ECLI:NL:RBROT:2022:7944

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
25 september 2022
Zaaknummer
C/10/621356 / HA ZA 21-576
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadeclaims van gemeenten tegen Chemours en Du Pont wegens PFOA en GenX verontreiniging

In deze zaak vorderen vier gemeenten, te weten de Gemeenten Dordrecht, Papendrecht, Sliedrecht en Molenlanden, schadevergoeding van Chemours en Du Pont vanwege verontreiniging met PFOA en GenX die voortvloeit uit de exploitatie van een fabriek in Dordrecht. De gemeenten stellen dat de emissie van deze stoffen heeft geleid tot bodem- en waterverontreiniging, wat schadelijke gevolgen heeft voor de gezondheid van hun inwoners en de waarde van hun eigendommen. De rechtbank behandelt in dit vonnis de ontvankelijkheid van de gemeenten en de verjaring van hun vorderingen. De rechtbank oordeelt dat de gemeenten ontvankelijk zijn in hun vorderingen en dat de vorderingen niet zijn verjaard. De rechtbank gaat verder in op de aansprakelijkheid van Chemours en Du Pont, waarbij de gemeenten zich beroepen op artikel 6:175 BW en artikel 6:162 BW. De rechtbank stelt vast dat Chemours de huidige exploitant is van de fabriek en dat de emissies van PFOA en GenX schadelijk zijn voor de gemeenten. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol voor conclusie van repliek aan de zijde van de gemeenten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/621356 / HA ZA 21-576
Vonnis van 21 september 2022
in de zaak van

1..GEMEENTE DORDRECHT ,

zetelend te Dordrecht ,
2.
GEMEENTE PAPENDRECHT,
zetelend te Papendrecht ,
3.
GEMEENTE SLIEDRECHT,
zetelend te Sliedrecht ,
4.
GEMEENTE MOLENLANDEN,
zetelend te Hoornaar ,
eiseressen,
advocaat mr. E.H.P. Brans te Den Haag,
tegen

1..CHEMOURS NETHERLANDS B.V.,

gevestigd te Dordrecht,
2.
DU PONT DE NEMOURS (NEDERLAND) B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
3.
CORTEVA HOLDING NETHERLANDS 2 B.V.,
gevestigd te Bergen op Zoom,
gedaagden,
advocaat mr. N. Vloemans te Rotterdam.
Eiseressen zullen hierna de Gemeenten genoemd worden. Gedaagden zullen gezamenlijk Chemours c.s. en afzonderlijk respectievelijk Chemours, Du Pont (nieuw) en Du Pont (oud) genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 22 april 2021, met producties G.1 tot en met G.89,
  • de akte houdende overlegging productie van de Gemeenten, met productie G.90,
  • de conclusie van antwoord, met producties I.1 tot en met IX.8,
  • de brief van de rechtbank van 4 februari 2022, met een agenda voor de nog te bepalen mondelinge behandeling,
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 10 maart 2022 voor de mondelinge behandeling,
  • de akte houdende overlegging producties van de Gemeenten, met producties G.91 tot en met G.93,
  • de spreekaantekeningen van mr. Vloemans,
  • de spreekaantekeningen van mr. Brans (en mr. K. Winterink),
  • het proces-verbaal van de op 20 juli 2022 gehouden mondelinge behandeling, aan het slot waarvan de zaak is verwezen naar de rol van 21 september 2022 voor vonnis,
  • de schriftelijke reactie van Chemours c.s. op het proces-verbaal,
  • de schriftelijke reactie van de Gemeenten op het proces-verbaal,
  • het verzoek vervroeging roldatum met akte houdende wijziging van eis van de Gemeenten,
  • de schriftelijke afwijzing van dit verzoek (en weigering van de akte) door de rechtbank,
  • het bericht van Chemours c.s. naar aanleiding van de reactie van de Gemeenten op het proces-verbaal.

2..De zaak in het kort

Vier gemeenten spreken Chemours c.s. aan, in verband met schade die zou voortvloeien uit de exploitatie van een fabriek in Dordrecht waar PFOA werd en GenX wordt gebruikt. In dit vonnis wordt beslist op het verweer dat de vorderingen zijn verjaard. Ook wordt ingegaan op de vraag of de juiste rechtspersonen zijn gedagvaard. Op de inhoudelijke verwijten wordt nog niet ingegaan, dat gebeurt pas in een volgende fase.

3..De feiten

3.1.
In 1959 heeft Du Pont (oud) op het terrein aan de Baanhoekweg 22 te Dordrecht drie chemische fabrieken (hierna samen: de inrichting of de fabriek) gebouwd, waarin PTFE en FEP (fluorpolymeren) en fluorelastomeren worden geproduceerd.
3.2.
Vanaf de start van de productie van PTFE is in de fabriek gebruik gemaakt van het dispergeermiddel PFOA op basis van de door het bevoegd gezag verstrekte vergunningen. De eerste vergunning is verleend door burgemeesters en wethouders van Dordrecht en alle daarop volgende vergunningen door gedeputeerde staten van Zuid-Holland. In verband met vergaarde kennis over (potentiële) risico’s voor mens en milieu is Du Pont (oud) het gebruik van PFOA gefaseerd gaan afbouwen en is in 2012 het gebruik van PFOA in de inrichting volledig gestopt. Sindsdien wordt GenX gebruikt bij de PTFE-productie, een hulpmiddel waarvan door sommigen (in ieder geval Chemours c.s.) wordt aangenomen of vermoed dat dit minder risico’s meebrengt voor mens en milieu dan PFOA.
3.3.
Bij akte van splitsing van 1 januari 2012 is Du Pont (oud) gesplitst. Bij deze splitsing zijn de eigendom van het grootste deel van de inrichting en de eventuele schulden uit hoofde van (milieu)aansprakelijkheid die voortvloeien uit de bedrijfsactiviteiten overgedragen aan de kort daarvoor opgerichte vennootschap Chemours. Door de splitsing is Du Pont (oud) feitelijk een holding geworden.
3.4.
Bij akte van splitsing van 31 december 2014 heeft er een tweede splitsing plaatsgevonden. De onderneming van Chemours is gesplitst in een divisie
‘non-performance chemicals’, die is overgedragen aan Du Pont (nieuw), en een divisie
‘performance chemicals’, die is achtergebleven bij Chemours.
3.5.
De gemeenten Dordrecht, Papendrecht en Sliedrecht hebben Chemours op 22 februari 2018 een brief gestuurd, waarin onder meer staat:
(…) Chemours/DuPont hebben in de periode 1970-2012 PFOA ingezet in hun productieproces. Door de wijze waarop het productieproces destijds was ingericht heeft zich PFOA kunnen verspreiden over de omgeving van het bedrijfsterrein van Chemours/DuPont aan de Baanhoekweg in Dordrecht. Ten gevolge hiervan is de bodem in de gemeenten Dordrecht, Papendrecht en Sliedrecht verontreinigd geraakt, waaronder percelen die in eigendom zijn bij deze gemeenten. Daarnaast is ook het oppervlaktewater in deze gemeenten verontreinigd geraakt. Belangrijker is echter dat de emissie van PFOA een negatieve invloed heeft en heeft gehad op de bewoners van deze Drechtsteden.
Cliënten hebben in verband met de constatering dat PFOA zich over de omgeving van bedoeld bedrijfsterrein heeft verspreid en ook een effect heeft en heeft gehad op de bevolking, opdracht gegeven tot de uitvoering van diverse bodem- en gezondheidsonderzoeken. Ook hebben deze gemeenten in verband hiermee aanzienlijke ambtenarenkosten gemaakt en is veel tijd en geld gestoken in overleg en communicatie met bevolking van Dordrecht, Papendrecht en Sliedrecht.
Inmiddels is duidelijk geworden dat de verontreiniging met PFOA van de omgeving van het bedrijfsterrein van Chemours/DuPont ook andere gevolgen heeft dan hiervoor aangegeven. Zo zou de gemeente Dordrecht grond van één van haar percelen leveren aan een aannemer, die deze grond weer door zou leveren aan een derde. Omdat de te leveren grond met PFOA verontreinigd blijkt te zijn, kan de aannemer niet voldoen aan zijn leveringsverplichting en wordt er een schadevergoeding gevorderd van de gemeente.
Cliënten verwachten dat de verontreiniging van de omgeving met PFOA nog veel meer consequenties gaat hebben dan op dit moment duidelijk is.
Cliënten houden er rekening mee dat ook de GenX-stoffen tot vergelijkbare problemen gaan leiden en sluiten niet uit dat dit met zich mee zal brengen dat er nog meer en aanvullende bodem- en gezondheidsonderzoeken moeten plaatsvinden.
Cliënten, de gemeenten Dordrecht, Papendrecht en Sliedrecht, overleggen graag met u over de ontstane situatie die voor de genoemde gemeenten alsook de burgers uit die gemeenten onacceptabel is, alsook over de vergoeding van de schade die de gemeenten vanwege de emissie van PFOA en GenX-stoffen lijden, hebben geleden en nog zullen lijden, daaronder begrepen maar niet beperkt tot de kosten van de bodem- en gezondheidsonderzoeken die in opdracht van cliënten zijn en zullen worden verricht. (…)
Tot slot. Cliënten behouden zich ondubbelzinnig alle rechten voor ter zake van de schade die voor hen voortvloeit, is voortgevloeid en nog zal voortvloeien uit de emissie van PFOA en/of GenX-stoffen door Chemours/DuPont. Verder strekt deze brief tot stuiting van de verjaring van de vordering(en) die de gemeenten uit hoofde van onrechtmatige daad, een regresrecht, of anderszins, ten gevolge van de PFOA-emissie en/of de emissie van GenX-stoffen hebben op uw bedrijf. Ik adviseer u in dat kader om alle relevante bescheiden beschikbaar te houden en niet te vernietigen.
3.6.
De toenmalige gemeente Molenwaard heeft op 29 juni 2018 een soortgelijke brief aan Chemours gestuurd en de toenmalige gemeente Giessenlanden heeft dat op 29 juni 2018 of 4 juli 2018 (de exacte verzendingsdatum staat niet vast) gedaan.
3.7.
In 2019 zijn de gemeenten Molenwaard en Giessenlanden opgehouden te bestaan en opgegaan in de gemeente Molenlanden.
3.8.
Bij brieven van 20 augustus 2020 hebben de Gemeenten Chemours en Du Pont (nieuw) - onder meer - aansprakelijk gesteld voor de schade die de Gemeenten lijden en zullen lijden als gevolg van de emissie van PFOA en GenX door Chemours c.s.

4..Het geschil

4.1.
De Gemeenten vorderen om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
( i) voor recht te verklaren dat Chemours onrechtmatig heeft gehandeld jegens (elk van) de Gemeenten door de emissie van PFOA in Dordrecht, ter plaatse van de inrichting, te hebben laten voortduren ondanks de kennis die bij deze vennootschap aanwezig was of had behoren te zijn aangaande de risico’s voor mens en milieu van PFOA,
( ii) voor recht te verklaren dat Chemours onrechtmatig heeft gehandeld en handelt jegens (elk van) de Gemeenten door de emissie van GenX-stoffen in Dordrecht, ter plaatse van de inrichting, te hebben laten plaatsvinden, voortduren en niet te staken ondanks de kennis die bij deze vennootschap aanwezig is, was of had behoren te zijn aangaande de risico’s voor mens en milieu van GenX-stoffen,
( iii) voor recht te verklaren dat Chemours onrechtmatig heeft gehandeld en handelt jegens (elk van) de Gemeenten door het ten gevolge van de emissie van PFOA en/of GenX-stoffen veroorzaken van bodem- en grondwaterverontreiniging binnen (elk van) de Gemeenten, meer specifiek ter zake van de percelen die in eigendom zijn van (elk van) de Gemeenten,
( iv) voor recht te verklaren dat Chemours onrechtmatig heeft gehandeld en handelt jegens (elk van) de Gemeenten door het ten gevolge van de emissie van PFOA en/of GenX-stoffen veroorzaken van bodem- en grondwaterverontreiniging binnen (elk van) de Gemeenten, meer specifiek ter zake van de percelen die in eigendom zijn van (elk van) de Gemeenten en deze bodem- en grondwaterverontreiniging niet te saneren dan wel ongedaan te maken,
( v) voor recht te verklaren dat Du Pont (oud) op grond van artikel 2:334t BW hoofdelijk aansprakelijk is voor alle vorderingen van de Gemeenten op Chemours die voortvloeien uit de onrechtmatige handelingen van Chemours onder (i) tot en met (iv) in de periode van 1967 tot aan 1 januari 2012, voor zover Chemours niet aan haar veroordeling voldoet binnen 30 kalenderdagen na betekening van het vonnis waaruit die veroordeling van Chemours voortvloeit,
( vi) voor recht te verklaren dat Du Pont (nieuw) op grond van artikel 2:334t BW hoofdelijk aansprakelijk is voor alle vorderingen van de Gemeenten op Chemours die voortvloeien uit de onrechtmatige handelingen van Chemours onder (i) tot en met (iv) in de periode van 1967 tot aan 1 januari 2015, voor zover Chemours niet aan haar veroordeling voldoet binnen 30 kalenderdagen na betekening van het vonnis waaruit die veroordeling van Chemours voortvloeit,
( vii) Chemours c.s., ten aanzien van Du Pont (oud) en Du Pont (nieuw) met inachtneming van de beperkingen als voor hen opgenomen onder (v) respectievelijk (vi), hoofdelijk te veroordelen de schade die de Gemeenten hebben geleden en lijden als gevolg van de onrechtmatige handelingen van Chemours als omschreven onder (i) tot en met (iv) te vergoeden, nader op te maken bij staat, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaardingen tot aan die der algehele voldoening en te vereffenen volgens de wet,
( viii) Chemours c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente,
( ix) Chemours c.s. en Du Pont (nieuw) hoofdelijk te veroordelen in de nakosten.
4.2.
Chemours c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vordering, met hoofdelijke veroordeling van de Gemeenten in de kosten, met nakosten en rente.

5..De beoordeling

5.1.
De Gemeenten stellen in de kern het volgende. De uitstoot van PFOA (van 1967 tot 2012) en GenX-stoffen (vanaf 2012) door de lucht heeft geleid tot verontreiniging van percelen die in eigendom zijn van de Gemeenten en van de leefomgeving van de inwoners van de Gemeenten, gezien de milieu- en gezondheidsrisico’s die verbonden zijn aan PFOA en GenX-stoffen. Chemours c.s. hebben nagelaten deze verontreiniging te voorkomen althans ongedaan te maken. Chemours c.s. zijn primair op grond van artikel 6:175 BW en subsidiair op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de schade die de Gemeenten als gevolg van de uitstoot van PFOA en GenX hebben geleden, lijden of zullen lijden.
5.2.
Chemours c.s. betwisten gemotiveerd dat zij op grond van artikel 6:175 BW of artikel 6:162 BW aansprakelijk zijn, maar zij hebben daaraan voorafgaand ook de volgende formele verweren gevoerd (kort samengevat):
­ Du Pont (oud) en Du Pont (nieuw) zijn gelet op de splitsingsaktes ten onrechte gedagvaard, zodat de Gemeenten niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen tegen deze gedaagden,
­ ten aanzien van de uitstoot van PFOA zijn de vorderingen van de Gemeenten verjaard,
­ het door de Gemeenten starten van een civielrechtelijke procedure in plaats van gebruik te maken van hun publiekrechtelijke instrumenten is een onaanvaardbare doorkruising van het publiekrecht door het privaatrecht.
5.3.
Naar aanleiding van de in de dagvaarding en de conclusie van antwoord ingenomen standpunten heeft de rechtbank aanleiding gezien om een regiezitting te gelasten. Tijdens deze zitting hebben partijen gelegenheid gehad om te pleiten over enkele voorvragen en formele verweren. In dat kader hebben zij ook op elkaar gereageerd en vragen van de rechtbank beantwoord. Op enkele voorvragen en verweren zal de rechtbank thans beslissen.
Ontvankelijkheid, petitum en eigen belang
5.4.1.
In de dagvaarding en ook ter zitting hebben de Gemeenten erop gewezen dat zij de splitsingsakte van 31 december 2014 (zie 3.4.) onduidelijk vinden en dat het hen aan kennis ontbreekt om te kunnen beoordelen welke vermogensbestanddelen Chemours nu precies aan Du Pont (nieuw) heeft overgedragen. De Gemeenten weten niet wat onder ‘Performance Chemicals’, ‘Non-Performance Chemicals’ en ‘Performance Polymers’ wordt verstaan en een definitie van deze termen in de splitsingsakte ontbreekt.
Wat hier verder ook van zij, de rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat Chemours de huidige exploitant is van de inrichting aan de Baanhoek te Dordrecht. Voorts hebben Chemours c.s. gemotiveerd en zonder voorbehoud naar voren gebracht dat eventuele aansprakelijkheid voor schade door de uitstoot van PFOA en/of GenX na de splitsing op Chemours rust, wat de Gemeenten niet gemotiveerd hebben weersproken. Hieruit volgt dat Chemours de primair aansprakelijke partij is indien komt vast te staan dat sprake is of is geweest van onrechtmatige uitstoot van PFOA en/of GenX die schadelijke gevolgen heeft of heeft gehad.
5.4.2.
De bij de Gemeenten bestaande onduidelijkheid over de splitsingsakte is volgens hen niet de reden geweest waarom zij, naast Chemours, ook Du Pont (nieuw) en Du Pont (oud) hebben gedagvaard. De reden hiervoor is, zo hebben de Gemeenten ter zitting nader toegelicht, dat deze vennootschappen op grond van artikel 2:234t BW subsidiair aansprakelijk zijn voor de schulden die verband houden met de emissies die vanaf 1967 hebben plaatsgevonden en nog steeds plaatsvinden. De subsidiaire aansprakelijkheid is gelegen in de mogelijkheid dat Chemours niet, althans niet binnen 30 dagen zal betalen. Daarnaast valt niet uit te sluiten dat er aanspraken van derden zijn die zodanig omvangrijk zijn dat ook het vermogen van Du Pont (nieuw) niet toereikend blijkt te zijn. Om die reden is ook Du Pont (oud) gedagvaard, aldus de Gemeenten.
5.4.3.
Gezien het wettelijke systeem aangaande de subsidiaire aansprakelijkheid bij een splitsing, op grond waarvan Du Pont (oud) en Du Pont (nieuw) aansprakelijk zijn indien Chemours als primair aansprakelijke partij niet aan haar verplichtingen voldoet, acht de rechtbank het niet ontoelaatbaar dat de Gemeenten ook Du Pont (oud) en Du Pont (nieuw) hebben gedagvaard. Dat oordeel wordt niet anders als Du Pont (oud) rauwelijks gedagvaard is.
5.5.1.
Chemours c.s. hebben nog bepleit dat de Gemeenten geen eigen belang hebben bij hun vorderingen. Het doel van de onderhavige procedure lijkt vooral te zijn om op te komen voor de belangen (de gezondheid) van hun inwoners, gelet op het ruim geformuleerde petitum en de daarop ter zitting gegeven toelichting en gelet ook op de gevorderde vergoeding van kosten voor het bloedonderzoek onder de bewoners.
5.5.2.
De Gemeenten hebben ter zitting het volgende verklaard. De stelling is dat er emissies in de lucht hebben plaatsgevonden die tot verontreiniging hebben geleid. Schadelijke stoffen kunnen via de lucht neerslaan in het oppervlaktewater en op de bodem, waardoor verontreiniging kan ontstaan. Als gevolg van de door de luchtemissies veroorzaakte bodemverontreiniging zijn de Gemeenten in hun eigendomsrechten en daardoor ook in hun vermogensbelangen aangetast. Daarmee zijn ook andersoortige kosten bedoeld, zoals ambtenarenkosten en de kosten van het bloedonderzoek. Dat zijn kosten die zonder het handelen van Chemours c.s. niet zouden zijn gemaakt. Onderdelen i en ii van het petitum moeten in dat licht worden bezien. Onderdelen iii en iv richten zich specifiek op de veroorzaakte verontreiniging en wat er moet gebeuren om de waarde van de verontreinigde grond terug te brengen tot de waarde die de grond zonder verontreiniging had.
5.5.3.
Gelet op deze toelichting hebben de Gemeenten een voldoende belang in de zin van artikel 3:303 BW bij het starten van deze procedure. Wel wordt geconstateerd dat, in het licht van de stelling van de Gemeenten dat de luchtemissies van PFOA en GenX financiële schade hebben veroorzaakt, het belang bij de onderdelen i en ii naast onderdeel iii van het petitum op dit moment onvoldoende duidelijk is, nu de door de Gemeenten gegeven voorbeelden meer op het algemeen belang lijken te slaan dan op hun eigen belang.
Verjaring
5.6.
Chemours c.s. stellen dat er drie momenten zijn geweest waarop de Gemeenten bekend waren (of bekend moeten worden geacht) met de risico’s van PFOA (en daarmee met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon), te weten rond 2002-2006, in 2012 en in 2015. Volgens Chemours c.s. betekent dit dat de vorderingen van de Gemeenten die betrekking hebben op door PFOA veroorzaakte schade primair zijn verjaard zijn in (naar de rechtbank begrijpt) 2007-2011, subsidiair in 2017 en meer subsidiair in 2020.
5.6.1.
Chemours c.s. stellen dat rond 2002 bekend werd dat PFOA in het milieu aanwezig is en persistent is. De bekendheid van de Nederlandse overheid met de risico’s van PFAS in zijn algemeenheid, en met de wetenschappelijke informatie die daarover beschikbaar was, blijkt ook uit het rapport
‘Perfluoroalkylated substances - aquatic environmental assessment’uit 2002. Dit rapport ziet op een in opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat verricht onderzoek naar de invloed van PFOA op water en bevat veel verwijzingen naar wetenschappelijke onderzoeken en publicaties in de periode 1968-2002.
Daarnaast stellen Chemours c.s., onder verwijzing naar het rapport
‘PFOA exposure and health - a review of scientific literature’van het RIVM en het rapport
‘Historisch overzicht van openbare informatie over de gezondheidseffecten, classificatie en normstelling voor PFOA en DMAC toegespitst op blootstelling van werknemers, RIVM Briefrapport 2016-0131’, dat in 2006 bekend was dat PFOA in het bloed van mensen aanwezig is.
Voormelde risico’s waren in 2002 en 2006 algemeen bekend in Europa en de Verenigde Staten. De bekendheid van gedeputeerde staten van Zuid-Holland heeft gelijke tred gehouden met de algemene bekendheid van deze risico's. De bekendheid van gedeputeerde staten mag gelijkgesteld worden met die van de Gemeenten. Wanneer het bevoegd gezag op basis van de bij hem bekende informatie besluit dat een emissie binnen zekere grenswaarden toegestaan is en vergund wordt, kunnen de Gemeenten niet de rechtmatigheid van emissies binnen die grenswaarden betwisten door te stellen dat zij van die bij gedeputeerde staten bekende informatie niet op de hoogte waren.
Het voorgaande betekent dat eventuele vorderingen uit hoofde van de uitstoot van PFOA in (naar de rechtbank begrijpt) 2007-2011 verjaard zijn, aldus Chemours c.s.
5.6.2.
Chemours c.s. stellen verder dat het Expertisecentrum PFAS volgens zijn website in 2012 is opgericht omdat de betrokken onderzoekbureaus signaleerden dat stoffen zoals PFOA in toenemende mate een probleem zijn voor het milieu. In het document
‘Uitvoering Bodemsanering Dordrecht Jaarverslag 2019 en programma 2020’schrijft de gemeente Dordrecht:
‘In dit expertisecentrum werken onderzoeksbureaus en overheden samen om de nieuwe problematiek van verontreinigingen met PFAS/PFOA te kunnen aanpakken.’. Deze samenwerking betekent dat de sinds 2012 bij het Expertisecentrum aanwezige kennis kan worden toegerekend aan de Gemeenten en dat eventuele vorderingen uit hoofde van de uitstoot van PFOA in 2017 verjaard zijn, aldus Chemours c.s.
5.6.3.
Chemours c.s. stellen tot slot dat de Gemeenten bekend waren met de schade (en de daarvoor eventueel aansprakelijke persoon) via de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (hierna: Omgevingsdienst). Ter onderbouwing wordt verwezen naar een op de website van de Omgevingsdienst geplaatst interview met een adviseur van deze dienst over de PFOA-problematiek. Op de website wordt verwezen naar een artikel van journalistiek platform Follow the Money (hierna: FTM) van september 2015 over de PFOA-problematiek, dat tot een maatschappelijke discussie en Kamervragen heeft geleid. Uit dit artikel kan worden afgeleid dat de Omgevingsdienst in ieder geval in september 2015 op de hoogte was van de schade en de (eventueel) aansprakelijke persoon. Kennis van de schade bij de Omgevingsdienst kan worden toegerekend aan de Gemeenten:
  • omdat de Omgevingsdienst volgens haar eigen website een publiekrechtelijk samenwerkingsverband is tussen de colleges van burgemeesters en wethouders van de 10 gemeenten in Zuid-Holland Zuid (waaronder de Gemeenten) en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
  • en omdat de Omgevingsdienst in opdracht werkt van de provincie en de 10 gemeenten terwijl de voorzitter en de overige 11 bestuursleden van de Omgevingsdienst door de provincie en de 10 gemeenten worden aangewezen.
Een en ander betekent dat eventuele vorderingen uit hoofde van de uitstoot van PFOA in elk geval in september 2020 verjaard zijn, aldus Chemours c.s.
5.7.
De Gemeenten betwisten gemotiveerd dat zij in 2002-2006, 2012 of 2015 bekend waren met de schade en de aansprakelijke persoon. De vorderingen zijn niet verjaard, aldus de Gemeenten.
5.8.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.8.1.
Het door Chemours c.s. gedane beroep op verjaring heeft alleen betrekking op eventuele bekendheid met de risico’s van PFOA, niet op de risico’s van GenX. In dit verband is tussen partijen ook niet in geschil dat vorderingen voortvloeiende uit de (in 2012 gestarte) uitstoot van GenX-stoffen niet zijn verjaard.
5.8.2.
Evenmin is tussen partijen in geschil is dat de lange verjaringstermijn van 20 of 30 jaar (lid 1 respectievelijk lid 2 van artikel 3:310 BW) niet is verstreken. Wel is in geschil of de korte verjaringstermijn van vijf jaar als bedoeld in artikel 3:310 lid 1 BW is verstreken. Een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart volgens die bepaling door verloop van vijf jaar na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.
5.9.
Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de eis dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon aldus worden opgevat dat het gaat om daadwerkelijke bekendheid, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade niet volstaat. De verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende zekerheid - die niet een absolute zekerheid hoeft te zijn - heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. Dit neemt niet weg dat degene die de identiteit van de aansprakelijke persoon met een beperkt onderzoek eenvoudig had kunnen achterhalen, maar heeft nagelaten een dergelijk onderzoek in te stellen, zich ter afwering van een beroep op verjaring niet kan beroepen op subjectieve onbekendheid met de aansprakelijke persoon. Indien die identiteit gemakkelijk kan worden vastgesteld, mag van de benadeelde in beginsel worden verlangd dat hij zich enigermate inspant om erachter te komen wie voor de schade aansprakelijk is (Hoge Raad 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:552).
5.10.
Partijen zijn het erover eens dat:
­ jegens Chemours de eerste stuitingshandeling is verricht op 22 februari 2018 door de gemeenten Dordrecht, Papendrecht en Sliedrecht (zie 3.5.) en op 29 juni 2018 of 4 juli 2018 door de toenmalige gemeenten Molenwaard en Giessenlanden (zie 3.6.),
­ jegens Du Pont (nieuw) de eerste stuitingshandeling is verricht op 20 augustus 2020 (zie 3.8.) door de Gemeenten,
­ jegens Du Pont (oud) de eerste stuitingshandeling is verricht op 22 april 2021 door de Gemeenten (de datum van de dagvaarding).
Bekendheid in 2002/2006?
5.11.
Ter onderbouwing van de stelling van Chemours c.s. dat in of rond 2002 bekend was dat PFOA in het milieu aanwezig is en persistent is, verwijzen zij naar het rapport
‘Perfluoroalkylated substances - aquatic environmental assessment’. Uit de in de conclusie van antwoord opgenomen citaten volgt onder meer dat er ten tijde van het uitkomen van dit rapport in 2002 nog weinig onderzoeken hadden plaatsgevonden naar de risico’s van PFOA, dat er één onderzoek heeft plaatsgevonden naar de aanwezigheid van PFAS in het Nederlandse milieu en dat daaruit bleek dat er PFAS is geconstateerd in de Westerschelde en in het Belgisch kustgebied. Verder is geciteerd:
“(...) The perfluoralky chain of fluorinated chemicals is persistent... Therefore they will be present in the environment. (...)”. Naar het zich laat aanzien, ziet het door Chemours c.s. aangehaalde rapport op een algemeen onderzoek naar de aanwezigheid van PFAS/PFOA. Uit de in de conclusie van antwoord vermelde citaten blijkt niet dat onderzoek is gedaan naar de eventuele aanwezigheid van PFOA in de bodem en het grondwater dat tot het grondgebied van de Gemeenten behoort en evenmin dat, zoals de Gemeenten ter zitting terecht hebben aangevoerd, specifiek onderzoek is gedaan naar de bodem en het grondwater rondom de inrichting te Dordrecht. Op basis van de door Chemours c.s. vermelde citaten uit het rapport kan dus niet worden geconcludeerd dat de Gemeenten reeds in 2002 bekend waren met eventuele schade die zij als gevolg van de uitstoot van PFOA zouden lijden en met de voor die schade aansprakelijke persoon.
5.12.
Met betrekking tot de gestelde bekendheid van schade in 2006 volgt uit de stellingen van Chemours c.s. reeds dat (ook) het RIVM-rapport ‘
PFOA exposure and health - a review of scientific literature’niet is gebaseerd op onderzoek naar de bodem die en het grondwater dat tot het grondgebied van de Gemeenten behoort.
Chemours c.s. hebben verder nog gewezen op het rapport van het RIVM
‘Historisch overzicht van openbare informatie over de gezondheidseffecten, classificatie en normstelling voor PFOA en DMAC toegespitst op blootstelling van werknemers’uit 2016 (productie VIII.1). Onder verwijzing naar bladzijde 29 van dit rapport stellen Chemours c.s. dat het in 2005 gestarte ‘C8 Health Project’ tot een stroom aan epidemiologische studies onder werknemers en omwonenden heeft geleid, maar zij laten na onderbouwd te stellen waarom hieruit, dan wel uit andere passages van dit rapport, blijkt dat de Gemeenten in 2006 bekend waren met eventueel door hen geleden en nog te lijden schade als gevolg van de PFOA-uitstoot.
5.13.
Gelet op het voorgaande wordt de stelling van Chemours c.s. dat de verjaringstermijn voor de schadevergoedingsvorderingen van de Gemeenten in 2002 dan wel in 2006 is aangevangen (en daardoor in 2007 respectievelijk 2011 is verstreken), als onvoldoende onderbouwd verworpen.
Bekendheid in 2012?
5.14.
De rechtbank begrijpt de stelling van Chemours c.s. aldus dat de in 2012 reeds bestaande kennis dat PFOA en PFOS schadelijk zijn voor het milieu de reden is geweest dat in dat jaar het Expertisecentrum is opgericht en dat die kennis aan de Gemeenten kan worden toegerekend vanwege de samenwerking/betrokkenheid van (een van) de Gemeenten met/bij het Expertisecentrum. Nog daargelaten dat de Gemeenten hebben betwist dat sprake is van een samenwerkingsverband tussen hen en het Expertisecentrum (waarmee, zo begrijpt de rechtbank, de Gemeenten betwisten dat de kennis van het Expertisecentrum aan hen kan worden toegerekend), hebben Chemours c.s. niet onderbouwd gesteld dat het in 2012 voor de Gemeenten reeds duidelijk moet zijn geweest dat PFOA-stoffen ook op het grondgebied van de Gemeenten waren neergeslagen, dat die neergeslagen PFOA-stoffen afkomstig waren van de inrichting van Chemours c.s. aan de Baanhoekweg te Dordrecht en dat zij daardoor schade hebben geleden.
5.15.
Gelet hierop wordt de stelling van Chemours c.s. dat de Gemeenten reeds in 2012 bekend waren met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, als onvoldoende onderbouwd verworpen. Dit brengt mee dat de gepretendeerde vorderingen van de Gemeenten ook niet in 2017 (vijf jaar na 2012) zijn verjaard.
Bekendheid in 2015/2016?
5.16.
Met betrekking tot de gestelde bekendheid met de schade in 2015 wordt vooropgesteld dat deze stelling met betrekking tot Chemours en Du Pont (nieuw) hoe dan ook geen gevolgen heeft, gelet op de jegens hen verrichte stuitingshandelingen op 22 februari 2018, 29 juni 2018 en/of 4 juli 2018 en 20 augustus 2020 (zie 3.5.-3.8.) en het ontbreken van andere dan de hiervoor reeds behandelde stellingen over concrete omstandigheden waaruit bekendheid vóór 23 februari 2013 voortvloeit. De conclusie is dan ook dat de vorderingen tegen Chemours en Du Pont (nieuw) niet zijn verjaard.
5.17.
Aangaande de vordering jegens Du Pont (oud) overweegt de rechtbank als volgt.
De omstandigheid dat de Gemeenten in de dagvaarding zelf hebben gesteld dat zij al geruime tijd bekend waren met onrust onder de omwonenden, naar aanleiding waarvan zij in 2016/2017 bloedonderzoek hebben uitgevoerd bij omwonenden van de fabriek, is, anders dan Du Pont (oud) stelt onvoldoende concreet om van belang te zijn voor de aanvang van de verjaringstermijn. Du Pont (oud) heeft niet geconcretiseerd waarom deze onrust impliceert dat de Gemeenten bekend waren met de door hen gestelde schade en vanaf wanneer dat precies het geval was. Hetzelfde geldt voor de stelling van de Gemeenten bij dagvaarding dat sinds 2016 sprake was van stagnatie bij bouwprojecten.
5.18.1.
Ter onderbouwing van haar stelling dat de Gemeenten in september 2015 bekend waren met schade, heeft Du Pont (oud) gewezen op een artikel op de website van de Omgevingsdienst. In dit artikel, waarin een bodemadviseur van de Omgevingsdienst vertelt over de PFOA-problematiek, staat onder meer:
“(…)
Follow the money
We maken een sprong van dik 10 jaar door de tijd. In 2015 kwam journalistiek platform Follow the Money met een verhaal over DuPont in Amerika. Vanuit de hoofdfabriek in Virginio was een zeer grote PFOA-verontreiniging ontstaan met serieuze gevolgen voor de gezondheid van de werknemers en omwonenden.
“Follow the Money zette het onderwerp in Nederland op de politieke agenda. Er kwam binnen OZHZ een task force om te onderzoeken hoe erg het hier in Dordrecht was. Daar bleek dat de PFOA niet alleen in het grondwater zat maar ook uit [de] schoorsteen de lucht in ging. En toen begon het bij mij te knagen. Want PFOA blijft mogelijk niet in de lucht hangen. Dat slaat misschien wel neer op de grond. Maar waar precies? Dat was nog helemaal onduidelijk. Dat kon de directe omgeving zijn, maar ook veel verder weg.”
“Ondertussen was er onderzoek uitgevoerd rond voormalige stortplaatsen waar DuPont mogelijk afval met PFOA erin had gestort. We maten inderdaad PFAS in het grondwater, maar vaak rond de stortplaats even hoog of zelfs hoger dan in de voormalige stort. En ook op plaatsen waar het grondwater uit de stort helemaal niet heen kon lopen. Dat kon maar een ding betekenen: de PFAS in het grondwater kwamen niet van de stort maar uit de lucht.”
“Dit was voor mij het eerste bewijs dat het geen plaatselijke verontreiniging was. Toen begonnen we te meten aan de andere kant van de rivier. Want daar waren geen stortplaatsen en daar kon het grondwater uit de fabriek nooit heen stromen. Als je daar wat zou meten, dan kon het alleen maar via de lucht zijn gekomen. En daar vonden we het inderdaad. Verder onderzoek liet zien dat er tot in Utrecht verhoogde concentraties aan PFAS in de bodem zaten, en misschien ook nog wel verder. Die PFAS kwam allemaal uit de schoorstenen van Chemours.
(…)
Stand still
Het was inmiddels duidelijk dat de bodem van een groot deel van regio Zuid-Holland Zuid verontreinigd was met PFOA. "In Nederland hebben we voor de bodem een beleid dat in goed Nederlands het stand still-beleid heet. Dat houdt in: grond die schoon is, moet schoon blijven en grond die licht verontreinigd is, moet niet viezer worden. Iedereen begrijpt dat. Maar als meer dan de helft van de regio 'vies' is, dan moet je daar wat mee. Daarom hebben wij al meteen in 2017 voorlopig beleid gemaakt, om in elk geval binnen de regio weer grond te kunnen gebruiken."
"Maar buiten de regio kon je nog steeds nergens heen met de grond uit de regio. Hierdoor zaten wij begin 2018 al, dus lang voor corona, in quarantaine: niemand wilde grond uit Zuid-Holland Zuid hebben. Zelfs grondreinigers wilden niets met onze grond te maken hebben. Dat was oneerlijk, want toen was al duidelijk dat PFAS bijna overal in Nederland in vaak lichte gehalten in de grond zaten. Niet allemaal vanuit Chemours, want we weten dat er meer PFAS-bronnen zijn. (...)"
5.18.2.
In het artikel op de website van de Omgevingsdienst wordt verwezen naar een in september 2015 gepubliceerd artikel van FTM. De integrale tekst van dit artikel is niet in het geding gebracht, maar in de conclusie van antwoord is wel een websitelink opgenomen waarin de kop van het artikel kan worden gelezen. In deze kop (die ook in de conclusie van antwoord is geciteerd) staat:
"Onderzoek vervuiling teflon Dordrecht op komst
Naar aanleiding van de berichtgeving op FTM over de gezondheids- en milieuschade die Chemours/DuPont teflonfabriek in Dordrecht mogelijk heeft veroorzaakt, zijn de provincie Zuid-Holland en de Omgevingsdienst in overleg over een onderzoek. (...)"
5.18.3.
Uit het interview met de adviseur van de Omgevingsdienst volgt dat het artikel van FTM uit september 2015 de PFOA-problematiek op de politieke agenda heeft gezet. Wanneer de publicatie van een dergelijk artikel de nodige commotie heeft veroorzaakt in zowel de politiek als de maatschappij, kan er in het algemeen bij de Gemeenten als overheidsorganen geen sprake meer zijn van volledige onwetendheid over de PFOA-problematiek. Dat met dit artikel kon worden vermoed dat de PFOA-uitstoot ook schadelijke gevolgen voor de Gemeenten zou hebben, kan dus wel worden aangenomen (wat door de Gemeenten ook niet is betwist). Gezien de hiervoor aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad volstaat een enkel vermoeden van het bestaan van schade echter niet om daadwerkelijke bekendheid in de zin van artikel 3:310 lid 1 BW aan te nemen. Het artikel van FTM is te weinig concreet om alleen op basis daarvan te concluderen dat de Gemeenten op dat moment voldoende zekerheid hadden verkregen dat schade (verontreiniging) is veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van Chemours c.s. (in het bijzonder Du Pont (oud)). In het citaat uit het artikel van FTM wordt de nodige ruimte voor onzekerheid gelaten met de zinsnede dat de fabriek van Chemours/Du Pont
mogelijkgezondheids- en milieuschade heeft veroorzaakt. Voor het verkrijgen van die vereiste zekerheid was nader onderzoek nodig, te meer nu het artikel geen duidelijkheid verschafte - zoals de Gemeenten ter zitting terecht hebben aangevoerd - over de vraag of PFOA al dan niet was neergeslagen op het grondgebied van (een van) de Gemeenten. Ook de bodemadviseur van de Omgevingsdienst heeft in het interview op de website van de Omgevingsdienst gewezen op die onduidelijkheid.
5.19.
Gelet op het voorgaande wordt de stelling van Du Pont (oud) dat de Gemeenten reeds in september 2015 bekend waren met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, als onvoldoende onderbouwd verworpen. Dit betekent dat ook de jegens Du Pont (oud) ingestelde vorderingen niet zijn verjaard.
Conclusie
5.20.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen jegens Chemours c.s. niet verjaard zijn.
Toepasselijkheid artikel 6:175 BW
5.21.
Op 1 februari 1995 is artikel 6:175 BW in werking getreden. Op grond van lid 1 van dit artikel is degene die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf een stof gebruikt of onder zich heeft, terwijl van deze stof bekend is dat zij zodanige eigenschappen heeft dat zij een bijzonder gevaar van ernstige aard voor personen of zaken oplevert, aansprakelijk wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt.
5.22.
Uit artikel V lid 1 van de Wijzigingswet Boeken 3, 6 en 8 van het Burgerlijk Wetboek (aansprakelijkheid gevaarlijke stoffen en verontreiniging lucht, water of bodem; hierna: de Wijzigingswet), volgt dat artikel 6:175 BW niet van toepassing is indien de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden voor de inwerkingtredingsdatum van 1 februari 1995. Uit lid 2 van voormeld artikel V volgt dat als schadeveroorzakende gebeurtenis moet worden aangemerkt het moment van het ontstaan van de verontreiniging.
5.23.
Tussen partijen is in geschil of artikel 6:175 BW op onderhavig geschil van toepassing is.
5.23.1.
Wat betreft de uitstoot van PFOA menen de Gemeenten van wel. Volgens hen zijn Chemours c.s. op grond van artikel 6:175 BW aansprakelijk voor de schade die de Gemeenten als gevolg van de PFOA-uitstoot in de periode 1967-2012 hebben geleden. Er is in die periode sprake geweest van een voortdurende emissie, maar het overgangsrecht, zoals neergelegd in de Wijzigingswet, voorziet niet in een dergelijke situatie. Nu de schadeveroorzakende gebeurtenis niet tot één moment kan worden herleid, moet het moment dat de emissie is beëindigd worden aangemerkt als de schadeveroorzakende gebeurtenis in de zin van de Wijzigingswet, een en ander in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 22 maart 2019 (ECLI:NL:HR:2019:412; Parkeergarage Zandvoort). Subsidiair stellen de Gemeenten zich op het standpunt dat de ‘pro rata temporis’-methode moet worden toegepast, wat zou betekenen dat Chemours c.s. aansprakelijk zijn voor de schade die na de inwerkingtreding van artikel 6:175 BW is veroorzaakt.
5.23.2.
Chemours c.s. betwisten dat artikel 6:175 BW van toepassing is op de uitstoot van PFOA. Blijkens de parlementaire geschiedenis moet bij een continue verontreiniging op grond van artikel V van de Wijzigingswet worden aangetoond dat de verontreiniging op of na 1 februari 1995 is ontstaan. Nu de Gemeenten dit niet hebben aangetoond, is artikel 6:175 BW niet van toepassing, aldus Chemours c.s.
5.24.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.24.1.
Vooropgesteld wordt dat tussen partijen niet in geschil is dat de luchtemissie van GenX is aangevangen na 1 februari 1995 en dat artikel 6:175 BW daarom van toepassing is op deze uitstoot, mits aan de in dat artikel opgenomen materiële vereisten is voldaan. Of aan die vereisten is voldaan (Chemours c.s. hebben dit betwist), zal later in de procedure worden beoordeeld.
5.24.2.
Vast staat dat er in de periode van 1967 tot 2012 sprake is geweest van luchtemissie van PFOA vanuit de inrichting te Dordrecht. Zowel de Gemeenten als Chemours c.s. gaan er daarbij van uit dat sprake is geweest van een voortdurende luchtemissie/verontreiniging.
5.25.
Weliswaar voorziet het overgangsrecht (in de vorm van de Wijzigingswet) niet expliciet in een regeling voor de situatie waarin de voortdurende verontreiniging zich uitstrekt over een periode voor en een periode na de inwerkingtreding op 1 februari 1995 van artikel 6:175 BW, maar in de parlementaire geschiedenis is deze situatie wel aan de orde gekomen. Zo is door de wetgever in de Memorie van Toelichting overwogen:
‘(…) Gaat het om een continue verontreiniging, dan brengt artikel V mee dat de nieuwe regeling alleen zal gelden, voor zover wordt aangetoond dat de verontreiniging eerst na de inwerkingtreding is ontstaan. (…)’
(TK 1988-1989, 21202, nr. 3)
Ook heeft de minister zich in de Memorie van Antwoord in soortgelijke bewoordingen uitgelaten:
‘(…) De tweede passage (…) heeft betrekking op het overgangsrecht vervat in art. V van het ontwerp. Daarin is de hoofdregel dat het nieuwe recht slechts geldt en derhalve ook slechts aansprakelijkheid overeenkomstig het nieuwe recht ontstaat voor zover de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust onder het nieuwe recht heeft plaats gevonden. Dit brengt mee dat in geval van een continue emissie uitsluitend aansprakelijkheid onder het nieuwe recht ontstaat, voor zover de verontreiniging door die emissie onder het nieuwe recht is tot stand gekomen. (…)’
(TK, 1990-1991, 21202, nr. 6, p. 27)
5.26.
Gelet op de expliciete overwegingen in de Memorie van Toelichting en de Memorie van Antwoord dat voor toepasselijkheid van artikel 6:175 BW de verontreiniging na de inwerkingtreding van deze bepaling moet zijn ontstaan, kan de primaire stelling van de Gemeenten, te weten dat bij een voortdurende emissie het moment waarop de emissie is beëindigd moet worden aangemerkt als de schadeveroorzakende gebeurtenis, geen stand houden. Een dergelijke uitleg zou uit een oogpunt van rechtszekerheid ook niet redelijk zijn, omdat dit bij beëindiging van de voortdurende emissie op of na 1 februari 1995 in het onderhavige geval zou betekenen dat artikel 6:175 BW met terugwerkende kracht van toepassing is op de luchtemissies vanaf 1967. Een dergelijke risicoaansprakelijkheid viel destijds, 28 jaar vóór de inwerkingtreding van artikel 6:175 BW, volstrekt niet te verwachten en zou om die reden bijvoorbeeld ook niet verzekerbaar zijn geweest.
5.27.
Anderzijds acht de rechtbank het niet redelijk om het overgangsrecht zo uit te leggen dat artikel 6:175 BW in de zeventien jaar na inwerkingtreding niet van toepassing is geworden op de emissies om de enkele reden dat deze emissies voor 1 februari 1995 zijn begonnen. De tekst van de wet en de wetsgeschiedenis geven er geen blijk van dat de wetgever een situatie als hier aan de orde (uitstoot gedurende een extreem lange periode) onder ogen heeft gezien bij het opstellen van het overgangsrecht. Daarbij kan worden meegewogen dat, hoewel sprake is van voortdurende emissies, de eigenaar van de inrichting elke dag opnieuw had kunnen beslissen de emissies te staken, maar dat niet heeft gedaan. Gelet hierop acht de rechtbank het redelijk en in overeenstemming met de rechtsgelijkheid (ten opzichte van bedrijven die vanaf 1 februari 1995 of een latere datum emitteren) om de scheidslijn bij de inwerkingtredingsdatum van artikel 6:175 BW te leggen. Dit betekent dat de vóór 1 februari 1995 ontstane verontreiniging niet onder de reikwijdte van artikel 6:175 BW valt en de vanaf die inwerkingtredingsdatum ontstane verontreiniging wel. Dit strookt met de door de Gemeenten subsidiair bepleite toepassing van de ‘pro rata temporis’-methode en is ook niet strijdig met het in de parlementaire geschiedenis genoemde uitgangspunt dat voor toepassing van artikel 6:175 BW bij een voortdurende verontreiniging vereist is dat de verontreiniging op of na de inwerkingtredingsdatum is ontstaan; deze is immers (als zij is ontstaan) tenminste ten dele na die datum ontstaan. In de hierboven geciteerde passages uit de parlementaire geschiedenis wordt de term “voor zover” gebruikt en niet (bijvoorbeeld) “indien”, wat erop wijst dat een verschil in behandeling mogelijk is van verontreiniging die is ontstaan voor 1 februari 1995 enerzijds en verontreiniging op of na deze datum anderzijds.
5.28.
Het voorgaande brengt mee dat wat betreft de uitstoot van PFOA artikel 6:175 BW met ingang van 1 februari 1995 toepasselijk is, mits aan de in dat artikel opgenomen materiële vereisten is voldaan. Net als bij de uitstoot van GenX (zie 5.24.1.), geldt ook hier dat Chemours c.s. hebben betwist dat aan die materiële vereisten is voldaan en dat de rechtbank daarover later in de procedure zal oordelen.
Verdere procedure
5.29.
Tijdens de regiezitting is in samenspraak met partijen besloten dat na het wijzen van dit tussenvonnis partijen voor re- en dupliek zullen concluderen, waarna in beginsel een nieuwe zitting zal worden gehouden. De zaak zal daarom naar de rol van acht weken na heden worden verwezen voor het concluderen voor repliek aan de zijde van de Gemeenten. Bij die gelegenheid kunnen de Gemeenten ook hun eis wijzigen, als zij dat nog wensen. Vervolgens zullen in beginsel op de rol van acht weken later Chemours c.s. in de gelegenheid worden gesteld om te concluderen voor dupliek, tenzij de rechtbank na het concluderen voor repliek aanleiding ziet om een nadere rolinstructie te geven.
5.30.
De Gemeenten wordt in het bijzonder verzocht om in hun conclusie van repliek in ieder geval (maar niet uitsluitend):
­ zo concreet mogelijk te onderbouwen wanneer welke relevante informatie door welke gedaagde (waarbij een onderscheid moet worden gemaakt in de periode vóór de splitsingen, de periode tussen de splitsingen en de periode ná de splitsingen) volgens de Gemeenten is achtergehouden dan wel is verzwegen, waarom dit een beroep op de doorkruisingsleer in de weg staat en welke andere concrete consequenties aan het gestelde achterhouden/verzwijgen van informatie moeten worden verbonden,
­ zo concreet mogelijk te onderbouwen waarom de verleende vergunningen in dit specifieke geval Chemours c.s. niet vrijwaren van aansprakelijkheid,
­ zich zo concreet mogelijk uit te laten over de aannemelijkheid van schade, en mede aan de hand van de reeds in het geding gebrachte foto’s (productie G.91) concreet te onderbouwen welke percelen van welke Gemeenten zijn verontreinigd en wat de aard en ernst van die verontreiniging is.
5.31.
Chemours c.s. wordt verzocht om in de conclusie van dupliek zo concreet mogelijk te reageren op de in de conclusie van repliek te geven nadere onderbouwing van de stellingen van de Gemeenten en zich daarbij te beperken tot die aspecten waarin haar door de Gemeenten een concreet verwijt wordt gemaakt. Van beide partijen wordt verwacht dat zij slechts producties overleggen waarvan de relevantie duidelijk is en/of helder wordt toegelicht.
5.32.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6..De beslissing

De rechtbank
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van
16 november 2022voor conclusie van repliek aan de zijde van de Gemeenten, met inachtneming van hetgeen in 5.30. is overwogen,
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door zijn mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. P.C. Santema en mr. B. van Velzen, rechters, in aanwezigheid van mr. P. Stehouwer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2022.
2438/106/32/3194