In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het in vereniging aanwezig hebben van 236,6 gram MDMA en het witwassen van twee politie zichtbaarheidsvesten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het bezit van MDMA, omdat niet bewezen kon worden dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs in de auto waarvan hij de bestuurder was. De rechtbank oordeelde dat de enkele aanwezigheid van de verdachte in de auto niet voldoende was om te concluderen dat hij betrokken was bij het opzettelijk aanwezig hebben van de verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de drugs in afgesloten enveloppen waren aangetroffen en dat de verdachte niet de eigenaar van het voertuig was. De rechtbank heeft ook de argumenten van de officier van justitie verworpen, die stelde dat de verdachte op de hoogte moest zijn van de drugs, en heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling.
Wat betreft de politievesten, heeft de rechtbank de verdachte wel veroordeeld voor heling. De verdachte had twee politie zichtbaarheidsvesten in zijn bezit, waarvan de rechtbank oordeelde dat deze van misdrijf afkomstig waren. De verdachte had moeten weten dat de politievesten niet vrij op de markt verkrijgbaar zijn en dat hun aanwezigheid in zijn woning duidde op een criminele herkomst. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 61 dagen, gelijk aan de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank heeft ook de proeftijd van een eerder vonnis verlengd, omdat de verdachte de voorwaarden van dat vonnis had geschonden door een nieuw strafbaar feit te plegen.