ECLI:NL:RBROT:2022:7853

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
9932755
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van verstekvonnis en afwijzing van vordering tot betaling op basis van betwiste overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 september 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. Eiseres Bos Incasso B.V. had eerder een verstekvonnis verkregen tegen gedaagde, waarbij deze was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 237,49, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Gedaagde heeft verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis, stellende dat hij nooit een overeenkomst had gesloten met het bedrijf dat de vordering had ingediend, [naam bedrijf]. De kantonrechter heeft allereerst de ontvankelijkheid van het verzet beoordeeld en vastgesteld dat gedaagde tijdig in verzet was gekomen, omdat het verstekvonnis niet op de juiste wijze aan hem was betekend.

Vervolgens heeft de rechter de inhoudelijke vordering van Bos Incasso beoordeeld. Bos Incasso stelde dat er een overeenkomst bestond tussen gedaagde en [naam bedrijf] met betrekking tot mobiele telefoniediensten, maar gedaagde betwistte dit. De kantonrechter oordeelde dat Bos Incasso niet voldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van deze overeenkomst. De rechter merkte op dat de facturen die door Bos Incasso waren overgelegd, niet op naam van gedaagde stonden, maar op naam van een derde. Hierdoor kon Bos Incasso niet aantonen dat gedaagde aansprakelijk was voor de vordering.

De kantonrechter heeft daarom het verstekvonnis van 8 april 2011 vernietigd en de vordering van Bos Incasso afgewezen. Tevens werd Bos Incasso veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 199,03. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Bos Incasso de proceskosten moet betalen, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9932755 CV EXPL 22-18117
datum uitspraak: 16 september 2022
vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Bos Incasso B.V.,
vestigingsplaats: Groningen,
eiseres,
gemachtigde: LAVG,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.E. Hoogenraad.
De partijen worden hierna ‘Bos Incasso’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 3 februari 2011, met producties;
  • het verstekvonnis van 8 april 2011 met zaaknummer 1217821 \ CV EXPL 11-14435;
  • de verzetdagvaarding van 31 mei 2022, met één productie;
  • de conclusie van antwoord in oppositie, met producties;
  • de conclusie van repliek in oppositie.

2..De feiten

2.1.
Bij onder zaaknummer 1217821 \ CV EXPL 11-14435 gewezen verstekvonnis van 8 april 2011 is [gedaagde], overeenkomstig de eis van Bos Incasso, veroordeeld tot betaling aan Bos Incasso van € 237,49, vermeerderd met de wettelijke rente over € 162,75 vanaf 12 januari 2011 tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2.
Bij e-mail van 29 april 2022 heeft de gemachtigde van Bos Incasso het verstekvonnis van 8 april 2011 verzonden aan de begeleidster van [gedaagde], [naam 1].

3..Het geschil

3.1.
Bos Incasso eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 237,49 met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 162,75, rente van € 37,74 (berekend tot 12 januari 2011) en buitengerechtelijke kosten van € 37,00.
3.2.
Bos Incasso baseert de eis op het volgende. Tussen [naam bedrijf] en [gedaagde] heeft een overeenkomst bestaan. [gedaagde] heeft de naar aanleiding daarvan door [naam bedrijf] gezonden facturen ten bedrage van in totaal € 162,75, ondanks aanmaning, onbetaald gelaten. [naam bedrijf] heeft haar vordering op [gedaagde] bij akte van cessie van 4 juni 2010 aan Bos Incasso overgedragen. Bos Incasso maakt tevens aanspraak op de wettelijke rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
In het genoemde verstekvonnis is de eis toegewezen.
3.4.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en het verstekvonnis en voert het volgende aan. [gedaagde] heeft nooit een overeenkomst gesloten met [naam bedrijf]. Evenmin heeft [gedaagde] algemene voorwaarden van [naam bedrijf] geaccepteerd. De stelling dat [gedaagde] facturen onbetaald heeft gelaten is dan ook onjuist. Bovendien staan de betreffende facturen niet op naam van [gedaagde] maar op naam van ‘[naam 2]’. Nu er geen sprake is van een overeenkomst met [naam bedrijf] kan [naam bedrijf] ook geen vordering hebben op [gedaagde]. [gedaagde] heeft ook nooit een mededeling ontvangen, waaruit zou blijken dat [naam bedrijf] haar vordering aan Bos Incasso heeft overgedragen. Indien geoordeeld wordt dat er wel sprake zou zijn van een overeenkomst, stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat hij geen buitengerechtelijke kosten verschuldigd is, nu er geen ‘veertiendagenbrief’ aan hem gezonden is.

4..De beoordeling

ontvankelijkheid in verzet
4.1.
Allereerst dient een oordeel gegeven te worden over de ontvankelijkheid van [gedaagde] in het verzet, aangezien Bos Incasso zich op het standpunt heeft gesteld dat [gedaagde] de verzetdagvaarding niet tijdig heeft uitgebracht.
4.2.
Ingevolge artikel 143 lid 2 Rv dient het verzet te worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na betekening van het verstekvonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van een daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het verstekvonnis (of enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte) niet aan [gedaagde] in persoon is betekend.
4.3.
Bos Incasso heeft in haar conclusie van antwoord in oppositie aangevoerd dat [gedaagde], na een door haar op 13 april 2022 aan [gedaagde] verzonden aanmaning, tezamen met zijn begeleidster van het wijkteam Maassluis, [naam 1], op 21 april 2022 telefonisch contact heeft opgenomen met de gemachtigde van Bos Incasso en heeft verzocht het vonnis en de dagvaarding door te mailen aan [naam 1]. Bos Incasso heeft de stukken op 21 april 2022 naar een onjuist e-mailadres verzonden en op 29 april 2022 - nadat [naam 1] op laatstgenoemde datum nogmaals telefonisch had verzocht om toezending van de stukken - naar het juiste e-mailadres ([e-mailadres]), aldus Bos Incasso.
4.4.
De Hoge Raad heeft de maatstaf van artikel 143 lid 2 Rv, inhoudende dat de verzettermijn aanvangt na het plegen door de veroordeelde van een daad van bekendheid, aldus ingevuld dat de veroordeelde zélf een handeling moet hebben verricht waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij over voldoende gegevens met betrekking tot (de inhoud van) zijn veroordeling beschikt om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten (HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ0652). Voldoende is dat hij ermee bekend is op vordering van wie, waartoe en door welk gerecht hij is veroordeeld (HR 9 januari 1987, ECLI:NL:HR:1987:AG5501), kortom, dat hij bekend is met de hoofdinhoud van het vonnis (HR 12 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:AC2381). Volgens vaste rechtspraak kan een daad van een vertegenwoordiger van de veroordeelde buiten rechte, waaruit volgt dat de vertegenwoordiger bekend is met de veroordeling bij verstek, op zichzelf niet als daad van bekendheid van de veroordeelde zelf gelden, ook niet als de vertegenwoordiger daarbij namens de veroordeelde is opgetreden (HR 8 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1325). Wel kan in dat geval sprake zijn van een (door de veroordeelde te weerleggen) vermoeden dat hij een voorafgaande daad van bekendheid moet hebben gepleegd.
4.5.
Door [gedaagde] is niet betwist dat hij op 21 april 2022 tezamen met [naam 1] telefonisch aan de gemachtigde van Bos Incasso heeft verzocht om toezending van het vonnis. Dat [gedaagde] op dat moment bekend was met de hoofdinhoud van het vonnis is niet gesteld of gebleken. Niet in geschil is dat het vonnis eerst op 29 april 2022 naar het juiste e-mailadres van [naam 1] is gezonden. Het enkele feit dat het vonnis op 29 april 2022 aan [naam 1] is gezonden en door haar ook is ontvangen, levert echter nog geen daad van bekendheid met het verstekvonnis in de zin van artikel 143 lid 2 Rv van de zijde van [gedaagde] op. Daarvoor is immers vereist dat sprake is van een handeling van [gedaagde] zélf. Evenmin levert de enkele ontvangst van het vonnis op 29 april 2022 een daad van bekendheid van [naam 1] op die – behoudens tegenbewijs – het vermoeden van een daad van bekendheid van [gedaagde] zou kunnen opleveren.
4.6.
Na de verzending van het vonnis aan [naam 1] is tot aan de betekening van de verzetdagvaarding niet gebleken van (het vermoeden van) een daad van bekendheid van [gedaagde] met de hoofdinhoud van het vonnis. Dat leidt tot het oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [gedaagde] de verzetdagvaarding tijdig heeft uitgebrachte en in zoverre ontvankelijk is in zijn verzet.
overeenkomst met [naam bedrijf]
4.7.
Bos Incasso heeft aan haar oorspronkelijke vordering ten grondslag gelegd dat er sprake is (geweest) van een overeenkomst tussen [naam bedrijf] en [gedaagde] met betrekking tot de levering van mobiele telefoniediensten. [gedaagde] heeft in de verzetdagvaarding uitdrukkelijk betwist dat hij een overeenkomst met [naam bedrijf] heeft gesloten. Tegenover de betwisting van [gedaagde] rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op Bos Incasso de plicht om haar stelling dat sprake is van een overeenkomst tussen [naam bedrijf] en [gedaagde] met voldoende concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen en vervolgens zo nodig haar stellingen met behulp van alle middelen rechtens te bewijzen.
4.8.
Bos Incasso heeft in haar conclusie van antwoord in oppositie slechts (nogmaals) gesteld dat er tussen [naam bedrijf] en [gedaagde] een overeenkomst heeft bestaan met betrekking tot het leveren van mobiele telefoniediensten en dat [gedaagde] in gebreke is gebleven met betaling van de verzonden facturen. Ter onderbouwing daarvan heeft Bos Incasso de oorspronkelijke dagvaarding van 3 februari 2011 in het geding gebracht. Ook bij die dagvaarding is slechts gesteld dat er sprake is van een overeenkomst tussen [naam bedrijf] en [gedaagde]. De overeenkomst zelf is daarbij niet overgelegd. Wel heeft Bos Incasso bij dagvaarding een aantal verzonden facturen en aanmaningen in het geding gebracht. Het enkele feit dat er facturen en aanmaningen zijn verzonden door [naam bedrijf] dan wel Bos Incasso brengt echter niet zonder meer mee dat tussen [gedaagde] en [naam bedrijf] een overeenkomst met [naam bedrijf] moet hebben bestaan.
4.9.
Daarbij komt dat de bij dagvaarding overgelegde facturen zijn gericht aan ‘[naam 3]’ in plaats van [gedaagde], zoals door [gedaagde] ook is gesteld. Bos Incasso is daar in haar conclusie van antwoord in oppositie niet nader op ingegaan, hetgeen wel van haar verwacht had mogen worden. Dat geldt te meer nu de facturen ook zijn gericht aan een ander adres dan waar [gedaagde] ten tijde van het uitbrengen van de oorspronkelijke dagvaarding en thans woonachtig is.
4.10.
Bos Incasso heeft bij conclusie van antwoord in oppositie feitelijk slechts haar stellingen uit de dagvaarding herhaald en heeft de gestelde overeenkomst tussen [naam bedrijf] en [gedaagde] wederom niet overgelegd. Het had in de gegeven omstandigheden ten minste van Bos Incasso verwacht mogen worden dat zij nader had toegelicht waarom zij de overeenkomst niet heeft overgelegd, maar ook dat heeft zij nagelaten. Zij heeft ook niet gesteld wanneer en op welke wijze de gestelde overeenkomst is gesloten, wat de duur van de overeenkomst was en wat [naam bedrijf] en [gedaagde] in de overeenkomst met elkaar zijn overeengekomen.
4.11.
Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit het voorgaande dat Bos Incasso niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Daarom bestaat er ook geen reden haar tot bewijslevering toe te laten.
4.12.
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat niet is komen vast te staan dat er sprake is (geweest) van een overeenkomst tussen [naam bedrijf] en [gedaagde]. Daarmee is de grondslag aan de vordering van Bos Incasso komen te ontvallen.
4.13.
Een en ander leidt er toe dat het verstekvonnis van 8 april 2011 zal worden vernietigd en dat de vordering van Bos Incasso tot betaling van de uit de gestelde overeenkomst voortvloeiende facturen alsnog zal worden afgewezen. De daaraan gekoppelde vorderingen tot betaling van de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten delen hetzelfde lot.
proceskosten
4.14.
Bos Incasso krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde] tot vandaag vast op € 125,03 aan kosten voor de verzetdagvaarding en € 74,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 37,00). Dit is totaal € 199,03. Voor kosten die [gedaagde] maakt na deze uitspraak moet Bos Incasso ook een bedrag betalen van € 18,50 (1/2 punt x € 37,00). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.15.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
vernietigt het op 8 april 2011 tussen partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer 1217821 \ CV EXPL 11-14435;
5.2.
wijst de vordering van Bos Incasso af;
5.3.
veroordeelt Bos Incasso in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] tot vandaag vastgesteld op € 199,03;
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
44487