 16 juni 2022 heeft de kantonrechter, nadat het College een conclusie van antwoord had ingediend, bepaald dat de zaak zal worden besproken op een zitting en partijen de gelegenheid gegeven uiterlijk op de woensdag voor 4 juli 2022 hun verhinderdata voor de komende drie maanden op te geven. Vervolgens is de mondelinge behandeling bepaald op 18 augustus 2022. [eiseres] is niet in de gelegenheid gesteld een conclusie van repliek in te dienen, zodat een conclusie van repliek geen onderdeel uitmaakt van het procesdossier.
Ontvankelijkheid
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van het College is dat [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering moet worden verklaard, omdat zij niet de gemeente Nissewaard maar het College heeft gedagvaard. Dit verweer slaagt. De bevoegdheid om als partij in een civielrechtelijke procedure als de onderhavige op te treden, komt in beginsel alleen toe aan natuurlijke personen en aan rechtspersonen. Het College beschikt niet over rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 2:1 BW. [eiseres] heeft gesteld dat sprake is van een duidelijke fout, die ingevolge artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) eenvoudig te herstellen is. De kantonrechter volgt dit standpunt niet. Artikel 31 Rv regelt de verbetering van een kennelijke fout in een uitspraak en ziet niet op de situatie dat de verkeerde partij is gedagvaard of de dagvaarding een fout bevat. Het voorgaande betekent dat [eiseres] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vorderingen.
Ten overvloede
4.3.
Geheel ten overvloede overweegt de kantonrechter nog het volgende. [eiseres] heeft vergoeding van materiële en immateriële schade gevorderd. De aansprakelijkheid van een werkgever voor schade die de werknemer tijdens het werk heeft opgelopen is geregeld in artikel 7:658 BW. Op grond van artikel 7:658 lid 1 BW is het allereerst aan de werknemer te stellen en bij betwisting te bewijzen dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden. Pas als dat komt vast te staan, is de werkgever in beginsel aansprakelijk, tenzij hij aantoont dat hij niet is tekortgeschoten in zijn zorgplicht.
4.4.
In dit geval heeft [eiseres] voor wat betreft de door haar gestelde (materiële en immateriële) schade naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende aan haar stelplicht voldaan. [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat haar materiële schade bestaat uit reiskosten, telefoonkosten, printkosten en kosten voor juridische bijstand. De immateriële schade bestaat volgens [eiseres] uit de omstandigheid dat zij tussen haar twee banen is ingestort, veel onzekerder is geworden en een hoge bloeddruk heeft. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] de door haar gestelde (im)materiële schade onvoldoende aan de hand van stukken onderbouwd. Na de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [eiseres] heeft zij bij een andere gemeente een nieuwe baan gevonden, waar zij nog steeds werkzaam is. Hoewel de kantonrechter wil aannemen dat [eiseres] vanuit haar zienswijze last heeft van de wijze waarop haar arbeidsovereenkomst bij de gemeente Nissewaard is geëindigd, heeft [eiseres] geen concrete gegevens (bijvoorbeeld van een medicus) overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat (mogelijk) sprake is van psychisch letsel. Dat betekent dat haar vorderingen (op grond van artikel 7:658 BW dan wel 6:106 BW) moeten worden afgewezen.
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] onder verwijzing naar artikel 7:671c BW de transitievergoeding gevorderd. Het College heeft hier tegenin gebracht dat de transitievergoeding niet binnen drie maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst is gevorderd. Naar het oordeel van de kantonrechter slaagt dit verweer. Op grond van artikel 7:686a lid 4 sub b BW kan een verzoek om toekenning van de transitievergoeding binnen drie maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter worden ingediend. Nu de arbeidsovereenkomst van [eiseres] per 1 september 2021 is geëindigd en [eiseres] pas tijdens de mondelinge behandeling heeft gesteld dat zij recht heeft op een transitievergoeding, is de periode van drie maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst ruimschoots overschreden. Los daarvan moet een verzoek om toekenning van een transitievergoeding bij verzoekschrift worden ingediend (artikel 7:686a lid 2 BW), ziet artikel 7:671c BW waarnaar [eiseres] verwijst op ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer (daarvan is in dit geval geen sprake, omdat [eiseres] haar arbeidsovereenkomst heeft opgezegd) en is de kantonrechter onvoldoende gebleken dat de gemeente Nissewaard ernstig verwijtbaar heeft gehandeld (artikel 7:673 lid 1 sub b onder 1 BW). Partijen verschillen van mening over de aanpak van de door [eiseres] ervaren werkdruk door haar leidinggevende(n). Voldoende is gebleken dat de gemeente Nissewaard zich heeft ingespannen om de door [eiseres] ervaren werkdruk te verlichten, onder meer door aan te bieden dat zij projecten ‘mocht laten vallen’ en door een nieuwe collega aan te stellen die [eiseres] zou kunnen helpen. Dat [eiseres] het met deze aanpak niet eens was, betekent niet dat de gemeente Nissewaard ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Dit alles betekent dat ook de vordering tot toewijzing van een transitievergoeding niet kan worden toegewezen.
Proceskosten
4.6.
[eiseres] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van het College tot vandaag vast op € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 311,00 tarief). Voor kosten die het College maakt na deze uitspraak moet [eiseres] ook een bedrag betalen van € 124,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de kant van het College tot vandaag vastgesteld op € 611,00 aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
44483