ECLI:NL:RBROT:2022:7884
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking over waarde onroerende zaak in Schiedam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een onroerende zaak in Schiedam, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, had beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikking van 25 februari 2021, waarin de waarde van de woning was vastgesteld op € 641.000,-. Eiser betwistte deze waarde en stelde dat de werkelijke waarde tussen de € 518.000,- en € 589.000,- lag, onderbouwd door een taxatierapport van 22 februari 2021 van [persoon A]. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 19 augustus 2022, waarbij de eiser via een digitale beeldverbinding aanwezig was.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde van de onroerende zaak niet te hoog was. De rechtbank vond de waardering van de uitstraling van de woning met een vijf op een vijfpuntsschaal te hoog en oordeelde dat de onderbouwing van de heffingsambtenaar onvoldoende was. De rechtbank stelde vast dat de waarde van de woning schattenderwijs op € 610.000,- moest worden vastgesteld, waarbij rekening werd gehouden met de uitstraling van de woning in vergelijking met andere objecten.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, en bepaalde dat de WOZ-beschikking moest worden gewijzigd. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser, die in totaal € 2.184,26 bedroegen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag.