3.7.Onderhoudsbijdragen
3.7.1.De man verzoekt een door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] en een in de kosten van levensonderhoud en studie van [voornaam jongmeerderjarige] van € 349,- per maand per kind vast te stellen. De man verzoekt daarnaast een door de hem te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 1.702,- bruto per maand vast te stellen.
3.7.2.De vrouw voert gemotiveerd verzoek en verzoekt zelfstandig een door de man te betalen bijdrage voor [voornaam minderjarige] en [voornaam jongmeerderjarige] van € 668,- per maand per kind en een door de man aan haar te betalen bijdrage van € 28.518,- bruto per maand vast te stellen.
3.7.3.Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) ook rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
3.7.4.De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het recht van Nederland op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen toepassen, omdat de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
De onderhoudsbijdrage ten behoeve van [voornaam minderjarige] en [voornaam jongmeerderjarige]
3.7.5.Tussen partijen is de hoogte van de vast te stellen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen in geschil. In navolging van partijen zal de rechtbank de bijdrage berekenen
uitgaande van de situatie dat beide kinderen nog minderjarig zijn. Vervolgens wordt de bijdrage ten behoeve van [voornaam jongmeerderjarige] vastgesteld als een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie, die de man rechtstreeks aan [voornaam jongmeerderjarige] zal voldoen. De rechtbank zal de onderhoudsbijdrage berekenen conform de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (Tremarapport).
3.7.6.Ter bepaling van de behoefte dient eerst aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen op het moment van het feitelijk uiteengaan van partijen, het eigen aandeel van partijen in de kosten van de kinderen te worden bepaald. Partijen woonden in 2019 in ieder geval nog in gezinsverband, zodat uitgegaan zal worden van de inkomensgegevens over het jaar 2019.
3.7.7.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening ‘NBI voor KA’) het netto besteedbaar inkomen van de vrouw over het jaar 2019 op € 1.370,- per maand. Vast staat dat de vrouw in 2019 uit de onderneming van de man [naam bedrijf] . een bedrag van € 18.000,- bruto per jaar aan loon ontving en dat de winst uit onderneming uit haar eenmanszaak [naam eenmanszaak] in 2019 verwaarloosbaar was. Verder zijn de volgende heffingskortingen in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting.
3.7.8.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de hiervoor bedoelde berekening) het netto besteedbaar inkomen van de man over het jaar 2019 op € 3.706,- per maand. De rechtbank volgt de man die stelt, hetgeen ook volgt uit productie 7 van de vrouw, dat hij in 2019 het bedrag van € 72.000,- bruto per jaar uit zijn onderneming [naam bedrijf] . ontving. De rechtbank volgt de vrouw niet in haar standpunt dat daarnaast bij de man het bedrag van € 600.000,- bruto per jaar aan in de vennootschap gebleven winst, als inkomen in aanmerking moet worden genomen. Voor het bepalen van de behoefte van de kinderen is immers relevant wat partijen tijdens het huwelijk feitelijk te besteden hadden en daarvan is geen sprake bij in de vennootschap gebleven winst. Ook voor wat betreft de dividend-uitkering in 2019 vanuit [naam bedrijf] . aan [naam vennootschap] . geldt dat die niet ter besteding van het gezin is gekomen, zodat hiermee geen rekening wordt gehouden.
Bij de man is verder in aanmerking genomen het niet weersproken resultaat uit overige werkzaamheden, zijnde de in 2019 ontvangen rente van € 5.198,- over de door de man aan [naam bedrijf] . verstrekte geldlening. Ook is onbetwist gebleven dat de man inkomsten uit sparen en beleggen genoot. Uitgaande van het niet weersproken bedrag aan geld en vermogensrechten van € 313.364,- en een heffingsvrij vermogen van € 30.360,- is over 2019 aan belastbaar inkomen uit sparen en beleggen het bedrag van € 10.793,- in aanmerking genomen. Geen rekening is gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning. Er is ook geen rekening gehouden met de door de man opgevoerde premies ten behoeve van de door hemzelf getroffen pensioenvoorziening, omdat de man niet onderbouwt dat die voorziening nodig is. Bij de man is aan heffingskorting de arbeidskorting in aanmerking genomen.
3.7.9.De rechtbank becijfert het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen aldus op
€ 5.076,- per maand (€ 1.370 + € 3.706). Niet gebleken is dat partijen een kindgebonden budget ontvingen, zodat hiermee geen rekening wordt gehouden.
3.7.10.Voormeld netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarigen toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (0), levert op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen, die is opgenomen als bijlage bij het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen, een bedrag op van € 1.114,- per maand.
Geïndexeerd naar 2022 levert dat op een bedrag van € 1.198,- per maand, zijnde € 599,- per kind per maand, zodat de behoefte van elk van de kinderen wordt vastgesteld op laatstgenoemd bedrag.
3.7.11.Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.
3.7.12.Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden. Gerekend wordt met de tarieven 2022-1.
3.7.13.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening ‘draagkracht vrouw’) het huidige NBI van de vrouw op € 2.413,- per maand. Vast staat dat de vrouw geen recht meer heeft op inkomsten uit [naam bedrijf] . De man betwist gemotiveerd dat de vrouw op dit moment geen winst uit onderneming uit haar eenmanszaak [naam eenmanszaak] geniet. De man betwist verder dat zijn zus de administratie van de eenmanszaak niet aan de vrouw heeft verstrekt. Het ligt op de weg van de vrouw om haar inkomen met recente (bewijs)stukken te onderbouwen. De rechtbank constateert dat de vrouw dit niet heeft gedaan. Gelet daarop sluit de rechtbank aan bij de door de man geschatte huidige inkomsten van de vrouw uit haar onderneming van € 24.000,- netto per jaar. Bij de vrouw is aan heffingskorting de algemene heffingskorting in aanmerking genomen. Verder is rekening gehouden met het kindgebonden budget van € 4.952,- per maand, waarop de vrouw nu recht heeft.
3.7.14.De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,- vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.000)] en bedraagt € 468,- per maand.
3.7.15.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de hiervoor bedoelde berekening ‘draagkracht man’) het huidige NBI van de man op € 4.672,- per maand.
De rechtbank stelt voorop dat bij het vaststellen van de draagkracht van een onderhouds-plichtige DGA niet alleen acht geslagen moet worden op de inkomsten die de DGA zich feitelijk verwerft, maar ook op de inkomsten die hij zich in redelijkheid kan verwerven.
3.7.16.De rechtbank zal bij de man uitgaan van zich in redelijkheid te verwerven inkomsten van € 90.000,- bruto per jaar, zijnde het totaal aan inkomsten dat de man tijdens huwelijk aan zichzelf en aan de vrouw uitkeerde. De rechtbank volgt de man niet in zijn standpunt dat hij zichzelf als gevolg van het beëindigen van zijn bedrijfsactiviteiten niet meer dan € 48.000,- bruto per jaar aan inkomsten kan uitkeren. Vast staat dat [naam vennootschap] . een aanzienlijke winstreserve heeft en dat er nog altijd inkomsten zijn vanuit de pachtovereenkomst. De man heeft bovendien tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij een baan als bedrijfsleider aangeboden heeft gekregen maar dat hij daarover nog aan het nadenken is.
De rechtbank volgt ook de vrouw niet in haar stelling dat aanvullend gerekend moet worden met de in de vennootschap gebleven winst. De man heeft zijn bedrijfsactiviteiten beëindigd en is dus niet meer in staat om deze winst in de toekomst te realiseren. De reeds opgebouwde winst zal hij moeten gebruiken om het inkomen van € 90.000,- bruto te blijven realiseren. De rechtbank deelt verder het standpunt van de vrouw niet dat het (potentiële) inkomensverlies (volledig) verwijtbaar is. Gezien de leeftijd van de man en de problemen rondom de investeringen die hij moest doen om de rozenkwekerij winstgevend te houden, heeft hij ervoor mogen kiezen de bedrijfsactiviteiten te staken. Daarbij speelt ook een rol dat hij ondanks het staken van de onderneming nog altijd geacht wordt zijn oude DGA-salaris te verdienen zodat zijn (feitelijke) inkomen niet achteruit is gegaan.
Bij de man is in aanmerking genomen aan resultaat uit overige werkzaamheden het bedrag van € 5.273,- aan in 2021 ontvangen rente over de door de man aan [naam bedrijf] . verstrekte geldlening. Verder is aan belastbaar inkomsten uit sparen en beleggen rekening gehouden met het bedrag van € 4.859,-. Daarbij is uitgegaan van het niet weersproken bedrag aan geld en vermogensrechten van € 191.524,- en een heffingsvrij vermogen van € 50.650,-. Zoals hiervoor is overwogen, is geen rekening gehouden met de door de man opgevoerde premies ten behoeve van de door hemzelf getroffen pensioenvoorziening en is bij de man aan heffingskorting de arbeidskorting in aanmerking genomen.
3.7.17.De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,- vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.000] en bedraagt € 1.575,- per maand.
3.7.18.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarigen moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 1.575 / € 2.043 x € 1.198 = € 924
het deel van de vrouw bedraagt: € 468 / € 2.043 x € 1.198 = € 274 +
samen € 1.198
Van de totale behoefte van de kinderen komt dus een gedeelte van € 924,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 274,- per maand voor rekening van de vrouw.
3.7.19.De man stelt aanspraak te kunnen maken op toepassing van een zorgkorting van 35%. De vrouw voert verweer.
3.7.20.De zorgkorting bedraagt in beginsel minimaal 5% van de behoefte van de minderjarigen. De rechtbank ziet geen aanleiding van dit beginsel af te wijken.
Op dit moment is er geen verdeling van de zorg, maar niet gebleken is dat de man zijn verplichting tot verdeling van de zorg niet nakomt.
3.7.21.Omdat de behoefte van de kinderen € 1.198,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 60,- per maand.
3.7.22.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de kinderen, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met dit bedrag, zodat de man als onderhoudsbijdrage voor de kinderen moet betalen € 864,- per maand.
3.7.23.Gezien het voorgaande is een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] van € 432,- per maand en is een door de man direct aan [voornaam jongmeerderjarige] te betalen bijdragen in haar kosten van levensonderhoud en studie van
€ 432,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
3.7.24.Op deze onderhoudsbijdragen is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
3.7.25.De onderhoudsbijdragen zullen met ingang van de datum van deze beschikking worden vastgesteld.
3.7.26.De vrouw verzoekt haar behoefte te bepalen conform de hofnorm op € 19.943,- netto per maand en subsidiair aan de hand van de als productie 14 in het geding gebrachte behoeftelijst. Volgens de man moet bij de vrouw uitgegaan worden van een op basis van de hofnorm berekende behoefte van € 2.368,- netto per maand.
3.7.27.De rechtbank ziet in de gegeven omstandigheden aanleiding om de behoefte van de vrouw aan de hand van de door haar opgestelde behoeftelijst te bepalen.
De vrouw stelt, onder verwijzing naar de als productie 26 in het geding gebrachte bonnen, dat partijen veel grote aankopen contant betaalden en dat partijen gezien hun ruime bestedingspatroon over aanzienlijk meer geld beschikten dan het DGA-salaris van de man en het loon van de vrouw. De man betwist dat hij andere inkomsten had dan die zijn opgenomen in de ingediende belastingaangiften en stelt dat als sprake was van zwarte inkomsten, dat die afkomstig moeten zijn uit de onderneming van de vrouw. De rechtbank constateert met de vrouw dat er aanzienlijke aankopen (met name technische apparatuur en naaimachines) in contanten zijn betaald. Wie de zwarte inkomsten heeft ingebracht, valt door de sterk uiteenlopende standpunten van partijen door de rechtbank niet vast te stellen, maar gezien de geschetste omstandigheden staat wel vast dat er sprake is van zwarte inkomsten. De omvang van de zwarte inkomsten kan de rechtbank op basis van de beschikbare gegevens echter niet bepalen. Om die reden acht de rechtbank het berekenen van de behoefte van de vrouw aan de hand van een behoeftelijst meer passend dan op basis van de hofnorm.
3.7.28.In aanmerking wordt genomen dat bij het bepalen van de behoefte van de vrouw rekening moet worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder zowel de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk als het uitgavenpatroon in diezelfde periode. Daarnaast zal de behoefte zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud moet worden bepaald. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van dit uitgangspunt. Zoals hiervoor overwogen, heeft de vrouw als productie 14 een behoeftelijst in het geding gebracht. De man heeft de door de vrouw gestelde kostenposten in deze behoeftelijst (deels) betwist, maar niet aan elke betwisting een conclusie in de vorm van een concreet bedrag verbonden. De rechtbank ziet daarom aanleiding de posten op de behoeftelijst in redelijkheid te schatten, waarbij geen schatting wordt gemaakt van elke post afzonderlijk, maar van de lasten die betrekking hebben op het betreffende kopje op de behoeftelijst van de vrouw.
Huisvesting, gebruikerslasten en verzekering en onderhoud
3.7.29.Het is op dit moment nog niet duidelijk of de vrouw na de afwikkeling van de echtscheiding in een huurwoning of in een koopwoning zal gaan wonen.
De rechtbank neemt bij de vrouw in redelijkheid het bedrag van € 2.000,- per maand aan kosten huisvesting, het bedrag van € 500,- per maand aan gebruikerslasten en het bedrag van
€ 300,- per maand aan verzekering en onderhoud in aanmerking. De vrouw heeft niet weersproken dat partijen tijdens het huwelijk geen hulp in de huishouding hadden, zodat met die lasten geen rekening wordt gehouden.
Dagelijks levensonderhoud
3.7.30.De rechtbank neemt in redelijkheid aan kosten dagelijks levensonderhoud het bedrag van € 1.750,- per maand bij de vrouw in aanmerking.
3.7.31.De man voert gemotiveerd verweer tegen de opgevoerde omvang aan wegenbelasting en het lidmaatschap Anwb. Verder betwist de man dat de vrouw de gestelde hoeveelheid brandstof verbruikt en stelt dat zij een nieuwe auto rijdt en dus niet zulke hoge onderhoudskosten heeft. De vrouw erkent dat de premie autoverzekering geen € 1.200,- maar € 100,- per maand bedraagt. Aan totale vervoerskosten neemt de rechtbank in redelijkheid het bedrag van € 750,- per maand in aanmerking. Daarbij is in aanmerking genomen dat de vrouw onweersproken stelt dat partijen altijd in relatief nieuwe auto’s hebben gereden.
3.7.32.Aan vaste uitgaven wordt in redelijkheid het bedrag van afgerond € 520,- per maand bij de vrouw in aanmerking genomen. De vrouw voert een maandelijks bedrag op van € 1.715,- waarvan het bedrag van € 1.100,- per maand aan arbeidsongeschiktheids-verzekering. Gezien de geringe inkomsten die de vrouw uit haar onderneming haalt, is een dergelijke premie daarmee niet in verhouding. Omdat de vrouw haar premie ziektekosten-verzekering bovendien niet onderbouwt, volgt de rechtbank de man in zijn stelling dat een dergelijke premie gemiddeld € 118,- per maand bedraagt. Aan overige verzekeringen schat de rechtbank de verschuldigde premies op € 300,- per maand en de overige vaste uitgaven worden geschat op € 100,- per maand.
Ontspanning en overige uitgaven
3.7.33.Aan uitgaven ter ontspanning neemt de rechtbank in redelijkheid het bedrag van
€ 1.000,- per maand in aanmerking. De opgevoerde overige uitgaven worden niet in aanmerking gekomen. De man stelt onweersproken dat de studiekosten betrekking hebben op de kinderen van partijen, terwijl de vrouw niet onderbouwt welke uitgaven vallen onder de post ‘andere lasten (overige uitgaven)’.
3.7.34.Aan reserveringen ter vervanging van inboedel en huishoudelijke apparatuur neemt de rechtbank in redelijkheid het bedrag van € 50,- per maand bij de vrouw in aanmerking. De rechtbank neemt geen overige reserveringen in aanmerking. De reservering voor een nieuwe auto zit begrepen in de vervoerskosten en de vrouw onderbouwt niet waarop de post ‘andere reserveringen’ betrekking heeft.
Oudedagsvoorziening en sparen
3.7.35.De rechtbank volgt de vrouw in de door haar opgevoerde posten en schat de kosten aan oudedagsvoorziening op € 750,- per maand en acht het bedrag van € 500,- per maand aan sparen niet onredelijk.
3.7.36.Opgeteld begroot de rechtbank de behoefte van de vrouw aan een partnerbijdrage in redelijkheid op € 8.120,- netto per maand. Hierop worden in mindering gebracht de inkomsten van de vrouw van € 2.000,- netto per maand, zodat aan aanvullende behoefte het bedrag van € 6.120,- netto per maand resteert. Omdat het kindgebonden budget het eigen aandeel van de vrouw in de kosten van de kinderen overschrijdt, wordt de behoefte van de vrouw niet met die kosten verminderd. Na brutering van genoemd netto bedrag bedraagt de behoefte van de vrouw € 11.239,- per maand.
3.7.37.De man betwist dat hij draagkracht heeft om de gevraagde bijdrage te voldoen.
3.7.38.Wat betreft de draagkracht van de man verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover in 3.7.16. is overwogen. Verder neemt de rechtbank bij de man het bedrag van € 245,- aan belastbaar inkomen uit eigen woning in aanmerking. Daarbij is het eigenwoningforfait van
€ 1.836,- (uitgaande van een niet weersproken WOZ waarde van € 408.000,-) en de Wet Hillen toegepast.
3.7.39.De rechtbank brengt ter vaststelling van de draagkrachtruimte van de man de navolgende, niet betwiste maandelijkse lasten in mindering op het hiervoor berekende netto besteedbaar inkomen:
- het op de Participatiewet gebaseerde normbedrag, inclusief vakantiegeld, voor een alleenstaande van € 1.092,-.
- de ziektekosten van € 173,-, bestaande uit de premie voor een zorgverzekering, inclusief aanvullende verzekeringen, van € 175,-, verminderd met het al in de bijstandsnorm begrepen deel van de ziektekosten van € 34,- voor een alleenstaande en vermeerderd met het eigen risico dat aan deze verzekering is verbonden van € 32,-.
3.7.40.De opgevoerde premies inkomensverzekering van € 267,- per maand worden niet in aanmerking gekomen, omdat de man hierover niets heeft gesteld en de noodzaak ervan niet is onderbouwd.
3.7.41.Uit het voorgaande volgt dat het draagkrachtloos inkomen van de man in totaal
€ 1.265,- per maand bedraagt, zodat een draagkrachtruimte van € 3.396,- per maand resteert, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening ‘Draag-kracht man’. Van deze draagkrachtruimte is 60% beschikbaar voor de partnerbijdrage, zijnde een bedrag van € 2.038,- per maand.
3.7.42.Na aftrek van de kinderbijdrage voor [voornaam minderjarige] van € 432,- per maand en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor [voornaam jongmeerderjarige] van eveneens € 432,- per maand resteert een bedrag van € 1.174,- netto per maand, ofwel € 1.956,- bruto per maand, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening.
3.7.43.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.