ECLI:NL:RBROT:2022:7468

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
9249002 / CV EXPL 21-18821
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst met termijn voor betaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Beheer en Bewaring DPF (hierna: DPF) en drie gedaagden, waaronder [gedaagde01] en [gedaagde02]. DPF vorderde betaling van huurachterstand, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De huurachterstand was ontstaan door niet-tijdige betalingen door de gedaagden, die sinds 1 mei 2018 een woning huurden van DPF. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand op het moment van de mondelinge behandeling op 25 juli 2022 € 12.486,20 bedroeg. De rechter heeft geoordeeld dat de huurachterstand ernstig genoeg was om de huurovereenkomst te ontbinden, maar heeft de gedaagden een termijn van één maand gegeven om de achterstand te voldoen. Indien zij hier niet aan voldoen, wordt de huurovereenkomst ontbonden en moeten zij het gehuurde ontruimen. De rechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van DPF toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt de rechten van verhuurders bij huurachterstanden en de mogelijkheid om ontbinding van de huurovereenkomst te vorderen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9249002 / CV EXPL 21-18821
datum uitspraak: 2 september 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Beheer en Bewaring DPF,
gevestigd in Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.J. Schapendonk te Rosmalen,
aanvankelijk tegen

1..[gedaagde01] ,

wonende in [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. D.A. IJpelaar te Rotterdam,
2. [gedaagde02],
wonende in [woonplaats02] ,
gedaagde,
die zelf procedeert,
en sinds 9 mei 2022 tegen

1..[gedaagde03] h.o.d.n. [naam kantoor]

in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[gedaagde01],
gevestigd in [plaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. D.A. IJpelaar te Rotterdam,
2. [gedaagde02],
wonende in [woonplaats02] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘DPF’, ‘ [gedaagde01] ’, ‘ [gedaagde02] ’ en ‘ [naam kantoor] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 20 mei 2021, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord van [gedaagde01] en [gedaagde02] op de rolzitting van 8 juni 2021;
  • het tussenvonnis van 8 juli 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de e-mail van 28 juli 2021 aan de zijde van DPF, met bijlagen;
  • het proces-verbaal van de op 4 augustus 2021 gehouden mondelinge behandeling;
  • de rolbeslissing van 6 december 2021;
  • de brief van 21 februari 2022 aan de zijde van [gedaagde02] ;
  • de e-mail van 15 maart 2022 aan de zijde van [gedaagde01] ;
  • de akte van 16 maart 2022 aan de zijde van DPF, met bijlagen;
  • de rolbeslissing van 29 april 2022;
  • de brief van 9 mei 2022, waarin de gemachtigde van [gedaagde01] mededeelt dat [naam kantoor] de procedure formeel overneemt;
  • de e-mail van 12 juli 2022 aan de zijde van [naam kantoor] ;
  • de e-mail van 19 juli 2022 aan de zijde van DPF, met bijlagen.
1.2.
Op 25 juli 2022 is de zaak nogmaals tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken. Van hetgeen tijdens die zitting is besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op vandaag.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde01] en [gedaagde02] huren sinds 1 mei 2018 van DPF de woning aan het adres [adres01] ( [postcode01] ) in [plaats01] (hierna: het gehuurde). De huurprijs bedraagt op dit moment € 1.064,97 per maand, inclusief een voorschot op de service- en stookkosten ten bedrage van € 330,86. De huurprijs moet bij vooruitbetaling worden betaald.
2.2.
Bij beschikking van de kantonrechter in de Rechtbank Rotterdam van 14 januari 2022 is [gedaagde01] onder bewind gesteld, met benoeming van [gedaagde03] h.o.d.n. [naam kantoor] tot bewindvoerder.
2.3.
Bij brief van 6 juni 2022 is door de Kredietbank Rotterdam aan [naam kantoor] medegedeeld dat [gedaagde01] schulddienstverlening krijgt.

3..Het geschil

3.1.
DPF eiste bij dagvaarding samengevat:
  • de huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk te veroordelen om het gehuurde binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen;
  • haar te machtigen om de ontruiming zelf te doen uitvoeren door een gerechtsdeurwaarder, zo nodig met behulp van politie en/of justitie;
  • [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk te veroordelen om aan haar te betalen € 7.499,73 met rente en de lopende huur vanaf 1 juni 2021;
  • [gedaagde01] en [gedaagde02] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat werd geëist, bestond uit € 6.269,31 aan huur tot en met de maand mei 2021, rente van € 50,45 en buitengerechtelijke kosten van € 1.179,97.
3.2.
DPF baseerde de eis op het volgende. [gedaagde01] en [gedaagde02] hebben een huurachterstand laten ontstaan van meer dan drie maanden. Deze huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst.
3.3.
[gedaagde01] en [gedaagde02] hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de eis van DPF.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover dat voor de beoordeling van belang is - (nader) ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
[gedaagde01] is bij beschikking van 14 januari 2022 onder bewind gesteld. [naam kantoor] is (zonder overigens daartoe bij exploot te zijn opgeroepen) in de procedure verschenen, hetgeen bij brief van 9 mei 2022 aan de kantonrechter is medegedeeld. De eis van DPF wordt gelet op het voorgaande geacht sinds 9 mei 2022 te gelden tegen [naam kantoor]
huurachterstand, buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.2.
[gedaagde02] heeft aangevoerd dat hij enkel borg heeft gestaan en dat hij geen gebruik heeft gemaakt van het gehuurde. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde02] vindt dat dit tot de conclusie zou moeten leiden dat de eis van DPF ten aanzien van hem moet worden afgewezen. De kantonrechter constateert echter dat [gedaagde02] als huurder op de huurovereenkomst staat, die DPF als bijlage 1 bij de dagvaarding heeft overgelegd. [gedaagde02] heeft verder op geen enkele wijze onderbouwd dat hij slechts als borg zou optreden. Bovendien kan [gedaagde02] de omstandigheid dat hij geen gebruik zou hebben gemaakt van het gehuurde niet aan DPF tegenwerpen; deze omstandigheid kan hooguit van belang zijn voor de onderlinge bijdrageplicht tussen [naam kantoor] en [gedaagde02] . De bedragen die hierna worden toegewezen, zullen gelet op het voorgaande ook worden toegewezen tegenover [gedaagde02] .
4.3.
Partijen zijn het erover eens, althans door [naam kantoor] en [gedaagde02] is onweersproken gelaten dat de huurachterstand ten tijde van de mondelinge behandeling van 25 juli 2022 € 12.486,20 bedroeg, zoals DPF heeft gesteld. Dit bedrag is gebaseerd op de huur en het voorschot service- en stookkosten berekend tot en met de maand juli 2022. [naam kantoor] en [gedaagde02] worden hoofdelijk veroordeeld om dit bedrag aan DPF te betalen.
4.4.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen. De rente wordt toegewezen, omdat uit de stellingen van DPF volgt dat deze moet worden betaald en [naam kantoor] en [gedaagde02] deze stellingen niet of althans onvoldoende hebben betwist.
ontbinding huurovereenkomst
4.5.
Als de huurder zijn verplichting om tijdig de huur betalen niet nakomt, mag de verhuurder de rechter vragen om de huurovereenkomst te ontbinden. De rechter wijst deze vordering alleen toe als de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te beëindigen. Meestal zal een achterstand van meer dan drie maanden voldoende zijn, maar de rechter moet alle omstandigheden afwegen. Van belang is bijvoorbeeld ook of de huur weer wordt betaald en of de achterstand (deels) is ingelopen (Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810).
4.6.
De hoogte van de huurachterstand en de herhaalde wanprestatie van [naam kantoor] en [gedaagde02] rechtvaardigen ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde. De kantonrechter maakt echter gebruik van de wettelijke bevoegdheid om [naam kantoor] en [gedaagde02] een termijn van één maand toe te staan om de schuld aan DPF, met rente en kosten, alsnog te betalen. Voor het geval dat [naam kantoor] en [gedaagde02] hier niet aan voldoen, wordt de huurovereenkomst ontbonden en worden [naam kantoor] en [gedaagde02] veroordeeld om het gehuurde te ontruimen.
4.7.
In het geval dat het gehuurde wordt ontruimd, moeten [naam kantoor] en [gedaagde02] de huur blijven betalen tot en met de maand waarin [gedaagde01] en [gedaagde02] het gehuurde met al hun spullen hebben verlaten (artikel 7:225 BW). Dit deel van de vordering wordt daarom ook toegewezen.
4.8.
De gevorderde machtiging om de eventuele ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen. Immers op grond van de artikelen 556 lid 1 en 557 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de deurwaarder, zonder rechterlijke tussenkomst, bevoegd de hulp van de sterke arm van politie in te roepen, waarbij de kosten van de ontruiming ingevolge het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders voor rekening van [naam kantoor] en [gedaagde02] komen.
proceskosten
4.9.
[naam kantoor] en [gedaagde02] krijgen ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van DPF tot vandaag vast op € 112,61 aan dagvaardingskosten, € 507,00 aan griffierecht en € 933,00 aan salaris voor de gemachtigde (drie punten x € 311,00 tarief). Dit is totaal € 1.552,61. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.10.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [naam kantoor] en [gedaagde02] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt de ander tot de hoogte van die betaling is bevrijd, om aan DPF te betalen € 13.716,62 (bestaande uit achterstallige huur en voorschot service- en stookkosten berekend tot en met de maand juli 2022, verschenen rente berekend tot 20 mei 2021 en buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 12.486,20 vanaf 20 mei 2021 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [naam kantoor] en [gedaagde02] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt de ander tot de hoogte van die betaling is bevrijd, in de proceskosten, aan de kant van DPF tot vandaag vastgesteld op € 1.552,61;
5.3.
staat [naam kantoor] en [gedaagde02] toe om het totaal aan DPF verschuldigde bedrag, inclusief rente en kosten als voormeld naast de lopende huur, binnen één maand na vandaag aan DPF te voldoen;
en bovendien, maar alléén voor het geval [naam kantoor] en [gedaagde02] bovengenoemde betalingsverplichting, waaronder de lopende huur, niet behoorlijk nakomen:
5.4.
bepaalt dat het ingevolge dit vonnis nog verschuldigde bedrag geheel ineens opeisbaar is;
5.5.
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen met ingang van de dag nadat [naam kantoor] en [gedaagde02] ten aanzien van de nakoming van vorenbedoelde betalingsverplichtingen in verzuim zijn en veroordeelt [naam kantoor] en [gedaagde02] om het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege hen daar bevinden en het gehuurde onder afgifte van de sleutels ter beschikking van DPF te stellen;
5.6.
veroordeelt [naam kantoor] en [gedaagde02] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt de ander tot de hoogte van die betaling is bevrijd, om aan DPF te betalen € 1.064,97 met ingang van de maand augustus 2022 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en in het openbaar uitgesproken.
38671