ECLI:NL:RBROT:2022:7744

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
9898823
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging leer-/arbeidsovereenkomst en loonvordering na ziekteverzuim

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 15 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster] en [verweerster] over de beëindiging van een leer-/arbeidsovereenkomst. [verzoekster] was op 22 november 2021 in dienst getreden bij [verweerster] op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd, die zou eindigen op 31 mei 2022. Na een ziekmelding op 18 februari 2022 en een re-integratiegesprek op 29 maart 2022, heeft [verweerster] de overeenkomst per direct ontbonden, omdat zij meende dat [verzoekster] haar opleiding 'on hold' had gezet en daarmee de overeenkomst had opgezegd. [verzoekster] heeft echter betwist dat zij de overeenkomst had opgezegd en heeft verzocht om betaling van achterstallig loon en een transitievergoeding.

De kantonrechter oordeelde dat de leer-/arbeidsovereenkomst pas op 31 mei 2022 was geëindigd, omdat er geen duidelijke wilsverklaring van [verzoekster] was om de overeenkomst eerder te beëindigen. De kantonrechter wees de loonvordering van [verzoekster] toe voor de periode van 29 maart 2022 tot 1 juni 2022, evenals de transitievergoeding van € 224,70. De wettelijke verhoging over het achterstallige loon werd gematigd tot 10% en de wettelijke rente over de transitievergoeding werd toegewezen vanaf 1 juli 2022. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan [verzoekster].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 9898823 \ VZ VERZ 22-7193
Uitspraak: 15 september 2022
Beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[verzoekster],
woonplaats: [woonplaats verzoekster],
verzoekster, tevens verweerster,
gemachtigde: mr. S. Arakelyan,
tegen
[verweerster], die handelt onder de naam [handelsnaam],
zaakdoende in [plaatsnaam],
verweerster, tevens verzoekster,
gemachtigde: mr. C.J. Berghout.
Partijen worden hierna ‘[verzoekster]’ en ‘[verweerster]’ genoemd

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift met producties van [verzoekster], ontvangen op 25 mei 2022;
  • een akte met wijziging/vermeerdering verzoek van [verzoekster];
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift met producties van [verweerster];
  • de brief van [verweerster] van 22 augustus 2022 met één bijlage;
  • het verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek en aanvullende producties van [verzoekster].
1.2.
Op 25 augustus 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken.

2..De feiten

2.1.
[verzoekster] is op 22 november 2021 op basis van een leer-/arbeidsovereenkomst bij [verweerster] in dienst getreden.
2.2.
Deze overeenkomst zijn partijen met elkaar aangegaan voor bepaalde tijd, tot en met 31 mei 2022.
2.3.
De functie van [verzoekster] bij [verweerster] was verzorgende IG. Haar brutoloon was
€ 1.988,00 per maand op fulltime basis, maar [verzoekster] werkte 24 uur per week bij [verweerster].
2.4.
Op 18 februari 2022 heeft [verzoekster] zich ziek gemeld.
2.5.
Op 29 maart 2022 hebben partijen met elkaar een re-integratiegesprek gevoerd. [verweerster] heeft eenzijdig een gespreksverslag gemaakt van dat gesprek. Daarin staat onder meer het volgende:
“(…)
Op de vraag hoe het er met haar opleiding voorstaat antwoord [verzoekster] dat haar opleiding op in de wacht is gezet, wanneer hierop wordt doorgevraagd geeft zij aan niet naar school te gaan en dat haar opleiding stilstaat. [naam] geeft aan, dat dit geen goede ontwikkeling is aangezien de leer/arbeidsovereenkomst op 31 mei loopt. De verwachting was dat deze tijd effectief benut zou worden om de praktijkopdrachten af te ronden om zo alsnog het diploma Verzorgende-IG te behalen. De door [verzoekster] ingeslagen weg wijst daar niet op.
(…)”
2.6.
Over de periode na 29 maart 2022 heeft [verzoekster] geen salaris ontvangen van [verweerster].
2.7.
In de brief van [verweerster] aan [verzoekster] van 10 mei 2022 staat het volgende:
“(…)
Tot mijn spijt moet ik u mededelen dat wij genoodzaakt zijn om de leerarbeidsovereenkomst die wij met u hebben afgesloten per ingaande 22-11-2021 voor de periode tot 31-05-22 op 29 maart 2022 te hebben ontbonden, waarmee dus ook de POK vervalt en wel om de volgende redenen:
1. U heeft tijdens het re-integratiegesprek n.a.v. uw langdurig verzuim, bij ons aangegeven dat u uw opleiding in de wacht heeft gezet. Hetgeen u zonder enig overleg met [verweerster], directrice van PZP Health Care heeft besloten.
2. Tijdens voornoemd gesprek toonde u zich in het geheel niet bereidt om mee te werken aan het opstellen van een re-integratieplan in het kader van de Wet Poortwachter. Dit plan moest mede op advies van de Arbo arts opgesteld worden nadat u op 25-03-2022 bij hem op spreekuur was geweest.
3. U heeft een tweede oproep van de bedrijfsarts, zonder berichtgeving genegeerd.
(…)”

3..Het geschil

3.1.
[verzoekster] heeft verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat [verzoekster] de praktijkovereenkomst noch de arbeidsovereenkomst op 29 maart 2022 heeft opgezegd;
te verklaren voor recht dat de leer-/arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig met ingang van 29 maart 2022 door werkgever is opgezegd, althans de vermeende opzegging (met terugwerkende kracht) van 10 mei 2022 te vernietigen;
[verweerster] te veroordelen tot betaling van loon over de periode vanaf 29 maart 2022 tot
1 juni 2022, te vermeerderen met emolumenten;
4. [verweerster] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding van € 224,70;
5. [verweerster] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging ter hoogte van 50% over het achterstallige loon (inclusief emolumenten);
6. [verweerster] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de posten genoemd onder 3,4 en 5 tot de dag der algehele voldoening;
7. [verweerster] te veroordelen in de kosten van dit geding, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten.
3.2.
Het verweer van [verweerster] strekt tot afwijzing van de verzoeken van [verzoekster], met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten. Daarnaast heeft [verweerster] verzocht de leer-/arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden per 29 maart 2022, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.
3.3.
[verzoekster] heeft haar verzoeken gebaseerd op het standpunt dat de leer-/arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juni 2022 is geëindigd en niet op
29 maart 2022. [verweerster] is het daar niet mee eens. Volgens [verweerster] heeft [verzoekster] de leer-/arbeidsovereenkomst zelf per direct opgezegd op 29 maart 2022.
3.4.
Op hetgeen partijen verder hebben gesteld, wordt hierna in de beoordeling, voor zover van belang, ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag op welke datum de leer-/arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd.
4.2.
Omdat de duur van de leer-/arbeidsovereenkomst van tevoren is afgesproken, is het uitgangspunt dat de overeenkomst pas eindigt na het verstrijken van die duur. In het onderhavige geval zou dat betekenen dat de leer-/arbeidsovereenkomst op 31 mei 2022 is geëindigd. [verweerster] heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de leer-/arbeidsovereenkomst eerder, namelijk op 29 maart 2022, is geëindigd als gevolg van een mondelinge opzegging door [verzoekster] op die datum zonder een opzegtermijn in acht te nemen.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat [verzoekster] op 29 maart 2022 tijdens het
re-integratiegesprek tussen partijen heeft uitgesproken dat zij haar opleiding “on hold” had gezet. Volgens [verweerster] mocht zij daaruit concluderen dat [verzoekster] niet verder zou gaan met haar opleiding én de leer-/arbeidsovereenkomst per direct wilde opzeggen. Volgens [verzoekster] heeft zij tijdens dat gesprek gezegd dat zij in verband met haar ziekte haar opleiding on hold had gezet en was het niet haar bedoeling om haar opleiding en/of de leer-/arbeidsovereenkomst te beëindigen.
4.4.
De kantonrechter leidt, anders dan [verweerster] meent, uit de mededeling van [verzoekster] dat zij haar opleiding on hold had gezet niet af dat zij daarmee haar leer-/arbeidsovereenkomst zou hebben opgezegd. Nu [verweerster] volgens eigen zeggen die mededeling wel als ontslagname opvatte, lag het op haar weg om zich ervan te vergewissen of er sprake was van een duidelijke en ondubbelzinnige wilsverklaring gericht op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dit heeft zij niet gedaan. Daarom zijn er geen feiten en/of omstandigheden waaruit afgeleid kan worden dat [verweerster] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [verzoekster] haar leer-/arbeidsovereenkomst per direct opzegde op 29 maart 2022. In rechte wordt er dan ook niet van uitgegaan dat de leer-/arbeidsovereenkomst op
29 maart 2022 is geëindigd.
4.5.
[verweerster] heeft verzocht de arbeidsovereenkomst (alsnog) te ontbinden per 29 maart 2022. Dit verzoek begrijpt de kantonrechter als een verzoek tot ontbinding met terugwerkende kracht. Ontbinding heeft in beginsel geen terugwerkende kracht en ontbinding van een (arbeids)overeenkomst met ingang van een datum in het verleden is daarmee in principe niet mogelijk. De advocaat van [verweerster] heeft op de zitting verwezen naar een uitspraak van het hof zonder te benoemen welke uitspraak precies. Volgens haar blijkt uit die uitspraak dat ontbinding van een arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht wel mogelijk is. De kantonrechter gaat ervan uit dat zij doelt op een uitspraak van het hof Den Haag van 18 december 2018 (ECLI:NL:GHDHA:2018:3705). In deze uitspraak werd bij wijze van herstel van de uitspraak in eerste aanleg een eerdere datum voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst bepaald. Dit betreft een andere situatie dan de onderhavige. Uit deze uitspraak valt niet de regel af te leiden dat een kantonrechter een arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht/ met ingang van een datum in het verleden kan ontbinden.
Het ontbindingsverzoek van [verweerster] wordt dan ook afgewezen.
4.6.
Nu verder niet is gebleken van een rechtsgeldige beëindiging van de leer-/arbeidsovereenkomst vóór 1 juni 2022, concludeert de kantonrechter dat de leer-/arbeidsovereenkomst tussen partijen pas na het verstrijken van de bepaalde tijd van de overeenkomst met ingang van 1 juni 2022 is geëindigd.
4.7.
Dit brengt mee dat, mede vanwege het feit dat op dat punt geen specifiek verweer is gevoerd, [verweerster] het overeengekomen loon van [verzoekster] over de periode vanaf 29 maart 2022 tot 1 juni 2022 alsnog aan haar moet betalen. De kantonrechter kan niet vaststellen wat de hoogte van dat loon precies is, omdat partijen niet hebben gesteld wat het overeengekomen loon op basis van 24 uur per week was én niet gesteld of gebleken is wat “fulltime” bij [verweerster] inhield. De loonvordering wordt dan ook toegewezen zoals onder de beslissing vermeld.
4.8.
De kantonrechter ziet aanleiding de gevorderde wettelijke verhoging over het achterstallige loon zoals bedoeld in artikel 7:625 BW te matigen tot 10%. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat aannemelijk is geworden dat [verweerster] met goede bedoelingen heeft gehandeld richting [verzoekster].
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over het achterstallige loon en de wettelijke verhoging daarover zal ook worden toegewezen.
4.10.
Uit artikel 7:673 lid 1 aanhef sub a sub 3 BW in verbinding met artikel 7:673 lid 7 BW volgt dat een werkgever aan een werknemer een transitievergoeding verschuldigd is, indien de arbeidsovereenkomst na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet is voortgezet, behoudens hier niet van toepassing zijnde uitzonderingen.
Volgens [verweerster] is de arbeidsovereenkomst opgezegd door [verzoekster], zodat zij om die reden geen recht heeft op een transitievergoeding. [verweerster] wordt niet gevolgd in dit standpunt, zodat ervan uit wordt gegaan dat er in ieder geval een einde aan de overeenkomst van rechtswege op 1 juli 2022 is gekomen. Uit de stellingen van [verweerster] blijkt bovendien dat zij niet van plan is geweest [verzoekster] een voortzetting van het dienstverband aan te bieden, zodat het ervoor gehouden wordt dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van [verweerster] niet is voortgezet. Niet gesteld of gebleken is dat het einde van het dienstverband het gevolg is geweest van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster]. [verweerster] is aldus een transitievergoeding aan [verzoekster] verschuldigd. De verzochte transitievergoeding is qua hoogte niet betwist, zodat een transitievergoeding van € 224,70 bruto toegekend zal worden aan [verzoekster] ten laste van [verweerster].
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding wordt op grond van artikel 7:686a lid 1 BW toegewezen vanaf 1 juli 2022.
4.12.
Gelet op hetgeen is overwogen en geoordeeld in deze beschikking én de toe te wijzen bedragen wordt [verzoekster] geacht geen belang te hebben bij de gevorderde verklaringen voor recht, zodat deze niet gegeven zullen worden.
4.13.
[verweerster] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verzoekster], die op basis van een toevoeging procedeert, tot vandaag vast op € 86,00 aan griffierecht en € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 584,00. Voor kosten die [verzoekster] maakt na deze uitspraak moet [verweerster] ook een bedrag betalen van € 124,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In deze beschikking hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
4.14.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] te betalen het tussen partijen overeengekomen loon met emolumenten van [verzoekster] over de periode vanaf 29 maart 2022 tot 1 juni 2022, vermeerderd de wettelijke verhoging van 10% zoals bedoeld in artikel 7:625 BW en vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het aldus verhoogde bedrag vanaf de data van opeisbaarheid van het loon tot de dag van volledige betaling;
5.2.
kent aan [verzoekster] ten laste van [verweerster] een transitievergoeding van € 224,70 bruto toe en veroordeelt [verweerster] om dit bedrag aan [verzoekster] te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 1 juli 2022;
5.3.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de kant van [verzoekster] tot vandaag vastgesteld op € 584,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling, rechtstreeks aan de gemachtigde van [verzoekster] te betalen;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde/verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken.
757