ECLI:NL:RBROT:2022:7762

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
9596978 CV EXPL 21-42060
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding van een vaststellingsovereenkomst en nakoming van een overeenkomst van opdracht afgewezen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en een gedaagde over de ontbinding van een vaststellingsovereenkomst en de nakoming van een overeenkomst van opdracht. De eiseres vorderde ontbinding van de vaststellingsovereenkomst, omdat zij stelde dat de gedaagde zijn verplichtingen niet was nagekomen. De gedaagde voerde echter aan dat de eiseres zelf in verzuim was geraakt door niet tijdig de benodigde informatie te verstrekken. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet in verzuim was geraakt, omdat de eiseres haar verplichtingen niet was nagekomen. Hierdoor kon de vordering tot ontbinding van de vaststellingsovereenkomst niet worden toegewezen. Daarnaast werd de vordering tot nakoming van de overeenkomst van opdracht afgewezen, omdat partijen in de vaststellingsovereenkomst finale kwijting waren overeengekomen. De kantonrechter concludeerde dat de eiseres geen recht had op terugbetaling van eerder betaalde bedragen aan de gedaagde, omdat de gedaagde zich op de finale kwijting kon beroepen. De eiseres werd bovendien veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter op € 746,- werden vastgesteld, met wettelijke rente. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9596978 CV EXPL 21-42060
datum uitspraak: 16 september 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. A. Vijftigschild,
tegen
[gedaagde], die handelt onder de naam [handelsnaam] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S. Besli.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 10 december 2021, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Op 4 juli 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en hun gemachtigden besproken.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft op basis van een overeenkomst van opdracht administratiewerkzaamheden verricht voor [eiseres] .
2.2.
[gedaagde] is in 2019 een procedure gestart tegen [eiseres] over de betaling van zijn facturen. Die procedure, met zaaknummer 7781868 \ CV EXPL 19-22459, is tot een einde gekomen op 26 september 2019. Partijen hebben toen met elkaar een vaststellingsovereenkomst gesloten, die is vastgelegd in een proces-verbaal. De regeling luidt:

[ afbeelding met daarin namen en info van eiseres en gedaagde]

2.3.
Op 13 december 2019 stuurt [gedaagde] een e-mail aan [eiseres] met als inhoud:

[ afbeelding met daarin namen en info van eiseres en gedaagde]

2.4.
Op 23 maart 2020 stuurt [gedaagde] een e-mail aan [eiseres] , met de volgende inhoud:

[ afbeelding met daarin namen en info van eiseres en gedaagde]

2.5.
Op 14 mei 2020 schrijft [gedaagde] in een e-mail aan [eiseres] dat na afronding van de administraties over 2016 tot en met 2018 alle aansluitingen en de jaarrekeningen zijn gecontroleerd en dat enige correcties zijn uitgevoerd. [gedaagde] vraagt nog om een aantal stukken en laat weten dat zodra akkoord van [eiseres] is ontvangen de aangifte inkomstenbelasting 2018 kan worden ingediend bij de Belastingdienst.
2.6.
Op 26 mei 2020 schrijft [eiseres] in een e-mail aan [gedaagde] :

[ afbeelding met daarin info en namen van eiseres en gedaagde]

2.7.
Vervolgens hebben partijen in juli 2020 per e-mail verder contact gehad over de jaarrekeningen 2016. [gedaagde] heeft gereageerd op door [eiseres] gestelde vragen en opmerkingen. Op 16 september 2020 schrijft [gedaagde] aan de heer [persoon A] , die door [eiseres] is ingeschakeld als hulp bij het controleren van de administratie, dat na akkoord van [eiseres] op de bij die e-mail toegestuurde stukken de aanpassingen zullen worden doorgevoerd in de aangifte en jaarrekening. Na afronding van het jaar 2017 kan dan worden begonnen met 2017 en 2018, aldus [gedaagde] .

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] eist samengevat:
  • de vaststellingsovereenkomst van 26 september 2019 te ontbinden;
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 13.163,-, met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 600,-;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiseres] baseert de eis op het volgende. [gedaagde] is zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst niet nagekomen. Vanwege deze tekortkoming moet de vaststellingsovereenkomst worden ontbonden. [gedaagde] heeft ook de werkzaamheden die hij voorafgaand aan het sluiten van de vaststellingsovereenkomst heeft uitgevoerd, niet goed verricht. [gedaagde] moet daarom alle bedragen die [eiseres] aan hem betaald heeft, in totaal € 13.163,-, terugbetalen. Voor werkzaamheden die de heer [persoon A] heeft verricht om te onderzoeken wat [gedaagde] niet goed heeft gedaan en om de gemaakte fouten (aldus [eiseres] ) te herstellen, moet [gedaagde] de gemaakte kosten van € 600,- vergoeden.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. Partijen hebben in de vaststellingsovereenkomst van 26 september 2019 afspraken gemaakt. [gedaagde] is zijn deel van de afspraken nagekomen voor zover dat mogelijk was, maar [eiseres] haar deel niet. De werkzaamheden die [gedaagde] niet heeft uitgevoerd, kon hij niet uitvoeren omdat [eiseres] niet alle informatie heeft verstrekt die daarvoor nodig was. [gedaagde] is door [eiseres] niet in gebreke gesteld voor de tekortkoming(en) die [eiseres] nu aanvoert. Voor zover de vordering gaat over werkzaamheden die zijn uitgevoerd voordat de vorige procedure werd gevoerd, die is beëindigd met de vaststellingsovereenkomst, heeft [eiseres] niets te vorderen. Partijen hebben elkaar immers finale kwijting verleend in die vaststellingsovereenkomst.

4..De beoordeling

4.1.
De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van [eiseres] dat zij [gedaagde] eigenlijk twee verwijten maakt. Ten eerste dat [gedaagde] de vaststellingsovereenkomst niet is nagekomen en ten tweede dat [gedaagde] haar verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht niet correct is nagekomen. De kantonrechter zal beide verwijten hieronder beoordelen.
Nakoming vaststellingsovereenkomst
4.2.
In de vaststellingsovereenkomst zijn voor beide partijen verplichtingen opgenomen die zij moeten nakomen. Het nakomen van sommige verplichtingen is voor de ene partij pas mogelijk als de andere eerst aan een van zijn verplichtingen heeft voldaan. Als de verplichtingen in een tijdlijn worden geplaatst, betekent dit dat partijen het volgende (hadden) moeten doen:
Wanneer
Wie
Wat
1.
Eind september 2019
[eiseres]
Aanleveren stukken voor aangifte loonbelasting november en december 2019
2.
30 september 2019
[gedaagde]
Sturen jaarrekening, btw-aangifte en eventuele suppletie 2016 aan [eiseres]
3.
Eind oktober 2019
[eiseres]
Aanleveren stukken voor opstellen jaarrekening, aangifte inkomstenbelasting en eventueel btw-suppletie over 2017 en 2018
4.
1 december 2019
[eiseres]
Betalen € 2.000,-
5.
Eind december 2019
[gedaagde]
Toesturen jaarrekening, aangifte inkomstenbelasting, eventueel btw-suppletie 2017 en 2018 en aangifte loonbelasting november en december 2019 aan [eiseres]
6.
1 januari 2020
[eiseres]
Betalen € 2.000,-
7.
Eerste week januari 2020
[eiseres]
Op- en aanmerkingen op stukken als bedoeld onder 5
8.
Eind januari 2020
[gedaagde]
Indienen stukken bij fiscus
9.
1 februari 2020
[eiseres]
Betalen € 2.000,-
4.3.
[eiseres] verwijt [gedaagde] – zo begrijpt de kantonrechter – dat hij niet aan zijn verplichtingen onder 5 en 8 heeft voldaan. Uit het onder 4.2 opgenomen schema blijkt echter duidelijk dat [gedaagde] alleen aan die verplichting kon voldoen als [eiseres] (tijdig) aan haar daaraan voorafgaande verplichtingen (onder 1, 3 en daarna 7) heeft voldaan. Uit de door [gedaagde] overgelegde e-mails, die hiervoor zijn geciteerd, blijkt dat [eiseres] niet (volledig en/of tijdig) aan haar eigen verplichtingen heeft voldaan. Dit heeft tot gevolg dat [eiseres] [gedaagde] niet het verwijt kan maken dat [gedaagde] tekort is geschoten in zijn verplichtingen. Anders gezegd: omdat [eiseres] zelf als eerste in verzuim is geraakt, kon [gedaagde] jegens haar niet meer in verzuim raken met de nakoming van zijn eigen verplichtingen.
4.4.
Omdat [gedaagde] niet in verzuim is geraakt, is de vordering tot ontbinding van de vaststellingsovereenkomst niet toewijsbaar. Die vordering van [eiseres] zal dan ook worden afgewezen. Omdat de vaststellingsovereenkomst niet ontbonden wordt, is er ook geen sprake van een ongedaanmakingsverbintenis en hoeft [gedaagde] het door [eiseres] betaalde bedrag van € 6.000,- ook niet terug te betalen. Ook die vordering wordt dus afgewezen.
Nakoming overeenkomst van opdracht
4.5.
[eiseres] verwijt [gedaagde] ook dat hij zijn eerdere werk niet goed heeft gedaan en wil daarom ook het geld dat zij eerder aan [gedaagde] heeft betaald terug. [gedaagde] beroept zich erop dat partijen in de vaststellingsovereenkomst finale kwijting zijn overeengekomen en dat [eiseres] hem daarom niet meer op deze eerdere werkzaamheden kan aanspreken.
4.6.
Partijen zijn in de vaststellingsovereenkomst onder 7 inderdaad finale kwijting overeengekomen, maar die finale kwijting geldt ‘na uitvoering van het hierboven vermelde’. Vast staat dat partijen geen volledige uitvoering hebben gegeven aan wat er boven punt 7 in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] desondanks een beroep op de overeengekomen finale kwijting toekomt en overweegt daarover het volgende.
4.7. ‘
Na uitvoering van het bovenstaande’ moet worden aangemerkt als een opschortende voorwaarde voor de finale kwijting. In artikel 6:23 lid 1 BW is bepaald dat als een partij die er belang bij heeft dat een voorwaarde niet vervuld raakt die vervulling belet, de voorwaarde toch als vervuld geldt als de redelijkheid en billijkheid dit verlangen. Toegepast op dit geval betekent dit het volgende. [eiseres] heeft er belang bij dat [gedaagde] geen beroep kan doen op punt 7 van de vaststellingsovereenkomst en daarmee dat er geen (volledige) uitvoering aan de punten 1 tot en met 6 van die overeenkomst wordt gegeven, omdat zij [gedaagde] dan niet meer kan aanspreken op zijn eerdere werkzaamheden. Uit wat hiervoor onder 4.3 is overwogen, volgt dat het [eiseres] is die (als eerste) niet aan haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst heeft voldaan. [eiseres] heeft daarmee zelf de vervulling van de voorwaarde belet. Gelet hierop oordeelt de kantonrechter dat in de gegeven omstandigheden, waarin juist om een einde te maken aan de discussie over de door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden de vaststellingsovereenkomst is gesloten, de tussen partijen geldende redelijkheid en billijkheid met zich brengt dat aan [eiseres] geen beroep toekomt op het niet vervuld zijn van de opschortende voorwaarde. Oftewel, er is sprake van finale kwijting ten aanzien van de werkzaamheden die [gedaagde] eerder voor [eiseres] heeft verricht. [eiseres] kan die discussie niet opnieuw aanzwengelen, althans niet met als resultaat dat zij alsnog een vordering op [gedaagde] kan doen gelden.
4.8.
De vordering van [eiseres] , voor zover die ziet op de eerdere werkzaamheden van [gedaagde] , stuit dus af op de finale kwijting. Of de verwijten van [eiseres] terecht zijn hoeft daarom niet meer te worden besproken.
Werkzaamheden [persoon A]
4.9.
Omdat de hoofdvordering van [eiseres] wordt afgewezen, is er ook geen grondslag meer om het door haar gevorderde bedrag van € 600,- voor de werkzaamheden van de heer [persoon A] toe te wijzen. Ook deze vordering wordt daarom afgewezen.
proceskosten
4.10.
[eiseres] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde] tot vandaag vast op € 746,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 373,- tarief). Voor kosten die [gedaagde] maakt na deze uitspraak moet [eiseres] ook een bedrag betalen van € 124,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.11.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor zover het de proceskostenveroordeling betreft.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] tot vandaag vastgesteld op € 746,-met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
51909