ECLI:NL:RBROT:2022:7750

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
ROT 22/1495
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van bijzondere bijstand voor reiskosten van een dochter naar een islamitische middelbare school

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een gezin met een islamitische geloofsovertuiging, en het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard. Eisers hadden een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de reiskosten van hun dochter, die een vwo-opleiding volgt aan een islamitische middelbare school in Rotterdam. De aanvraag werd afgewezen, omdat verweerder van mening was dat de reiskosten niet noodzakelijk waren, aangezien er geen islamitische middelbare school in Spijkenisse is en de keuze voor de school in Rotterdam een vrije keuze zou zijn.

Eisers voerden aan dat deze afwijzing inbreuk maakt op hun recht op godsdienstvrijheid, zoals beschermd door artikel 9 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet deugdelijk had gemotiveerd waarom van eisers verwacht kon worden dat zij hun dochter naar een niet-islamitische school in Spijkenisse zouden laten gaan. De rechtbank concludeerde dat de reiskosten voor de dochter van eisers wel degelijk noodzakelijk zijn, gezien hun geloofsovertuiging en de afwezigheid van een islamitische school in de nabijheid.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers. Deze uitspraak benadrukt het belang van de motivering van besluiten door bestuursorganen, vooral in zaken die raken aan fundamentele rechten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1495

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], eiser, en
[naam eiseres], eiseres, te [plaats] , hierna samen: eisers,
gemachtigde: mr. D. Schaap,
en

het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard, verweerder,

gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de reiskosten van hun dochter van en naar haar middelbare school afgewezen.
Bij besluit van 11 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. De minderjarige dochter van eisers, die bij hen in Spijkenisse woont en tot hun last komt, volgt een vwo-opleiding aan een islamitische middelbare school in Rotterdam ( [naam school] ). Hun dochter reist met het openbaar vervoer van en naar haar school. Voor deze reiskosten van hun dochter hebben eisers op 11 oktober 2021 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend.
Het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd. De kosten waarvoor eisers bijzondere bijstand hebben aangevraagd zijn niet noodzakelijk. Niet is namelijk gebleken dat de dochter van eisers niet naar een school in Spijkenisse kan en dat er een noodzaak bestaat om haar in Rotterdam naar school te laten gaan. De keuze van eisers om hun dochter vanwege hun geloofsovertuiging naar een islamitische school te laten gaan, is een vrije keuze en kan niet worden afgewenteld op de bijstand. Er wordt daarom geen bijzondere bijstand verleend voor de reiskosten van de dochter van eisers.
Beroepsgronden
3. Eisers hebben – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Door de weigering van bijzondere bijstand wordt inbreuk gemaakt op het door artikel 9 van het EVRM beschermde recht op godsdienstvrijheid. Gelet op de geloofsovertuiging van eisers en de afwezigheid van een islamitische middelbare school in Spijkenisse, is het wel degelijk noodzakelijk dat hun dochter in Rotterdam naar school gaat en daar dus heen reist.
Beoordeling
4.1.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw heeft het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover het niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm (vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:931).
4.3.
Uit het bestreden besluit leidt de rechtbank af dat verweerder heeft aangenomen dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd zich voordoen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd noodzakelijk zijn.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom van eisers, van wie niet ter discussie staat dat zij een islamitische geloofsovertuiging hebben, in redelijkheid gevraagd kan worden dat zij hun dochter naar een niet-islamitische middelbare school in Spijkenisse – waar geen islamitische middelbare scholen zijn – laten gaan. Het standpunt van verweerder dat er sprake is van een vrije keuze van eisers en dat het niet noodzakelijk is dat hun dochter naar een islamitische middelbare school gaat, gaat voorbij aan het bezwaar van eisers dat zij deze vrije keuze gelet op hun geloofsovertuiging juist niet hebben en dat zij op grond van die geloofsovertuiging het recht hebben om hun dochter naar een islamitische middelbare school – waarvan de dichtstbijzijnde de school in Rotterdam is waar hun dochter op zit – te laten gaan. Ter vergelijking verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 27 augustus 2010, ECLI:NL:RBDOR:2010:805.
4.5.
De slotsom is dat verweerder zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de reiskosten van de dochter waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd niet noodzakelijk zijn.
Conclusie
5. Het beroep is gezien het voorgaande gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, nu verweerder het hiervoor vermelde gebrek niet in de beroepsfase heeft hersteld. De rechtbank zal ook niet zelf in de zaak voorzien, nu het aan verweerder is om te onderzoeken en te beoordelen of aan alle voorwaarden voor verlening van bijzondere bijstand is voldaan. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus, omdat, gelet op de aard van het gebrek, de wijze waarop dit moet worden hersteld en de aard en de vorm van een eventuele vervolgprocedure bij een nieuw ongunstig besluit voor eisers, niet valt in te zien dat eisers op die manier eerder uitsluitsel krijgen in hun zaak dan als verweerder de opdracht wordt gegeven een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, binnen een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar, binnen voormelde termijn.
Griffierecht en proceskosten
7. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 50,- moet vergoeden.
8. De rechtbank ziet verder aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eisers het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de door eisers in beroep gemaakte proceskosten van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J. Flikweert, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 16 september 2022.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.