In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en een gedaagde over de ontbinding van een vaststellingsovereenkomst en de nakoming van een overeenkomst van opdracht. De eiseres vorderde ontbinding van de vaststellingsovereenkomst, omdat zij stelde dat de gedaagde zijn verplichtingen niet was nagekomen. De gedaagde voerde echter aan dat de eiseres zelf in verzuim was geraakt door niet tijdig de benodigde informatie te verstrekken. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet in verzuim was geraakt, omdat de eiseres haar verplichtingen niet was nagekomen. Hierdoor kon de vordering tot ontbinding van de vaststellingsovereenkomst niet worden toegewezen. Daarnaast werd de vordering tot nakoming van de overeenkomst van opdracht afgewezen, omdat partijen in de vaststellingsovereenkomst finale kwijting waren overeengekomen. De kantonrechter concludeerde dat de eiseres geen recht had op terugbetaling van eerder betaalde bedragen aan de gedaagde, omdat de gedaagde zich op de finale kwijting kon beroepen. De eiseres werd bovendien veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter op € 746,- werden vastgesteld, met wettelijke rente. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor de proceskostenveroordeling.