ECLI:NL:RBROT:2022:7409

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
ROT 22/2085
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de intrekking en herziening van bijstandsuitkering op basis van vermogensoverschrijding

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 9 september 2022, wordt het beroep van eisers tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Schiedam beoordeeld. Het bestreden besluit, dat op 19 april 2022 is genomen, verklaart het bezwaar van eisers tegen een eerder besluit van 22 oktober 2021 gegrond en wijzigt dit gedeeltelijk. De bijstandsuitkering van eisers is met ingang van 20 april 2021 ingetrokken en herzien over de periodes van 1 april 2021 tot en met 19 april 2021 en van 20 april 2021 tot en met 16 mei 2021. Tevens is er een terugvordering van € 3.247,13 ingesteld, die voortvloeit uit een kasstorting, het hebben van vermogen en inkomsten uit arbeid.

De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor een zitting op 23 augustus 2022, maar de gemachtigde van eisers heeft verzocht om de zaak op de stukken af te doen. Verweerder heeft hiermee ingestemd, waardoor de rechtbank het onderzoek heeft gesloten. De rechtbank beoordeelt of het bestreden besluit juist is aan de hand van de beroepsgronden van eisers. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat eisers de terugvordering van € 3.247,13 aan verweerder moeten betalen. De rechtbank oordeelt dat de storting van € 1.600,- in september 2020 leidt tot omkering van de bewijslast, en dat de bijschrijvingen van € 25.000,- in april 2021 ten onrechte als vermogen zijn aangemerkt, omdat deze een lening betrof voor een taxibedrijf. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om af te wijken van de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep en dat de menselijke maat in deze niet in het geding is.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Indien een partij het niet eens is met deze uitspraak, kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2085

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser) en [naam eiseres] (eiseres), uit [woonplaats eisers], eisers

(gemachtigde: mr. J. van den Ende),
en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (verweerder)

(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het bestreden besluit van 19 april 2022, waarbij het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit van 22 oktober 2021 gegrond is verklaard en gedeeltelijk is gewijzigd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bijstandsuitkering van eisers met ingang van 20 april 2021 ingetrokken, herzien (over de periode van 1 april 2021 tot en met 19 april 2021 en de periode van 20 april 2021 tot en met 16 mei 2021) en totaal € 3.247,13 (wegens een kasstorting, het hebben van vermogen en inkomsten uit arbeid) van eisers teruggevorderd.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd het beroep op een zitting op 23 augustus 2022 te behandelen. De gemachtigde van eisers heeft op de ochtend voorafgaand aan de zitting de rechtbank verzocht de zaak op de stukken af te doen. Verweerder heeft vervolgens ook toestemming gegeven uitspraak te doen zonder zitting. De rechtbank sluit het onderzoek.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of het bestreden besluit juist is. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
2.
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Eisers hebben over de storting van € 1.600,- in september 2020 aangevoerd dat uitsluitend in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is geoordeeld dat een storting tot omkering van de bewijslast leidt en dat dit niet is vastgelegd in een wet in formele zin. De Raad is dan ook ten onrechte op de stoel van de wetgever gaan zitten. Daarnaast hebben eisers aangevoerd dat verweerder de bijschrijvingen in april 2021 van € 25.000,- ten onrechte als vermogen heeft aangemerkt, nu het een lening betrof om een auto te kopen voor het taxibedrijf van eiser. Bij de berekening van vermogen worden schulden in rekening gebracht. Het is in strijd met de zogeheten “menselijke maat” omdat eisers worden gestraft terwijl zij aan hun verplichtingen uit de Participatiewet wilden voldoen.
4.
Kasstorting € 1.600,- in september 2020
In hetgeen eisers aanvoeren, ziet de rechtbank geen aanleiding af te wijken van de vaste rechtspraak van de Raad dat een storting tot omkering van de bewijslast leidt.
5.
Bijschrijvingen in april 2021 van € 25.000,-
De rechtbank is, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld van
15 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3375 en van 4 mei 2021 ECLI:NL:CRVB:2021:1040, van oordeel dat verweerder bij de vaststelling van de vermogensoverschrijding geen rekening heeft hoeven houden met de volgens eisers aanwezige schulden. Het actuele vermogen speelt bij het vaststellen van de vermogensoverschrijding immers geen rol. Voor het oordeel dat verweerder hierbij onvoldoende rekening heeft gehouden met de menselijke maat ziet de rechtbank geen aanknopingspunten.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers de terugvordering van in totaal € 3.247,13 aan verweerder moeten betalen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.J. van Giezen-Groenewoud, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
9 september 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.