ECLI:NL:RBROT:2022:7367

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
C/10/618257 / HA ZA 21-411
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een lid van het verantwoordingsorgaan van een beroepspensioenfonds en de rechtsgeldigheid van schorsing en ontslagadvies

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam eiser], een lid van het verantwoordingsorgaan (VO) van het Beroepspensioenfonds Loodsen (BPL), en de Stichting Beroepspensioenfonds Loodsen (BPL) en de Vereniging van Nederlandse Oud-Loodsen (VNOL). De eiser vorderde onder andere de vernietiging van zijn schorsing en ontslag als lid van het VO, en stelde dat de besluiten tot schorsing en ontslag onterecht waren genomen. De rechtbank oordeelde dat het schorsingsbesluit van het VO niet op voldoende zwaarwegende gronden was genomen en vernietigde dit besluit. De rechtbank concludeerde dat de schorsing niet gerechtvaardigd was, omdat er geen bewijs was dat de eiser zijn taak niet goed uitvoerde of dat hij vertrouwelijke informatie had geschonden. De rechtbank oordeelde echter dat het ontslagadvies van VNOL niet onterecht was, omdat VNOL redelijkerwijs kon menen dat de situatie met de eiser niet in het belang was van de vereniging en de gepensioneerden. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser tot vernietiging van het ontslag af, maar kende wel schadevergoeding toe voor de periode van schorsing. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij de eiser in de kosten van VNOL werd veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/618257 / HA ZA 21-411
Vonnis van 31 augustus 2022
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat mr. C.A. Hoekstra te Vlaardingen,
tegen
1. de stichting
STICHTING BEROEPSPENSIOENFONDS LOODSEN,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A.W. Rutten te Amsterdam,
2. de vereniging
VERENIGING VAN NEDERLANDSE OUD-LOODSEN,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. de Bruin te Amsterdam.
Partijen worden hierna [naam eiser], BPL en VNOL genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 april 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord van BPL, met producties;
  • de conclusie van antwoord van VNOL, met producties;
  • de akte vermeerdering van eis, met producties;
  • de antwoordakte vermeerdering van eis van BPL, met producties;
  • de spreekaantekeningen van partijen voor de mondelinge behandeling op 7 juli 2022, van welke behandeling geen proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op 3 februari 2006 is de Nederlandse Loodsencorporatie (hierna: NLc) door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gelijkgesteld met een beroepspensioenvereniging. Het NLc stelt de beroepspensioenregeling voor Nederlandse registerloodsen vast en heeft de uitvoering van die beroepspensioenregeling ondergebracht bij BPL.
2.2.
Alle Nederlandse registerloodsen zijn ingeschreven in het loodsenregister en van rechtswege lid van NLc. Uiterlijk bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd wordt de inschrijving in het register doorgehaald en wordt het lidmaatschap van NLc beëindigd.
2.3.
BPL is een beroepspensioenfonds in de zin van artikel 1 van de wet verplichte beroepspensioenregeling en voert sinds 1 september 1988 de pensioenen voor de Nederlandse registerloodsen uit.
2.4.
Artikel 6.1 van de statuten van BPL luidt:
“Het bestuur van de stichting bestaat uit zeven leden, die bij of krachtens de Pensioenverordening voor registerloodsen, als kandidaat bestuurslid zijn voorgedragen door de NLc. Benoeming vindt plaats door het bestuur. Het bestuur stelt een profielschets op voor de te benoemen (kandidaat) bestuursleden.”
2.5.
BPL heeft een verantwoordingsorgaan (hierna: het VO). In de statuten van BPL staat daarover, onder meer, het volgende opgenomen:
“8.1. Er is een verantwoordingsorgaan, dat bestaat uit zes leden.
De deelnemers [rb: actieve loodsen] en de pensioengerechtigden zijn hierin evenredig op basis van onderlinge getalsverhoudingen vertegenwoordigd, waarbij:
a. de leden die de deelnemers vertegenwoordigen worden benoemd door de ledenvergadering van de NLc;
b. de leden die de pensioengerechtigden vertegenwoordigen, zijn lid van, en worden benoemd door een, naar het oordeel van het bestuur, representatieve organisatie van ex-loodsen.
(…)
8.5.
Het lidmaatschap van het verantwoordingsorgaan eindigt (…) door ontslag door de organisatie die de betrokkene benoemde, na advies van het verantwoordingsorgaan. Tot een advies, als bedoeld in de vorige zin, wordt door het verantwoordingsorgaan met algemene stemmen, behalve de stem van degene die het betreft, besloten.
8.6.
Het verantwoordingsorgaan is bevoegd een lid van het verantwoordingsorgaan te schorsen. De schorsing vervalt, indien deze niet binnen drie maanden door ontslag is gevolgd.”
2.6.
VNOL is een vereniging met het doel de maatschappelijke en financiële positie van haar leden te behartigen en te bevorderen, mede door behartiging van de belangen van haar leden bij pensioenfondsen.
2.7.
Artikel 11 van de statuten van VNOL luidt:
“De algemene vergadering benoemt, op voordracht van het bestuur, twee afgevaardigden die zitting nemen in het Verantwoordingsorgaan van het Beroepspensioenfonds Loodsen.”
2.8.
Artikel 6 van het huishoudelijk reglement van het VO luidt:
“Ieder lid van het VO is verplicht ten aanzien van alle informatie en documentatie verkregen in het kader van zijn functie geheimhouding in acht te nemen, indien het vertrouwelijke informatie betreft. De leden zullen vertrouwelijke informatie niet naar buiten brengen of openbaar maken, tenzij de wet, andere regelgeving, de rechter of de Toezichthouder dat vereist. In beginsel zijn conceptstukken voor een vergadering van het VO vertrouwelijk, tenzij het VO daar anders over beslist. Indien een lid de vertrouwelijkheid schendt, kan het VO op grond daarvan vaststellen, dat het betrokken VO lid onvoldoende functioneert en met inachtneming van artikel 8.5 worden ontslagen door de benoemende organisatie.”
2.9.
Norm 39 van de Code Pensioenfondsen 2018 (hierna: de Code) bepaalt:
“(…) Een lid van het verantwoordingsorgaan wordt benoemd door het bestuur en ontslagen door
het verantwoordingsorgaan zelf. In uitzonderlijke situaties kan het bestuur in overleg met het intern toezicht een lid ontslaan.”
2.10.
[naam eiser] is op 25 mei 2015 door VNOL namens de pensioengerechtigden benoemd als lid van het VO. Hij is met algemene stemmen herbenoemd op 3 april 2019.
2.11.
[naam eiser] heeft binnen het VO regelmatig aandacht gevraagd voor het feit dat pensioengerechtigden niet kunnen meebeslissen over de inhoud van de pensioenregeling. Door de gelijkstelling van NLc met een beroepspensioenvereniging, bepaalt NLc de inhoud van de pensioenregeling van registerloodsen. Nu NLc enkel uit actieve registerloodsen bestaat en oud-loodsen krachtens de Loodsenwet geen lid kunnen zijn van NLc kunnen oud-loodsen, die in de meerderheid zijn, niet meebeslissen over de inhoud van de pensioenregeling. Dit wordt door [naam eiser] een weeffout genoemd.
2.12.
In de vergadering van het VO van 23 december 2020 heeft het VO het besluit genomen [naam eiser] te schorsen als lid van het VO. In dezelfde vergadering heeft het VO besloten VNOL te adviseren [naam eiser] te ontslaan. Bij brief van gelijke datum heeft het VO dit advies uitgebracht.
2.13.
Op 22 januari 2021 heeft een bemiddelingspoging plaatsgevonden tussen [naam eiser] en (de overige leden van) het VO, waarbij de compliance officer van BPL aanwezig was.
2.14.
[naam eiser] heeft op 1 en 2 februari 2021 meldingen gedaan bij de compliance officer, vanwege de in zijn ogen onterechte gang van zaken binnen BPL. [naam eiser] stelt zich daarbij op het standpunt dat de schorsing en de voordracht voor ontslag het gevolg zijn van het uiten van zijn zorgen ten aanzien van de weeffout. Deze meldingen baseerde [naam eiser] op de Klokkenluidersregeling en de Incidentenregeling van BPL.
2.15.
Artikel 1 van de Klokkenluidersregeling van BPL bepaald onder meer:
“Een misstand is een gebeurtenis die een ernstig gevaar vormt voor de integere bedrijfsuitoefening van BPL en/of een gebeurtenis waarbij directe of indirecte financiële schade ontstaat of aantasting van de goede naam van BPL door ontoereikende of falende interne processen, verbonden personen of systemen of door externe gebeurtenissen.
Onder Misstanden worden in ieder geval verstaan:
- een (dreigende) bewuste schending van wet- en regelgeving;
- een (dreiging van) bewust onjuist informeren van publieke organen;
- een (dreigende) schending van binnen BPL geldende gedragsregels;
- ( een dreiging van) het achterhouden, vernietigen of manipuleren van informatie over deze feiten.
- een ernstig gevaar voor de integere bedrijfsuitoefening van BPL;
- gebeurtenissen die kunnen leiden tot een groot afbreukrisico in de media;
- fraude, misleiding, bedrog, verduistering of diefstal door een of meer personen in zijn/hun hoedanigheid van Verbonden persoon;
- een (mogelijk) aanwijzing van een Toezichthouder, een last onder dwangsom of het voornemen om een bestuurlijke boete op te leggen;
- overige strafbare feiten.”
2.16.
Artikel 13.1 en 13.2 van de Klokkenluidersregeling luiden:
“13.1 Het pensioenfonds zal de melder niet benadelen in verband met het melden van een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid, als hij "te goeder trouw" is.
13.2
Onder benadeling wordt in ieder geval verstaan:
• het treffen van disciplinaire maatregelen;
• het opleggen van een onderzoeks-, spreek-, werkplek- en/of contactverbod aan de melder of collega's van de melder.”
2.17.
Naast de Klokkenluidersregeling heeft BPL ook een Incidentenregeling. Daarin wordt een incident gedefinieerd als:
“Een gebeurtenis die een ernstig gevaar vormt of kan vormen voor de beheerste en integere bedrijfsuitoefening van BPL, en/of een gebeurtenis waarbij directe of indirecte financiële schade ontstaat door ontoereikende of falende interne processen, verbonden personen of systemen of door externe gebeurtenissen, dan wel een datalek zoals gedefinieerd in de Algemene Verordening Gegevensbescherming.”
Een incident is een zwaar incident indien sprake is van:
“a. een ernstig gevaar voor de integere bedrijfsuitoefening van BPL;
b. een groot afbreukrisico in de media;
c. een belangrijke invloed op de bedrijfsvoering;
d. de betrokkenheid van het Openbaar Ministerie;
e. fraude;
f. een aanwijzing van de Toezichthouden, een last onder dwangsom of het voornemen om een bestuurlijke boete op te leggen;
g. een ander Incident dat een dusdanige impact heeft op BPL dat afhandeling door de Onderzoekscommissie vereist is.”
Op grond van artikel 4.2 van de Incidentenregeling worden zware incidenten afgehandeld door een Onderzoekscommissie.
2.18.
Op 5 februari 2021 heeft de advocaat van [naam eiser] het VO schriftelijk
gesommeerd om het schorsingsbesluit te schorsen en het ontslagadvies aan VNOL in te trekken en VNOL schriftelijk gesommeerd om zich tot nader orde te onthouden van stemming over het ontslag van [naam eiser].
2.19.
Het VO en VNOL hebben afwijzend gereageerd op de sommaties.
2.20.
[naam eiser] is middels een brief van 14 februari 2021 door het bestuur van VNOL geïnformeerd dat hij met ingang van 22 maart 2021 wordt ontslagen als lid van het VO. VNOL heeft in deze brief [naam eiser] en het VO opgeroepen om alles in het werk
te stellen, waaronder een vorm van bemiddeling, om de ontstane onwerkbare situatie op te
lossen. Op 19 maart 2021 heeft BPL de beëindiging van het VO-lidmaatschap van [naam eiser] bevestigd.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiser] vordert, na vermeerdering van eis, dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. verklaart voor recht dat het benoemen – zowel intern binnen BPL als extern – van de kwestie inzake de vertegenwoordiging van de pensioengerechtigden binnen de beroepspensioenvereniging (de weeffout), niet in strijd is met enig wettelijk, statutair en/of reglementair voorschrift dat van toepassing is op leden van het VO en derhalve geen grondslag biedt voor schorsing en/of ontslag van leden van het VO van BPL;
Primair:
2. verklaart voor recht dat het door VNOL genomen besluit tot ontslag van [naam eiser] als lid van het VO van BPL met ingang van 22 maart 2021, zoals vastgelegd in de brief van het bestuur van VNOL van 14 februari 2021, in strijd is met de wet en/of de statuten van VNOL, met de nietigheid als gevolg, nu de wet noch de statuten van VNOL de bevoegdheid bieden aan VNOL om leden van het VO van BPL te ontslaan;
Subsidiair:
3. het besluit van VNOL, zoals bedoeld onder punt 2, wegens strijd met wettelijke en/of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten tot ontslag van leden van verantwoordingsorganen regelen, vernietigt, nu de wet noch de statuten van VNOL de bevoegdheid bieden aan VNOL om leden van het VO van BPL te ontslaan;
Primair en subsidiair:
4. verklaart voor recht dat de schorsing van [naam eiser] van 23 december 2020 door het VO niet conform artikel 8.6 van de BPL statuten binnen drie maanden is gevolgd door een rechtsgeldig ontslag en daarmee is komen te vervallen;
Meer subsidiair:
5. het besluit van het VO van BPL van 23 december 2020 tot schorsing en advies tot ontslag van [naam eiser] vernietigt wegens het ontbreken van zwaarwegende redenen met de nietigheid van het ontslagbesluit van VNOL van 14 februari 2021 als gevolg wegens het ontbreken van een rechtsgeldige grondslag;
6. het besluit van VNOL van 14 februari 2021 vernietigt, indien en voor zover de vernietiging zoals bedoeld in punt 5 niet de nietigheid van het ontslagbesluit van VNOL als gevolg heeft;
Nog meer subsidiair:
7. verklaart voor recht dat BPL heeft gehandeld in strijd met artikel 13 Klokkenluidersregeling door aan [naam eiser] na ontvangst van de misstandmelding per 2 februari 2021 niet de bescherming onder bedoeld artikel te bieden;
8. het besluit van het VO tot aanvaarding van het ontslagbesluit van VNOL vernietigt;
En ten slotte:
9. BPL veroordeelt [naam eiser] met ingang van de dag na het wijzen van het vonnis formeel te (doen laten) herstellen in zijn functie als lid van het VO van BPL namens de pensioengerechtigden en hem alle rechten en bevoegdheden te verlenen die hem in die hoedanigheid toekomen;
10. BPL en VNOL hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de schade die [naam eiser] heeft geleden door de schorsing en het ontslag, bestaande uit de vergoedingen conform de Vergoedingsregeling van BPL voor de VO werkzaamheden die in de periode vanaf 23 december 2020 tot en met de datum van het wijzen van vonnis zijn verricht, als ware bedoelde periode geen sprake van schorsing en ontslag, eventueel nader op te maken bij staat;
11. voorgaande onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat gedaagden of een van hen in gebreke blijven aan de veroordeling(en) te voldoen en waarbij een gedeelte van een dag voor een hele dag wordt gerekend;
Toegevoegd bij eisvermeerdering:
12. verklaart voor recht dat één of meerdere van de door [naam eiser] gedane meldingen kwalificeert/kwalificeren als een (vermoeden van een) misstand, zoals bedoeld in de Klokkenluidersregeling van BPL en/of als een zwaar incident in de zin van de Incidentenregeling van BPL;
12. BPL veroordeelt tot instelling van een onderzoekscommissie, zoals bedoeld in de artikelen 1 van respectievelijk de Klokkenluidersregeling en de Incidentenregeling van BPL, teneinde onderzoek uit te voeren naar de gedane meldingen, met dien verstande dat deze commissie door BPL wordt samengesteld uit drie onafhankelijke, onpartijdige en deskundige personen, zonder enige relatie met BPL en/of NLc en deze personen worden benoemd met instemming van [naam eiser],
met veroordeling van BPL en VNOL in de kosten van de procedure, inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na datum van het vonnis.
3.2.
BPL en VNOL voeren verweer. Het verweer strekt tot afwijzing van de vorderingen van [naam eiser] met veroordeling van [naam eiser], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding. VNOL vordert over de proceskosten wettelijke rente, vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.

4..De beoordeling

Eiswijziging

4.1.
Er is geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis en de rechtbank acht deze ook niet in strijd met de goede procesorde. Er wordt daarom vonnis gewezen op de eis zoals deze na wijziging luidt en hiervoor onder 3.1 is weergegeven.
De vorderingen 1 tot en met 11 van [naam eiser]
4.2.
De vorderingen 1 tot en met 11 komen erop neer dat [naam eiser] vindt dat hij ten onrechte is geschorst en later ontslagen als lid van het VO van BPL en dat dit ongedaan gemaakt moet worden. De rechtbank gaat hierna eerst in op het ontslagbesluit, het schorsingsbesluit en het ontslagadvies en gaat daarna in op de onderlinge verhouding tussen deze besluiten.
4.3.
Over het ontslagbesluit valt het volgende te zeggen.
4.3.1.
Er is geen bijzondere wettelijke regeling voor het ontslag van een lid van het VO. De wijze van benoeming en ontslag van leden van het VO is geregeld in artikel 8.1 onder b en 8.5 van de statuten van BPL en in artikel 11 van de statuten van VNOL, zoals hiervoor geciteerd onder 2.5 en 2.7. Kort gezegd komt het erop neer dat de leden van het VO die de pensioengerechtigden vertegenwoordigen, lid zijn van VNOL en door VNOL worden benoemd en ontslagen.
4.3.2.
De stelling van [naam eiser] dat de wet noch de statuten van VNOL de bevoegdheid bieden aan VNOL om leden van het VO te ontslaan, gaat niet op. Het feit dat in de statuten van VNOL niet is opgenomen dat zij bevoegd is tot het ontslaan van leden van het VO, doet er niet aan af dat VNOL daartoe wel bevoegd is op grond van artikel 8.5 van de statuten van BPL (zie onder 2.5). Bovendien hoeven de statuten van VNOL naar het oordeel van de rechtbank niet te voorzien in een opsomming van alle besluiten die zij mag nemen, waaronder het ontslaan van leden van het VO. Een dergelijke eis volgt niet uit het recht en zou in de praktijk onwerkbaar zijn.
4.3.3.
Dat de ontslagregeling uit de statuten van BPL afwijkt van de Code betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat het ontslag is genomen in strijd met de wet en/of de statuten, zoals door [naam eiser] is aangevoerd. De strekking van de Code is niet om een ontslagbesluit als het onderhavige nietig te laten zijn omdat de ontslagprocedure afwijkt van wat in de Code is opgenomen. Dat BPL het pas-toe-of-leg-uit-beginsel niet goed heeft toegepast, zoals [naam eiser] stelt, betekent niet dat de in de statuten van BPL voorziene regeling niet opgaat. Een andere uitleg geeft aan de Code een te zware betekenis.
4.3.4.
Voor zover [naam eiser] beoogd heeft dat de rechtbank het ontslagbesluit toetst aan de eisen van redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW, geldt het volgende.
4.3.4.1. De rechtbank is van oordeel dat voor (de toetsing van) het ontslag door VNOL een betrekkelijk lage drempel moet gelden. Het is VNOL die bepaalt wie haar en de door haar vertegenwoordigde pensioengerechtigden vertegenwoordigt in het VO. Daarmee verhoudt zich niet dat zij zonder zwaarwegende omstandigheden niet terug zou mogen komen op een eerdere benoeming. De door [naam eiser] aangevoerde analogie met een ondernemingsraad, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Zoals aangevoerd door VNOL, kan een lid van de ondernemingsraad weliswaar niet door de ondernemingsraad worden ontslagen, maar wel door de kantonrechter. Een dergelijke regeling geldt niet voor VO-leden.
4.3.4.2. De rechtbank toetst het ontslagbesluit van VNOL dan ook marginaal en is van oordeel dat VNOL in redelijk tot het ontslagbesluit heeft kunnen komen. Daarbij is van doorslaggevend belang dat VNOL bepaalt wat in haar belang is. VNOL is geconfronteerd met een geschil tussen [naam eiser] enerzijds en de overige VO-leden en het bestuur van BPL anderzijds. Zij heeft [naam eiser] en het VO bij brieven van 9 respectievelijk 12 januari 2021 in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de ontstane situatie en is, mede gelet op het conceptvoorstel Wet Toekomst Pensioenen, tot de conclusie gekomen dat het geschil met [naam eiser] niet in het belang is van VNOL en ook niet in het belang van de in het VO vertegenwoordigde gepensioneerden. VNOL moet voldoende vertrouwen hebben in het VO en als zij daaraan twijfelt, zoals ook is gebleken tijdens de mondelinge behandeling, moet zij daarop kunnen acteren. Het is in deze context dan ook minder relevant wie van de VO-leden ‘gelijk heeft’ en of, en in welke mate, de verwijten aan het adres van [naam eiser] terecht zijn. VNOL heeft tijdens de mondelinge behandeling nog verklaard dat andere leden van het VO zich zullen gaan beraden over hun eigen vertrek als [naam eiser] terug zou mogen keren als VO-lid. Zij mag naar het oordeel van de rechtbank dan ook gerechtvaardigd menen dat [naam eiser] niet meer de geschikte persoon is voor de vertegenwoordiging van VNOL / de gepensioneerden in het VO. Dat is voldoende reden voor het ontslagbesluit.
4.4.
Dat brengt de rechtbank bij de beoordeling van de schorsing.
4.4.1.
Ook voor de schorsing van een VO-lid bestaat geen bijzondere wettelijke regeling. De statuten van BPL bepalen dat de VO een VO-lid kan schorsen, maar bepalen niet onder welke omstandigheden schorsing aan de orde is. De rechtbank hanteert als uitgangspunt dat het VO alleen op zwaarwegende gronden mag besluiten een VO-lid te schorsen. Het VO is niet degene die bepaalt wie lid van haar is. Die bevoegdheid ligt – voor zover voor [naam eiser] relevant – bij VNOL. Daarbij past niet dat het VO te gemakkelijk het VO-lidmaatschap van een lid kan opschorten. Daar komt bij dat een schorsing defamerend kan werken en dat ook daarom terughoudendheid geboden is bij een schorsing.
4.4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is BPL – de rechtspersoon aan wie het in geschil zijnde handelen van het VO moet worden toegerekend – te lichtvaardig tot schorsing overgegaan. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.4.2.1. BPL beroept zich allereerst op het bestaan van een patroon waarbij [naam eiser] de vertrouwelijkheid van interne stukken niet respecteert. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een gezocht argument. In de kern genomen voert BPL slechts aan:
  • dat [naam eiser] in april 2020 een aan hem verstrekt bestuursreglement van BPL aan een mede-VO-lid heeft gegeven en dat het reglement door hem is besproken in een overleg van het VO en de visitatiecommissie;
  • dat hij in oktober 2020 een bestuurslid van BPL heeft gebeld met vragen over een stuk dat slechts ter informatie was verstrekt aan het VO;
  • dat hij in oktober 2020 een e-mail / enkele e-mails over het tussen hem en BPL ontstane conflict heeft doorgezonden aan een toenmalig bestuurslid van VNOL (de partij die over zijn benoeming en ontslag als VO-lid ging).
Dit rechtvaardigt niet het label van onbetrouwbaarheid dat BPL hier aan wil hangen.
4.4.2.2. Als [naam eiser] inderdaad, zoals BPL stelt, tijdens de vergadering van 24 november 2020 heeft ontkend dat hij de hiervoor bedoelde e-mails had doorgezonden aan VNOL, dan is dat geen reden voor een schorsing. In oktober 2020 heeft het bestuur van BPL en de voorzitter en secretaris van het VO de confrontatie met [naam eiser] gezocht. Zij verweten hem dat het ‘zeer afkeurenswaardig’ was dat [naam eiser] een bestuurslid van BPL had gebeld met vragen over een stuk dat slechts ter informatie aan het VO was verstrekt. De rechtbank vindt die kwalificatie sterk overtrokken. Een bestuurslid van BPL zou in staat moeten zijn om een onwelgevallige vraag van een VO-lid af te houden zonder dat op de man wordt gespeeld. In de context van die discussie beschouwt de rechtbank de (gestelde) ontkenning van [naam eiser] van het doorzenden van de e-mails die over dit conflict gaan als een ondergeschikt punt.
4.4.2.3. BPL verwijt [naam eiser] verder dat hij in april 2020 in een teleconferentie met de visitatiecommissie en het bestuur van BPL het woord heeft genomen over de rechtsbescherming van bestuursleden en het bestuursreglement, terwijl de afspraak was dat de voorzitter en de secretaris namens het VO het woord zouden voeren. Dit beschouwt de rechtbank niet als een serieuze grondslag voor een schorsing. Wel kwalijk is het dat [naam eiser] dezelfde dag in een nagesprek tussen het VO en het bestuur van BPL heeft geïnsinueerd dat bestuursleden van BPL waren weggepest. Het VO heeft daarvoor collectief excuses aan het bestuur van BPL aangeboden. Het VO maakte daarbij destijds de kanttekening dat de bejegening in de richting van het VO – naar [naam eiser] onbetwist stelt: door de bestuursvoorzitter van het BPL – ook geen schoonheidsprijs verdiende. Dit is dus een voorval van negen maanden voor de schorsing, waarvan het VO eerder had besloten dat er over en weer niet gelukkig was opgetreden.
4.4.2.4. Verder verwijt BPL [naam eiser] dat hij geweigerd heeft om aan het VO verantwoording over zijn handelen af te leggen. Het is de rechtbank niet duidelijk op welke grond [naam eiser] daartoe gehouden zou zijn.
4.4.2.5. Bij het voorgaande komt dat, zoals door [naam eiser] onbetwist gesteld, er geen aanwijzingen in notulen van het VO of anderszins zijn dat [naam eiser] zijn taak niet goed zou uitvoeren als onafhankelijk lid van het VO namens de gepensioneerden. Hij is volhardend in het uitdragen van zijn opvatting dat er sprake is van een weeffout, maar zoals BPL erkent is dat geen reden voor schorsing.
4.4.2.6. Al met al is het niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een zodanige situatie in het VO dat een schorsing per direct aangewezen was. Dat [naam eiser] zich naar het oordeel van de overige VO-leden te onafhankelijk van het VO opstelde is daarvoor te weinig. Dat betekent niet dat er niets valt aan te merken op het optreden van [naam eiser]. Zo heeft hij BPL herhaaldelijk, ook in deze procedure, verwijten gemaakt ten aanzien van de weeffout, verwijten die naar het oordeel van de rechtbank onterecht zijn (zie 4.12.2 hierna). Ook de wijze waarop hij ontkent gebeld te hebben naar een bestuurslid, is niet professioneel (hij beriep zich erop dat hij gebeld is door het bestuurslid, maar gaat eraan voorbij dat die terugbelde na een oproep van [naam eiser]). Maar ook op het handelen van BPL valt wel wat aan te merken. Voor een organisatie die er prat op gaat dat zaken recht voor zijn raap worden benoemd, kan zij moeilijk omgaan met een kritisch VO-lid. Van het door BPL gestelde patroon van het niet respecteren van vertrouwelijkheid is in ieder geval niet gebleken en daarmee heeft zij [naam eiser] tekort gedaan. De overige argumenten van BPL rechtvaardigen evenmin een schorsing.
4.4.3.
Het schorsingsbesluit wordt daarom door de rechtbank op grond van artikel 2:15 BW vernietigd. Vordering 5 is in zoverre toewijsbaar.
4.5.
Over het ontslagadvies kan de rechtbank kort zijn. Ook hiervoor geldt geen bijzondere wettelijke regeling en de statuten geven er geen nadere invulling aan. De rechtbank toetst dit advies daarom aan de eisen van de redelijkheid en billijkheid die het VO / de overige VO-leden jegens [naam eiser] in acht moeten nemen op grond van artikel 2:8 BW. Anders dan het schorsingsbesluit is dit besluit slechts een advies. Het is vervolgens aan VNOL om te bepalen of ontslag gegeven moet worden. Zoals hiervoor is overwogen kon VNOL redelijkerwijs menen dat, gegeven de verhouding tussen [naam eiser] en BPL/de overige VO-leden, het niet in het belang van VNOL / de gepensioneerde loodsen was dat [naam eiser] lid bleef van het VO. Daarmee is gegeven dat het advies niet onterecht was, wat er verder ook zij van de precieze inhoud ervan.
4.6.
De rechtbank komt nu tot de beoordeling van het onderlinge verband tussen het schorsingsbesluit, het ontslagadvies en het ontslagbesluit. Anders dan vordering 5 van [naam eiser] veronderstelt, bestaat er geen relevant verband tussen de schorsing en het ontslag: schorsing en ontslag zijn twee separate handelingen die niet op elkaar hoeven voort te bouwen. Dat het schorsingsbesluit wordt vernietigd, leidt dus niet tot nietigheid of vernietigbaarheid van het ontslagbesluit. Tussen het ontslagadvies en het ontslagbesluit bestaat in zoverre wel een verband dat de statuten van BPL bepalen dat ontslag kan plaatsvinden na advies van het VO. Echter, het ontslagadvies wordt niet vernietigd, zodat de eventuele doorwerking van een vernietiging van dat advies op het ontslagbesluit niet aan de orde is.
4.7.
Het volgende te beoordelen punt betreft het beroep van [naam eiser] op de Klokkenluidersregeling. Artikel 13 van die regeling biedt bescherming tegen repercussies, zoals ontslag, vanwege het doen van een melding van een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid. De rechtbank is van oordeel dat BPL niet heeft gehandeld in strijd met dit artikel. Het VO had ten tijde van de door [naam eiser] gedane meldingen hem al geschorst en al geadviseerd tot zijn ontslag. Deze besluiten kunnen dus per definitie niet het gevolg zijn geweest van de door [naam eiser] gedane meldingen. Het ontslagbesluit van VNOL dateert wel van na de meldingen, maar dat VNOL [naam eiser] heeft ontslagen als gevolg van de meldingen, blijkt nergens uit en wordt door [naam eiser] onvoldoende onderbouwd gesteld. Alles wijst erop dat VNOL [naam eiser] heeft ontslagen omdat zij vond dat de situatie niet in het belang was van VNOL / de gepensioneerden en niet vanwege de meldingen. Ook het feit dat VNOL het inhoudelijk met [naam eiser] eens is dat er een weeffout bestaat, een cruciaal onderdeel van de meldingen, wijst erop dat het ontslag niet het gevolg is geweest van de meldingen. Het kan daarom verder in het midden blijven of VNOL gebonden is aan de Klokkenluidersregeling.
4.8.
Gelet op het voorgaande worden de vorderingen 2, 3, 4, 5 (behoudens de vernietiging van het schorsingsbesluit), 6, 7 en 9 afgewezen. Vordering 10 wordt toegewezen, in zoverre dat BPL wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade die [naam eiser] heeft geleden als gevolg van de schorsing. Deze schade bestaat uit de misgelopen vergoedingen conform de vergoedingsregeling van BPL voor de VO-werkzaamheden in de periode vanaf 23 december 2020, de datum van de schorsing, tot aan 22 maart 2021, de datum waarop het rechtsgeldig gegeven ontslag is ingegaan. De hoogte hiervan kan in de schadestaatprocedure worden vastgesteld. Dat [naam eiser] niet de werkzaamheden heeft verricht die tegenover deze vergoedingen staan, is niet relevant. Dat is immers het gevolg van de (onterechte) schorsing. De rechtbank vertrouwt er op dat partijen in onderling overleg de omvang van deze schade kunnen vaststellen.
4.9.
Gelet op het voorgaande, heeft [naam eiser] geen belang bij vordering 1, zodat ook deze vordering wordt afgewezen.
4.10.
Ten aanzien van vordering 8 geldt dat gesteld noch gebleken is dat er een ‘besluit van het VO tot aanvaarding van het ontslagbesluit’ bestaat, zodat de aanvaarding van het ontslagbesluit niet kan worden vernietigd. Die vordering wordt dan ook afgewezen.
4.11.
De vordering tot oplegging van een dwangsom (vordering 11) wordt afgewezen.
De (gedeeltelijke) toewijzing van de vorderingen 5 (de vernietiging door de rechtbank) en 10 (betaling van een geldsom) kunnen niet aan een dwangsom gekoppeld worden.
Vorderingen 12 en 13 van [naam eiser]
4.12.
Met betrekking tot de gevorderde verklaring voor recht over de meldingen bij de compliance officer (vordering 12) en de gevorderde veroordeling tot instelling van een onderzoekscommissie (vordering13) oordeelt de rechtbank als volgt.
4.12.1.
Onder een misstand wordt op grond van de Klokkenluidersregeling, zoals weergegeven onder 2.15, verstaan een gebeurtenis die een ernstig gevaar vormt voor de integere bedrijfsuitoefening van BPL en/of een gebeurtenis waarbij directe of indirecte financiële schade ontstaat of aantasting van de goede naam van BPL door ontoereikende of falende interne processen, verbonden personen of systemen of door externe gebeurtenissen. De definitie van een incident in de Incidentenregeling luidt iets anders, maar komt materieel overeen (zie hiervoor onder 2.17).
4.12.2.
De door [naam eiser] genoemde weeffout kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezien als misstand of een incident in de hiervoor bedoelde zin. Of de weeffout nu moet worden beschouwd als fout of niet, de wetgever en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben dit zo bepaald door de gelijkstelling van NLc met een beroepspensioenvereniging en door het niet verplicht stellen aan NLc oud-loodsen toe te laten tot het lidmaatschap van NLc. Of deze situatie wenselijk is of niet is een discussie tussen [naam eiser]/VNOL en de bestuursleden van BPL en niet een misstand binnen BPL, waarop de Klokkenluidersregeling ziet of een incident waarop de Incidentenregeling ziet. BPL is niet in de positie om de weeffout op te lossen. Van haar kan niet worden verlangd dat zij haar taak neerlegt, louter vanwege deze situatie. Zij kan hooguit VNOL ondersteunen in diens wens om een oplossing, maar dat zij dit niet doet is geen misstand of incident.
4.12.3.
Ook het verwijt van [naam eiser] dat – kort weergegeven – relevante delen van de Code niet worden nageleefd en overgenomen in intern beleid, waardoor een onjuiste ontslagprocedure is gevolgd en het verwijt dat BPL artikel 13 van de Klokkenluidersregeling heeft geschonden, zijn geen misstand of zwaar incident. Het (terechte) verwijt dat de schorsing niet rechtsgeldig is, is naar het oordeel van de rechtbank ook niet te kwalificeren als misstand of zwaar incident. De genoegdoening voor [naam eiser] in dat kader zou moeten volgen uit de gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen 5 en 10.
4.12.4.
Op het voorgaande stuiten de vorderingen 12 en 13 af.
Proceskosten
4.13.
Aangezien [naam eiser] en BPL elk als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zal de rechtbank bepalen dat zij ieder hun eigen proceskosten moeten dragen.
4.14.
[naam eiser] zal als de tegen VNOL in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van VNOL worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat €
1.126,00(2 punten × tarief € 563)
Totaal € 1.793,00
4.15.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.
4.16.
De door VNOL gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen als verzocht.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.17.
Tegen de door VNOL verzochte uitvoerbaar bij voorraad verklaring is geen verweer gevoerd, terwijl zij geacht moet worden daarbij belang te hebben, zodat deze wordt toegewezen.

5..De beslissing

De rechtbank
a. vernietigt het schorsingsbesluit;
veroordeelt BPL tot vergoeding van de schade die [naam eiser] heeft geleden door de schorsing, bestaande uit de misgelopen vergoedingen conform de vergoedingsregeling van BPL voor de VO-werkzaamheden in de periode vanaf 23 december 2020 tot aan 22 maart 2021, nader op te maken bij staat,
compenseert de kosten van deze procedure tussen [naam eiser] en BPL, in die zin dat zij ieder de eigen kosten dragen,
veroordeelt [naam eiser] in de proceskosten aan de zijde van VNOL, tot op heden begroot op € 1.793,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na heden tot de dag van volledige betaling,
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen onder b. en d. uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn. Het is door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2022.
3242/1876