In deze zaak heeft de kinderrechter op 1 september 2022 een beschikking gegeven voor de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige], in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De minderjarige, geboren in 2006, woont bij haar moeder, maar verblijft tijdelijk bij haar oma. De moeder en oma hebben aangegeven dat de situatie thuis niet langer houdbaar is, terwijl [voornaam minderjarige] zelf het probleem niet erkent en thuis wil blijven wonen. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de minderjarige, de moeder en een vertegenwoordigster van de GI zijn gehoord.
De GI heeft verzocht om de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling, omdat zij zelfbepalend gedrag vertoont en er regelmatig conflicten zijn tussen haar en haar moeder. De GI vreest dat de minderjarige, als zij bij haar oma blijft wonen, niet de nodige begeleiding en structuur zal krijgen, wat haar ontwikkeling kan belemmeren. De moeder heeft ingestemd met het verzoek tot uithuisplaatsing, terwijl [voornaam minderjarige] hiertegen bezwaar maakt en aangeeft dat zij niet wil verhuizen.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de zorg voor [voornaam minderjarige] door de moeder niet goed kan worden geboden en dat er een uithuisplaatsing noodzakelijk is voor haar ontwikkeling. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met ingang van 1 september 2022 tot 9 juni 2023, en verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.