In deze zaak, die op 19 augustus 2022 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man, die eerder met elkaar gehuwd zijn geweest en een minderjarige dochter hebben. De vrouw, eiseres in conventie, vordert dat de man, gedaagde in conventie, hun dochter binnen een dag na het vonnis aan haar afstaat, en dat de bestaande zorgregeling wordt opgeschort. De man, eiser in reconventie, verzoekt om de voorlopige toevertrouwing van de minderjarige aan hem en om begeleide omgang tussen de moeder en de dochter.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige bij de vrouw woont en dat er een zorgregeling is vastgesteld bij beschikking van 3 juli 2020. De man heeft zorgen geuit over de thuissituatie van de minderjarige bij de vrouw, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor mishandeling. De vrouw betwist de aantijgingen van de man en stelt dat de minderjarige soms niet terug wil naar haar, wat zij toeschrijft aan de verschillen in opvoeding tussen beide ouders.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de minderjarige onmiddellijk aan de vrouw moet worden afgegeven, met een dwangsom van € 500,- per dag voor het geval de man hier niet aan voldoet. De bestaande zorgregeling blijft van kracht, en de vorderingen van de man worden afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.