ECLI:NL:RBROT:2022:7411

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
ROT 22/2178
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor stofferingskosten door de gemeente Rotterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 9 september 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor stofferingskosten beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een bedrag van € 1.200,- voor stofferingskosten van zijn woning, maar deze aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 augustus 2022, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht de aanvraag heeft afgewezen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat het forfaitaire bedrag dat hem was toegekend, niet toereikend was voor zijn situatie. De rechtbank verwijst naar eerdere beslissingen van verweerder, waarbij eiser al een bedrag van € 631,- was toegekend voor stofferingskosten. De rechtbank stelt vast dat het bestuursorgaan bij het toekennen van bijzondere bijstand gebruik mag maken van forfaitaire bedragen, en dat het aan eiser is om aan te tonen dat deze bedragen in zijn geval niet voldoende zijn.

De rechtbank concludeert dat eiser dit niet heeft kunnen doen, aangezien de overgelegde bewijsstukken, zoals een medicatielijst en een huurovereenkomst, niet voldoende zijn om zijn standpunt te onderbouwen. Eiser heeft bovendien geen pogingen ondernomen om goedkopere alternatieven voor stofferingskosten te vinden. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wordt eiser geen extra stofferingskosten toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2178

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M. el Idrissi),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (verweerder)

(gemachtigde: mr. H. Biemond).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van verweerder van
20 april 2022 op 23 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor stofferingskosten. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 10 januari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van
20 april 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of verweerder bij het bestreden besluit terecht de aanvraag om bijzondere bijstand voor stofferingskosten van € 1.200,- voor eisers woning aan de [adres] heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Naar aanleiding van een eerdere aanvraag (22 maart 2021) heeft verweerder stofferingskosten van € 631,- toegekend aan eiser voor de hiervoor genoemde woning waarin hij sinds 10 maart 2021 woont. Bij beslissing van 22 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de toegekende hoogte van de stofferingskosten ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 6 april 2022, ROT 21/5498, ongegrond verklaard.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser naar aanleiding van de eerdere aanvraag al het maximale bedrag aan bijzondere bijstand voor stoffering van zijn huidige woning heeft toegekend. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, zoals de uitspraken van 31 mei 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7744) en 19 februari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:611) kan een bestuursorgaan, ter bepaling van de omvang van de noodzakelijke kosten of de vergoedingen in het kader van de bijzondere bijstandsverlening, forfaitaire bedragen of richtprijzen op een bepaald bedrag vaststellen. De betrokkene moet daarmee in staat worden geacht de goedkoopste adequate voorziening te treffen. Dit laat onverlet dat het de betrokkene vrijstaat aannemelijk te maken dat de vergoeding in zijn geval niet toereikend is. Verweerder mag dus bij het toekennen van bijzondere bijstand voor stofferingskosten uitgaan van forfaitaire bedragen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat het hem toegekende bedrag in zijn geval niet toereikend is.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt. De overgelegde medicatielijst (nu hieruit niet volgt dat eiser aangewezen is op laminaat in plaats van vloerbedekking), huurovereenkomst, het Huishoudelijk reglement en de foto’s zijn daarvoor onvoldoende. Uit artikel 10.1 van de Huurovereenkomst, gelezen in samenhang met artikel 3.2. van het Huishoudelijk reglement, valt af te leiden dat juist zachte (dempende) vloerbedekking de voorkeur geniet boven harde vloerbedekking (zoals laminaat). Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bijvoorbeeld via Marktplaats geen laminaat heeft kunnen vinden voor een prijs die binnen de toegekende bijzondere bijstand bleef, nu eiser, zoals door de gemachtigde van eiser ter zitting bevestigd, geen poging daartoe heeft ondernomen.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen (extra) stofferingskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2022 door
mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr.J.J. van Giezen-Groenewoud, griffier.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.