ECLI:NL:RBROT:2022:7239

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
C/10/626193 / HA RK 21-1122
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot inzage persoonsgegevens en schadevergoeding in het kader van de AVG

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 13 april 2022, wordt het verzoek van [naam verzoekster] tot inzage in haar persoonsgegevens en schadevergoeding behandeld. [naam verzoekster] heeft een verzoekschrift ingediend op 9 augustus 2021, waarin zij verzoekt om inzage in haar persoonsgegevens die door de rechtbank Noord-Holland zijn verwerkt, alsook om materiële en immateriële schadevergoeding wegens vermeende schending van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De rechtbank Noord-Holland heeft in eerdere correspondentie aangegeven dat de beslistermijn is verlengd en dat zij de verzoekster een overzicht heeft gegeven van de verwerkte persoonsgegevens. De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot inzage ontvankelijk is, maar wijst het af op grond van de bescherming van de rechten en vrijheden van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank concludeert dat de verzoekster onvoldoende heeft aangetoond dat er meer persoonsgegevens zijn dan reeds verstrekt. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen inbreuk op de AVG is vastgesteld. De rechtbank Noord-Holland wordt in het gelijk gesteld en [naam verzoekster] wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rekestnummer: C/10/626193 / HA RK 21-1122
Beschikking van 13 april 2022
in de zaak van
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats verzoekster],
verzoekster,
advocaat mr. N. Ligthart te Tilburg,
tegen
RECHTBANK NOORD-HOLLAND,
gevestigd te Haarlem,
verweerster,
advocaat mr. M.M.C. van Graafeiland te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna [naam verzoekster] en de rechtbank Noord-Holland genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 9 augustus 2021, met 8 bijlagen,
  • het verweerschrift, met 5 bijlagen,
  • de pleitnotitie van 7 december 2021 van [naam verzoekster],
  • de aantekeningen van de zitting van 7 december 2021,
  • het aanvullend verzoekschrift, met 7 (niet doorgenummerde) bijlagen,
  • het aanvullend verweerschrift, met bijlagen 6 en 7,
  • de nagezonden 2 (niet doorgenummerde) bijlagen van [naam verzoekster],
  • de pleitnotitie van 2 maart 2022 van mr. Ligthart en de spreekaantekeningen van 2 maart 2022 van [naam verzoekster],
  • de aantekeningen van de zitting van 2 maart 2022.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2..De feiten

2.1.
[naam verzoekster] was van 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2020 werkzaam bij de Belastingkamer van de rechtbank Noord-Holland.
2.2.
Bij brief van 31 maart 2021 met bijgevoegd “Formulier privacyverzoek” (hierna: het formulier) verzoekt [naam verzoekster] de Raad voor de Rechtspraak (hierna: de RvdR) om inzage in haar persoonsgegevens. In het formulier verzoekt [naam verzoekster] de RvdR om een overzicht van persoonsgegevens die de rechtbank Noord-Holland van [naam verzoekster] heeft en die aan instanties zijn doorgegeven, afscherming van de persoonsgegevens, het tijdelijk stoppen met registreren van gegevens en het verzenden van nieuwsbrieven en correctie van de persoonsgegevens ten aanzien van de betermelding van 30 november 2020 naar 100%. Tevens maakt [naam verzoekster] bezwaar tegen de verwerking van haar persoonsgegevens. De RvdR heeft de brief met het formulier doorgestuurd naar de rechtbank Noord-Holland.
2.3.
Bij brief van 21 april 2021 informeert de rechtbank Noord-Holland [naam verzoekster] dat de beslistermijn met twee maanden wordt verlengd wegens de complexiteit van het verzoek.
2.4.
Bij brief van 29 juni 2021 geeft de rechtbank Noord-Holland aan [naam verzoekster] een overzicht van de verwerking van categorieën persoonsgegevens van [naam verzoekster] (hierna: Bijlage A), een overzicht van rechten in het kader van de verwerking van persoonsgegevens (hierna: Bijlage B) en reageert, voor zover relevant, als volgt op het inzageverzoek.

Correctie, aanvulling, (niet) verwijderen van persoonsgegevens
U verzoekt uw betermelding van 30 november 2020 te corrigeren naar 100%. Deze wijziging is inmiddels verwerkt, zowel bij het UWV als bij Zorg van de Zaak. U heeft van de correspondentie hierover via uw gemachtigde een afschrift ontvangen.
Daarnaast heeft u om inzage verzocht van:
(…)
Het inzagerecht volgens artikel 15 AVG is beperkt tot persoonsgegevens. Alle u betreffende persoonsgegevens waarover de rechtbank Noord-Holland beschikt zijn opgenomen in bijlage A. Het merendeel van de stukken waarin uw persoonsgegevens voorkomen maakt deel uit van het P-dossier dat zich bij P-Direkt bevindt, zodat u zelf in de gelegenheid bent om daarvan kennis te nemen. Voor een aantal stukken van het UWV en van de bedrijfsarts van Zorg van de Zaak geldt dat deze stukken niet zijn opgeslagen in P-Direkt, maar wel zijn bewaard bij de afdeling P&O. Wij bewaren deze stukken omdat er nog een bezwaarprocedure loopt bij het UWV. Al deze stukken van het UWV en Zorg van de Zaak zijn alle in uw bezit. Met uitzondering van twee in bijlage A genoemde documenten, het verzoek van de rechtbank Noord-Holland aan en het daarop volgende advies van de Raad, zijn alle u betreffende persoonsgegevens waarover de rechtbank beschikt dus voor inzage beschikbaar via P-Direkt, of in uw bezit.
De overige door u genoemde correspondentie of berichtgeving is niet meer in ons bezit, omdat deze niet is bewaard. Daarbij wordt opgemerkt dat er, voor zover wij hebben kunnen nagaan, geen
e-mailbericht is verzonden vanuit de Belastingkamer en/of de afdeling P&O van de rechtbank
Noord-Holland naar de Belastingdienst in de periode januari/februari 2021. Een dergelijk bericht heeft dus niet bestaan.
Het verzoek van de rechtbank Noord-Holland aan en het daarop volgende advies van de Raad maken onderdeel uit van het onderhandelingsproces ten behoeve van het oplossen van een conflict waarin de rechtbank en u terecht zijn gekomen. Zeker omdat dit proces nog niet is afgrond met het ondertekenen van de (vaststellings)overeenkomst, wordt het verzoek tot inzage in deze twee stukken niet toegewezen. (…)”
2.5.
Bijlage A luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Bijlage A: Overzicht verwerking persoonsgegevens
(…)
Overzicht persoonsgegevens
In onderstaand overzicht wordt aangegeven welke persoonsgegevens wij van u geregistreerd hebben.
Type persoonsgegevens
Omschrijving
Naam
[naam verzoekster]
Adres
[adres 1]
Nationaliteit
[nationaliteit]
Geboortedatum en – plaats
[geboortedatum] te [geboorteplaats]
Geslachtsaanduiding
[geslachtsaanduiding]
Hoedanigheid
Voormalig medewerker (tot 31-12-2020)
Personeelsnummer
[personeelsnummer]
RIN-nummer
[RIN-nummer]
Ter identificatie: foto
Foto op ID, zoals verstrekt door [naam verzoekster] bij indiensttreding
Stukken lopende personeelsdossier
De gegevens worden bewaard vanwege fiscale verplichtingen, voormalig dienstverband, afwikkeling bezwaarprocedure en afwikkeling conflict tussen [naam verzoekster] en de rechtbank.
Gegevens betreffende dienstverband, zoals datum aanstelling en uit dienst, functie, salarisschaal, werkrooster,
Zie P-Direkt, in te zien door [naam verzoekster]
Salarisgegevens, zoals salarisstroken en jaaropgaven, loonbelastingverklaring, BSN, bankrekeningnummer
Zie P-Direkt, in te zien door [naam verzoekster]
Verzuimgegevens (data ziek/betermeldingen)
Zie P-Direkt, in te zien door [naam verzoekster]
Verzuimgegevens (correspondentie UWV)
In bezit van [naam verzoekster]
Verzuimgegevens (rapporten bedrijfsarts Zorg van de Zaak)
In bezit van [naam verzoekster]
Adviesaanvraag inzake vaststellingsovereenkomst aan de Raad voor de Rechtspraak en het bijbehorende advies van de Raad voor de Rechtspraak aan Rechtbank Noord-Holland
Niet in bezit van [naam verzoekster]
(…)”
2.6.
Bij e-mail van 10 juli 2021 verzoekt [naam verzoekster] de rechtbank Noord-Holland en de RvdR nogmaals om verstrekking van de documenten die zij in haar inzageverzoek van 31 maart 2021 heeft genoemd.
2.7.
Bij brief van 14 juli 2021 reageert de rechtbank Noord-Holland als volgt op de
e-mail van 10 juli 2021 van [naam verzoekster].
“Geachte [naam verzoekster],
Uw emailbericht van 10 juli 2021 heb ik ontvangen. Ik verwijs u naar de laatste alinea van mijn brief van 29 juni 2021 alsmede de bij die brief gevoegde bijlage B [
toevoeging rechtbank: overzicht van rechten in het kader van de verwerking van persoonsgegevens]. Ik heb hier verder niets aan toe te voegen. ”
2.8.
Bij e-mail van 5 augustus 2021 reageert de RvdR, voor zover relevant, als volgt op de e-mail van 10 juli 2021 van [naam verzoekster].
“(…)
U geeft in uw e-mailbericht aan dat u de mening toegedaan bent dat de rechtbank Noord-Holland uw verzoek niet conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming heeft behandeld. Ik ga ervan uit dat u hierbij doelt op het inzageverzoek dat u heeft gedaan en laat uw verzoeken tot onder meer afscherming even buiten beschouwing. Een inzageverzoek op grond van artikel 15 AVG is. zoals in de antwoordbrief aangegeven, beperkt tot persoonsgegevens. Hieraan kan op een tweetal wijzen invulling worden gegeven: enerzijds bestaat de mogelijkheid om kopieën te verstrekken van documentatie waarin uw persoonsgegevens voorkomen, anderzijds bestaat de mogelijkheid om uw persoonsgegevens in een overzicht aan te bieden. Het doel van een inzageverzoek is daarin gelegen dat u de mogelijkheid wordt geboden te controleren of de persoonsgegevens die over u worden verwerkt door de Rechtspraak kloppen en in overeenstemming met de AVG worden verwerkt. Mochten er persoonsgegevens niet kloppen, kunt u bijvoorbeeld verzoeken uw persoonsgegevens te wijzigen.
Ik maak uit uw reactie aan de klachtencoördinator en het bestuursbureau van de rechtbank Noord-Holland op dat u een afschrift van de documentatie wenst te ontvangen. De rechtbank Noord-Holland heeft middels het geven van het overzicht willen voldoen aan uw inzageverzoek. Tevens is in de antwoordbrief die aan u is gericht verwezen naar diverse documenten die zich in uw personeelsdossier in P-Direkt bevinden en andere stukken die in uw bezit zijn, waardoor u reeds in de gelegenheid bent om daarvan kennis te nemen.
Uw verzoek geeft mij derhalve op dit moment geen aanleiding verder onderzoek te
doen.
Indien u het niet eens bent met de reactie van de rechtbank Noord-Holland staat het u vrij een klacht hierover in te dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens. In bijlage B bij de antwoordbrief is deze mogelijkheid opgenomen. Tevens zijn rechtsbeschermingsmogelijkheden opgenomen in paragraaf 3.3 van de UAVG.”
2.9.
Op 10 januari 2022 heeft de rechtbank Noord-Holland 26 kopieën van documenten uit het Arbo dossier van [naam verzoekster] en 81 kopieën van documenten uit P-Direkt naar [naam verzoekster] toegestuurd.
2.10.
[naam verzoekster] heeft de volgende, op 22 februari 2022 gedateerde, verklaring van [naam 1] overgelegd.
“[naam 1], een goede vriendin van [naam verzoekster]
Wonend aan [adres 2]
Verklaar:
  • Dat er op 6 juni 2019 een gesprek heeft plaatsgevonden met mij, [naam verzoekster], [naam 2] (Achmea rechtsbijstand), de leidinggevende, [naam 3] en een HR functionaris, [naam 4].
  • Ik was gevraagd om bij dit gesprek aanwezig te zijn, zodat ik [naam verzoekster] kon ondersteunen, indien zij niet uit haar woorden kon komen.
  • [naam 4] heeft tijdens dit gesprek gevraagd of [naam verzoekster] haar CV kon updaten en deze vervolgens naar haar kon sturen.
  • [naam 4] zou vervolgens deze CV op een vacaturesite/vacaturebank plaatsen.
[plaatsnaam], 22 februari 2022
[naam 1]”
2.11.
[naam 2] van Achmea Rechtsbijstand heeft op 16 juli 2019 een
e-mail gestuurd naar [naam 4] van P&O van de rechtbank Noord-Holland. Daarin verzoekt zij om te reageren op de brieven van 28 juni en 9 juli 2019. Ook reageert [naam 2] in deze e-mail op een e-mail van 11 juli 2019 van [naam 4]. [naam 4] heeft deze e-mail van 16 juli 2019 doorgestuurd naar [naam 3], [naam 5] van het LDCR en [naam 6] van het LDCR met het bericht “fyi”.
2.12.
[naam 5] van het LCDR heeft op 24 november 2020 de volgende e-mail gestuurd aan [naam 7] van P&O.
“Geachte [naam 7],
Uw collega [naam 8] van de afdeling P&O van de rechtbank Noord-Holland heeft ons namens u met betrekking tot [naam verzoekster] de vraag voorgelegd of het mogelijk is dat het LDCR informele informatie (niet officiële p-informatie) over [naam verzoekster] - voor zover nog aanwezig bij het LDCR - verwijdert en hierover een verklaring afgeeft. Bij deze bevestig ik niet lang betrokken te zijn geweest bij dit dossier, omdat vrij snel door de rechtbank Noord-Holland een advocaat is ingeschakeld. Ik heb destijds geen fysiek dossier over [naam verzoekster] aangemaakt en de stukken die ik digitaal heb ontvangen, zijn door mij verwijderd. Van [naam 6] heb ik
begrepen dat zij ook geen stukken meer in haar bezit heeft. (…)”

3..Het verzoek

3.1.
[naam verzoekster] verzoekt, na aanvulling van haar verzoek, om bij beschikking:
I. het verzoek tot inzage van de volgende gegevens toe te kennen, binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking, dan wel een nader te bepalen termijn die de rechtbank redelijk acht:
alle correspondentie die de Rechtspraak, in de breedste zin des woords, in het bijzonder de rechtbank Noord-Holland aan het UWV over [naam verzoekster] heeft verzonden, en vice versa (d.w.z. die UWV aan de rechtbank Noord-Holland heeft verstuurd), in de periode van januari 2018 tot en met 31 maart 2021
alle correspondentie die de Rechtspraak over [naam verzoekster] aan (onderdelen van) rechterlijke instanties, de Belastingdienst dan wel andere overheidsinstanties over [naam verzoekster] heeft verzonden, en vice versa, in de periode januari 2018 tot en met 31 maart 2021,
alle correspondentie die de Rechtspraak over [naam verzoekster] aan P-Direkt heeft verzonden, en vice versa, in de periode van november 2020 tot en met 31 maart 2021, meer in het bijzonder alle correspondentie over de herstelmelding die de rechtbank Noord-Holland aan P-Direkt heeft verzonden in de periode van november 2020 tot en met 31 maart 2021,
alle interne communicatie omtrent [naam verzoekster] (te weten: de interne communicatie tussen leidinggevenden en P&O van de rechtbank Noord-Holland over [naam verzoekster], en ook alle communicatie die aan onder andere de RvdR, het LDCR, e.d. over [naam verzoekster] is verzonden, en vice versa), in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 31 maart 2021,
het advies van de RvdR dat is opgesteld in de periode van december 2020 tot en met 31 maart 2021,
de e-mail die als gevolg van de overplaatsing van [naam verzoekster] naar de Belastingdienst is verzonden aan de Belastingkamer van de rechtbank Noord-Holland, in de periode januari/februari 2021,
de uitwerking van de zoekslag van de rechtbank Noord-Holland, naar stukken waarin de persoonsgegevens van [naam verzoekster] voorkomen,
het verwerkingsregister van persoonsgegevens van [naam verzoekster],
de door P&O geplaatste tekst over [naam verzoekster] op een vacaturesite, althans informatie over wat er met haar CV dan wel haar persoonsgegevens is gebeurd,
de correspondentie tussen P&O van de rechtbank Noord-Holland en LDCR over [naam verzoekster], zoals de e-mails die aan de e-mail van 16 juli 2019 en 24 november 2020 vooraf zijn gegaan,
de gedeelde persoonsgegevens in het contact tussen Gerechtshof Den Haag en de rechtbank Noord-Holland inzake detacheringsonderhandelingen,
de correspondentie tussen Gerechtshof Den Haag en de rechtbank Noord-Holland en de contacten tussen [naam 9] en de specialisten c.q. het LDCR, meer in het bijzonder [naam 6],
alle correspondentie tussen de rechtbank Noord-Holland, (mogelijk LDCR) en rechtbank Den Haag, dan wel de rechtbank Noord-Holland (mogelijk LDCR) en de Belastingdienst inzake [naam verzoekster] als persoon,
de persoonsgegevens van [naam verzoekster] binnen de correspondentie in het kader van onder meer de e-mail d.d. 17 december 2020 tussen de rechtbank Noord-Holland, RvdR en LDCR,
alle correspondentie tussen de rechtbank Noord-Holland en UWV omtrent [naam verzoekster] als persoon,
het volledige dossier in het kader van de ingestelde klacht over de onvolledige herstelmelding en de integriteitsschending door de rechtbank Noord-Holland, alsmede de eventueel ingestelde onderzoeken,
de volledige correspondentie tussen de rechtbank Noord-Holland en P-Direkt,
de verwerkingsovereenkomst tussen P-Direkt en de rechtbank Noord-Holland,
de correspondentie die over de casus van [naam verzoekster] heeft plaatsgevonden binnen het SMO, het overzicht dat is gedeeld met de deelnemers van het SMO, wie de deelnemers waren en in welk kader zij deelnamen aan de casus van [naam verzoekster] inclusief een kopie van alle stukken omtrent haar persoonsgegevens die zijn gedeeld, vooral gericht op de bijzondere persoonsgegevens van [naam verzoekster],
het feitelijk kader dat de rechtbank Noord-Holland heeft geformuleerd in het kader van de adviesaanvraag en het uiteindelijke advies inzake de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [naam verzoekster] met de rechtbank Noord-Holland,
II. materiële schadevergoeding ter hoogte van € 4.677,- bruto wegens tegen 70% in plaats van 100% uitbetaalde niet opgenomen vakantie-uren toe te kennen binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking, dan wel een nader te bepalen termijn die de rechtbank redelijk acht,
III. immateriële schadevergoeding, wegens stress, angst, controleverlies en onduidelijkheid, ter hoogte van € 2.500,- netto toe te kennen binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking, dan wel een nader te bepalen datum die de rechtbank redelijk acht,
IV. een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 5.000,- dat de rechtbank Noord-Holland in gebreke blijft met betrekking tot I evenals tot III, althans een dwangsom die de rechtbank redelijk acht,
V. de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren,
VI. de rechtbank Noord-Holland te veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 163,- welke verhoogd kan worden met € 85,- bij betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
Aan verzoek I legt [naam verzoekster] artikel 15 lid 1 van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) ten grondslag. Aan verzoeken II en III legt [naam verzoekster] artikel 82 AVG ten grondslag.
3.3.
De rechtbank Noord-Holland voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken, met veroordeling van [naam verzoekster] in de kosten van het geding.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.

4..De beoordeling

Verzoek I – verzoek tot inzage

4.1.
Het verzoek van [naam verzoekster] is ontvankelijk, omdat het verzoek van 9 augustus 2021 na de beslissing van de rechtbank Noord-Holland (29 juni 2021) binnen de termijn van artikel 35 lid 2 Uitvoeringswet AVG (hierna: UAVG) is ingediend.
4.2.
Het wettelijk kader voor de beoordeling van het inzageverzoek is het volgende.
Artikel 4 lid 1 AVG definieert persoonsgegevens als
“alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon ("de betrokkene"); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon”. Op grond van artikel 15 lid 1 AVG heeft een betrokkene het recht op inzage in van hem betreffende persoonsgegevens en (onder meer) de verwerkingsdoeleinden, de betrokken categorieën van persoonsgegevens en de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt. Artikel 15 lid 3 AVG bepaalt dat de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene een kopie verstrekt van de persoonsgegevens die worden verwerkt met inachtneming van artikel 15 lid 4 AVG. Ingevolge artikel 15 lid 4 AVG doet het in lid 3 van artikel 15 AVG bedoelde recht om een kopie te verkrijgen geen afbreuk aan de rechten en vrijheden van anderen. De verwerkingsverantwoordelijke kan op grond van artikel 41 lid 1 onder i UAVG en artikel 23 lid 1 onder i AVG de verplichtingen en rechten, bedoeld in de artikelen 12 tot en met 21 en artikel 34 van de AVG, buiten toepassing laten voor zover dat noodzakelijk en evenredig is ter waarborging van de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen. Het doel van artikel 15 AVG is dat een betrokkene zich van de verwerking van zijn persoonsgegevens op de hoogte kan stellen en de rechtmatigheid daarvan kan controleren (zie overweging 63 van de AVG). Artikel 15 AVG verplicht de verwerker niet tot het verstrekken van afschriften of het bieden van inzage in complete stukken, voor zover aan de met het recht op inzage nagestreefde doelstelling volledig kan worden voldaan door een andere vorm van verstrekking. Artikel 12 lid 1 AVG bepaalt dat de betrokkene bedoelde informatie in een beknopte, transparante, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm en in duidelijke en eenvoudige taal ontvangt.
4.3.
De rechtbank beoordeelt eerst de concrete verzoeken onder e), f) en 1) tot en met 14), voordat wordt toegekomen aan het algemeen overkoepelende verzoek onder a) tot en met d).
Verzoek onder e) en 14) - de adviesaanvraag en het uiteindelijke advies inzake de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [naam verzoekster] met de rechtbank Noord-Holland
4.4.
[naam verzoekster] verzoekt de rechtbank Noord-Holland te gebieden om de adviesaanvraag en het uiteindelijk advies van de RvdR te overleggen en stelt voor om de bestuursrechtelijke overweging die hierin zijn gemaakt weg te lakken. [naam verzoekster] stelt enkel het feitelijke kader te willen controleren en indien nodig om rectificatie dan wel verwijdering te vragen. De rechtbank Noord-Holland heeft namelijk tijdens de re-integratie en de mediation een onjuist beeld van [naam verzoekster] geschetst, waardoor [naam verzoekster] het noodzakelijk acht dat zij inzage krijgt in de adviesaanvraag en het uiteindelijke advies van de RvdR.
4.5.
De rechtbank Noord-Holland voert aan dat zij geen inzage hoeft te geven in de adviesaanvraag van de rechtbank Noord-Holland aan de RvdR en het advies van de RvdR, omdat de rechten en vrijheden van de rechtbank Noord-Holland en de RvdR aan het verlenen van inzage in deze stukken in de weg staan op grond van artikel 15 lid 4 AVG, artikel 23 lid 1 onder i AVG en artikel 41 lid 1 onder i UAVG. Het betreffen namelijk twee interne stukken die onderdeel uitmaken van een nog niet afgerond onderhandelingsproces ten behoeve van het oplossen van een conflict tussen de rechtbank Noord-Holland en [naam verzoekster]. Indien aan [naam verzoekster] inzage van deze stukken wordt verleend kan dit de positie van de rechtbank Noord-Holland in het onderhandelingsproces schaden en zou zij in haar financiële en economische belangen geraakt kunnen worden, wat leidt tot een onevenredige benadeling van de rechtbank Noord-Holland en de RvdR.
4.6.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Niet in geschil is dat de adviesaanvraag en het advies van de RvdR persoonsgegevens van [naam verzoekster] bevatten die zien op haar dienstverband bij de rechtbank Noord-Holland. Het Hof van Justitie EU heeft op 20 december 2017 (ECLI:EU:C:2017:994 (Nowak)) geoordeeld dat het begrip persoonsgegevens zich potentieel uitstrekt tot elke soort informatie, zowel objectieve informatie als subjectieve informatie in de vorm van meningen of beoordelingen, op voorwaarde dat deze informatie de betrokkene betreft. Het hof Den Haag heeft op 17 september 2019 (ECLI:NL:GHDHA:2019:2398, rov. 4.21 en 4.22) geoordeeld dat interne stukken ook onder het toepassingsgebied van de AVG vallen en dat in beginsel een betrokkene ook recht op inzage van deze stukken heeft.
De verwerkingsverantwoordelijke kan inzage van stukken echter weigeren indien dit noodzakelijk is voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (artikel 15 lid 4 AVG, artikel 23 lid 1 onder i AVG en artikel 41 lid 1 onder i UAVG). Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ook de verwerkingsverantwoordelijke zelf in dit verband onder anderen wordt begrepen. Deze bepaling bevat een uitzondering op toegekende rechten en moet daarom restrictief worden uitgelegd. Of in een concreet geval een grond bestaat die tot beperking of afwijzing van het verzoek onder e) en 14) moet leiden, moet door de rechter na afweging van alle betrokken belangen worden beslist.
4.7.
Thans dient een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de rechtbank Noord-Holland en anderzijds het belang van [naam verzoekster].
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval het belang van de rechtbank Noord-Holland zwaarder weegt dan het belang van [naam verzoekster] om inzage te krijgen in de adviesaanvraag en het advies van de RvdR. De inzage van deze stukken zou de onderhandelingspositie van de rechtbank Noord-Holland onevenredig schaden. De stukken zijn immers onderdeel van een onderhandelingsproces tussen [naam verzoekster] en de rechtbank Noord-Holland en zien specifiek op de afhandeling van het conflict tussen [naam verzoekster] en de rechtbank Noord-Holland. In dat proces moeten de rechtbank Noord-Holland en de RvdR ongestoord hun mening over en beoordeling van dit conflict kunnen geven en zij moeten ervan uit kunnen gaan dat deze informatie vertrouwelijk blijft. Het eventueel weglakken van bestuursrechtelijke overwegingen zoals [naam verzoekster] voorstelt, maakt dit niet anders, nu de adviesaanvraag en het advies als geheel zien op de afwikkeling van het dienstverband van [naam verzoekster]. Van het weglakken van gegevens die geen betrekking hebben op [naam verzoekster] zal in deze stukken dus (nagenoeg) geen sprake kunnen zijn.
[naam verzoekster] heeft haar belang bij inzage – om de juistheid van het feitelijk kader te controleren en (indien nodig) rectificatie dan wel verwijdering van de persoonsgegevens te vragen in het kader van de AVG – onvoldoende aannemelijk gemaakt. Zij heeft onvoldoende concreet toegelicht in hoeverre zij de juistheid en rechtmatigheid van haar persoonsgegevens die in de stukken als feitelijke basis daarvan zijn opgenomen wenst te controleren. De adviesaanvraag en het advies van de RvdR bevatten immers geen informatie over [naam verzoekster] die door haarzelf kan worden gecontroleerd op juistheid ervan. De inzage van deze stukken zal dus aan het doel van artikel 15 AVG voorbijgaan. [naam verzoekster] zal de informatie die zij bij inzage van de stukken heeft gekregen echter wel kunnen gebruiken om haar onderhandelingspositie tegen de rechtbank Noord-Holland te versterken. Daar is artikel 15 AVG niet voor bedoeld. Dit alles tezamen brengt de rechtbank tot het oordeel dat de weigering van inzage van deze stukken noodzakelijk is voor de bescherming van de rechten van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank wijst het verzoek onder e) en 14) daarom af.
Verzoek onder 1) – de zoekslag
4.8.
[naam verzoekster] stelt zich op het standpunt dat de stelling van de rechtbank
Noord-Holland – dat overige informatie over [naam verzoekster] is verwijderd twee á drie maanden na uitdiensttreding – dient te worden aangetoond met een onderzoek: de zoekslag. Ook dient de rechtbank Noord-Holland een printscreen van de zoekslag of een verklaring van een onafhankelijk IT beheerder over de zoekslag over te leggen.
4.9.
De rechtbank Noord-Holland voert aan dat er een volledige en zorgvuldige zoekslag naar de persoonsgegevens van [naam verzoekster] is verricht. Er is op de naam van [naam verzoekster] gezocht in Outlook en op de persoonlijke schijven van alle leidinggevenden, indirect leidinggevenden en bestuurders die bij de casus betrokken waren. Daarnaast is er gezocht op de gemeenschappelijke schijven van de betrokken afdelingen, waaronder de afdeling P&O en de afdeling waar [naam verzoekster] werkzaam was.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat de rechtbank Noord-Holland met deze zoekslag voldaan heeft aan het verzoek onder 1). De zoekslag naar de persoonsgegevens van [naam verzoekster] toont aan dat de rechtbank Noord-Holland als verwerkingsverantwoordelijke voldoende inspanning heeft geleverd in het opsporen van de verwerkte persoonsgegevens van [naam verzoekster] om te voldoen aan haar inzageverzoek. [naam verzoekster] betwist niet dat deze wijze van zoekslag van de rechtbank Noord-Holland voldoende is, dan wel breed genoeg is.
Voor zover [naam verzoekster] heeft betoogd dat zij niet gelooft dat de rechtbank Noord-Holland ook daadwerkelijk deze zoekslag heeft uitgevoerd omdat zij geen printscreen van de zoekslag of verklaring van een onafhankelijke IT beheerder heeft overgelegd gaat de rechtbank aan dat betoog voorbij. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen dat de rechtbank Noord-Holland deze zoekslag heeft uitgevoerd, nu de rechtbank Noord-Holland een aanzienlijk aantal kopieën van stukken (ook van na datum van het verzoek) aan [naam verzoekster] heeft gegeven. Het verzoek onder 1) wordt dan ook afgewezen.
Verzoek onder 2) - het verwerkingsregister
4.11.
[naam verzoekster] verzoekt de rechtbank Noord-Holland om het verwerkingsregister van de persoonsgegevens van [naam verzoekster] te overleggen, zodat zij volledige inzage heeft in de verwerking van haar persoonsgegevens. De rechtbank Noord-Holland is verplicht een verwerkingsregister bij te houden. Dit register dient de volgende informatie te bevatten:
  • de naam en de contactgegevens van verantwoordelijke (of diens vertegenwoordiger, wanneer de verantwoordelijke buiten de EU is gevestigd), en van de Functionaris Gegevensbescherming (indien aanwezig),
  • de datum van de verwerkingshandeling,
  • de doeleinden waarvoor gegevens worden verwerkt,
  • de categorieën gegevens,
  • de categorieën betrokkenen,
  • de categorieën ontvangers,
  • wat wanneer is verwijderd en waarom,
  • informatie over eventuele doorgifte van gegevens naar landen buiten de EU,
  • de bewaartermijnen van de gegevens per categorie en doel,
  • de manieren waarop gegevens zijn beveiligd.
De rechtbank Noord-Holland heeft deze informatie niet overgelegd in bijlage A (zie 2.5). [naam verzoekster] heeft ter zitting nog aanvullend betoogd dat de rechtbank Noord-Holland de verwijdering van stukken wegens uitdiensttreding van [naam verzoekster] dient aan te tonen.
4.12.
De rechtbank Noord-Holland voert aan dat [naam verzoekster] het in artikel 30 AVG genoemde register van verwerkingsactiviteiten bedoelt en dat artikel 15 AVG geen aanspraak op inzage in dit register geeft. Een verwerkingsregister bevat namelijk geen concrete persoonsgegevens. Het bevat in algemene zin een aanduiding van onder meer de verwerkingsdoelen en de categorieën van persoonsgegevens en aan welke categorieën van ontvangers deze categorieën van persoonsgegevens worden verstrekt.
4.13.
De rechtbank wijst het verzoek onder 2) af. Artikel 15 AVG verplicht de rechtbank Noord-Holland niet tot het geven van inzage in het verwerkingsregister van de organisatie. [naam verzoekster] kan op grond van artikel 15 AVG aanspraak maken op inzage van haar betreffende persoonsgegevens en de informatie opgesomd in artikel 15 lid 1 onder a) t/m h) AVG. De rechtbank Noord-Holland heeft hieraan voldaan met Bijlage A en B en de kopieën van stukken die zij op 10 januari 2022 aan [naam verzoekster] heeft verstrekt. Voor zover [naam verzoekster] nog ter zitting heeft betoogd dat de rechtbank Noord-Holland de verwijdering van stukken dient aan te tonen door middel van het verwerkingsoverzicht gaat de rechtbank aan dat betoog, wegens het hiervoor overwogene, voorbij.
Verzoek onder 3) – de tekst op vacaturesite
4.14.
[naam verzoekster] verzoekt de rechtbank Noord-Holland om inzage in de tekst over [naam verzoekster] die P&O geplaatst heeft op een vacaturesite. Als er geen tekst is geplaatst, dan wil [naam verzoekster] weten wat er met haar CV dan wel haar persoonsgegevens verder is gebeurd. Zij heeft daar ter zitting aan toegevoegd dat het plaatsen van een tekst over [naam verzoekster] op een vacaturesite aan de orde is gekomen in een gesprek van 6 juni 2019 tussen P&O, een voormalig leidinggevende en [naam verzoekster] waarbij een vriendin van [naam verzoekster] aanwezig was. Deze vriendin, [naam 1], heeft dit bevestigd in een overgelegde schriftelijke verklaring.
4.15.
De rechtbank Noord-Holland voert aan dat er geen persoonsgegevens over verzoekster op een vacaturesite zijn geplaatst en dat het CV van [naam verzoekster] alleen is verwerkt in P-Direkt. Ter zitting heeft de rechtbank Noord-Holland gesteld dat in het kader van het zoeken naar een nieuwe werkplek voor [naam verzoekster] er een alert is aangezet vanuit P&O voor vacatures die voor [naam verzoekster] mogelijk interessant zouden kunnen zijn. De persoonsgegevens van [naam verzoekster] of haar CV zijn voor het instellen van het alert niet verwerkt.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van de rechtbank Noord-Holland – dat er geen persoonsgegevens op een vacaturesite zijn geplaatst – niet ongeloofwaardig voorkomt. Dat het plaatsen van een tekst op een vacaturesite ter sprake is gekomen tijdens een gesprek van 6 juni 2019, maar dat vervolgens in plaats van een tekst een alert is ingesteld voor het ontvangen van vacatures acht de rechtbank voldoende aannemelijk. Verder heeft de rechtbank Noord-Holland aangegeven dat het CV van [naam verzoekster] is verwerkt in P-Direkt. De rechtbank begrijpt uit de nagezonden bijlage 8 (van [naam verzoekster] op 23 februari 2022), onder nummer 42 van “het overzicht enveloppe Rechtbank Noord-Holland –
P-Direkt” dat een kopie van het CV van [naam verzoekster] dat is verwerkt in P-Direkt door de rechtbank Noord-Holland aan [naam verzoekster] is verzonden. Dit heeft [naam verzoekster] niet betwist. De rechtbank wijst het verzoek onder 3) dan ook af.
Verzoek onder f, 4, 5, 6, 7, 9, 10 en 11
4.17.
[naam verzoekster] verzoekt onder f) om inzage in de e-mail die over haar overplaatsing naar haar huidige werkgever, de Belastingdienst, is verspreid binnen de Belastingkamer van de rechtbank Noord-Holland.
Over het verzoek onder 4) stelt [naam verzoekster] dat P&O persoonsgegevens heeft gedeeld met LDCR in het kader van de arbeidsongeschiktheid van [naam verzoekster]. [naam verzoekster] weet dit door een e-mail die op 16 juli 2020 van P&O aan [naam 5] en [naam 6] van LDCR is doorgestuurd en door een e-mail van 24 november 2020 van [naam 5] aan P&O. Uit deze e-mails (zie 2.11 en 2.12) blijkt dat er meerdere malen communicatie heeft plaatsgevonden tussen het LDCR en P&O, zodat sprake is geweest van een lopend dossier.
Over het verzoek onder 5) stelt [naam verzoekster] dat P&O na een gesprek tussen [naam verzoekster], P&O en een leidinggevende in juni 2019 had aangegeven dat zij gerechtshof Den Haag had benaderd en dat er daar een werkplek was.
Over het verzoek onder 6) stelt [naam verzoekster] dat gerechtshof Den Haag, de rechtbank Noord-Holland en het LDCR contact hebben gehad over een vacature bij gerechtshof Den Haag waarop [naam verzoekster] had gesolliciteerd en ondanks haar voorrangspositie is afgewezen. Op 30 september 2020 heeft [naam verzoekster] contact gehad met [naam 9] van gerechtshof Den Haag. [naam 9] gaf aan dat ze over de situatie van [naam verzoekster] contact heeft gehad met de verzuimspecialist van het LDCR, [naam 6], en dat zij had aangegeven dat een herplaatsing van [naam verzoekster] niet aan de orde was. [naam 9] zou dit intern verder bespreken en hierover contact opnemen met de specialisten en het LDCR inzake de gang van zaken met betrekking tot ziekte en een voorrangspositie.
Over het verzoek onder 7) stelt [naam verzoekster] dat er gesprekken tussen de rechtbank
Noord-Holland, (mogelijk LDCR) en de rechtbank Den Haag en tussen de rechtbank
Noord-Holland, (mogelijk LDCR) en de Belastingdienst zijn geweest in het kader van een detachering van [naam verzoekster]. Door deze gesprekken is een detacheringsovereenkomst tot stand gekomen bij de Belastingdienst.
Over de verzoeken onder 9) en 10) stelt [naam verzoekster] dat de rechtbank Noord-Holland in het kader van het door [naam verzoekster] aangevraagde deskundigenoordeel contact heeft gehad met het UWV over de re-integratieverplichtingen van de rechtbank Noord-Holland, de integriteitsmelding, de klacht van [naam verzoekster] over haar re-integratietraject en de verlaagde herstelmelding van 99,7%. Voor [naam verzoekster] is het onduidelijk of zij alle stukken heeft ontvangen. Op grond van de AVG kan [naam verzoekster] ook stukken verzoeken die zij al in bezit heeft, zodat zij kan controleren dat deze stukken hetzelfde zijn en dezelfde inhoud hebben. [naam verzoekster] heeft nog ter zitting betoogd dat het opmerkelijk is dat het volledige dossier van het integriteitsonderzoek niet is overgelegd. Voor een dergelijk onderzoek geldt een bewaartermijn van 5 tot 10 jaar. Niet aannemelijk is dat een dergelijk onderzoek wordt verwijderd bij uitdiensttreding van de medewerker.
Over het verzoek onder 11) stelt [naam verzoekster] dat zij schade heeft geleden door toedoen van de rechtbank Noord-Holland, wegens de 0,03% verlaagde herstelmelding en de slechts voor 70% uitbetaalde vakantiedagen. [naam verzoekster] wenst inzage in alle correspondentie tussen
P-Direkt en de rechtbank Noord-Holland. [naam verzoekster] heeft geen toegang tot de
P-Direktgegevens omdat zij een nieuw personeelsnummer heeft gekregen. Het is ook nog de vraag of alle gegevens omtrent [naam verzoekster] (zoals de door de rechtbank Noord-Holland ingediende formulieren en de opdrachten van P&O aan P-Direkt) voor inzage beschikbaar zijn in het P-Direkt portaal.
4.18.
De rechtbank Noord-Holland voert aan dat niet al deze stukken hebben bestaan of zijn bewaard. De gegevens die niet in het personeelsdossier van [naam verzoekster] thuishoren zijn bij uitdiensttreding verwijderd. Als gevolg daarvan zijn tijdens de zoekslag niet meer gegevens aangetroffen dan waarvan in het besluit van 29 juni 2021 melding is gemaakt.
4.19.
De rechtbank wijst de verzoeken onder f, 4, 5, 6, 7, 9, 10 en 11 af.
De rechtbank constateert dat [naam verzoekster] met deze verzoeken complete stukken opvraagt. Artikel 15 AVG is daar niet voor bedoeld. Het verplicht de verwerker niet tot het verstrekken van afschriften of het bieden van inzage in complete stukken, voor zover aan de met het recht op inzage nagestreefde doelstelling volledig kan worden voldaan door een andere vorm van verstrekking.
Het betoog van [naam verzoekster] dat er meer stukken over haar moeten zijn dan zij heeft gekregen slaagt niet. De rechtbank acht de stelling van de rechtbank Noord-Holland – dat niet al deze stukken hebben bestaan of zijn bewaard –, mede gelet op de door haar uitgevoerde zoekslag, niet ongeloofwaardig. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter is het, als het bestuursorgaan niet ongeloofwaardig ontkent dat er meer stukken zijn, aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat die informatie er wel is. [naam verzoekster] heeft dat met het schetsen van de achtergronden van de correspondenties en het geven van haar vermoedens dat er stukken bestaan niet voldoende gedaan. Sommige stukken hebben wellicht wel bestaan, maar [naam verzoekster] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de rechtbank Noord-Holland deze gegevens thans nog verwerkt. De rechtbank Noord-Holland heeft gesteld dat [naam verzoekster] alles heeft gekregen waartoe zij gerechtigd is en dat er niet meer stukken zijn, omdat bij uitdiensttreding van [naam verzoekster] de gegevens die niet in het personeelsdossier thuishoren zijn verwijderd. De rechtbank heeft geen reden om daaraan te twijfelen. Voor zover [naam verzoekster] nog heeft betoogd dat het onaannemelijk is dat de stukken zijn gewist terwijl het dienstverband van [naam verzoekster] met de rechtbank Noord-Holland nog niet is afgewikkeld gaat de rechtbank aan dat betoog voorbij. Het lag op de weg van [naam verzoekster] om te motiveren welke stukken voor de afwikkeling van het dienstverband noodzakelijk zijn en waarom. Zij heeft dat niet gedaan.
Verzoek onder 8) - correspondentie in het kader van onder meer de e-mail d.d. 17 december 2020 tussen de rechtbank Noord-Holland, RvdR en LDCR
4.20.
[naam verzoekster] stelt dat de rechtbank Noord-Holland contact heeft gehad met de RvdR en het LDCR. Uit een e-mail van 17 december 2020 van [naam 8] van P&O blijkt dat zij een reactie heeft gekregen van de RvdR en het LDCR op vragen. Ter zitting heeft [naam verzoekster] nog betoogt dat de e-mailwisseling te herleiden is naar haar.
4.21.
De rechtbank Noord-Holland voert aan dat de aanloop naar de e-mailwisseling van 17 december 2020 geen persoonsgegevens van [naam verzoekster] bevat. De e-mailwisseling gaat in algemene zin over de vraag welke documenten bij een interdepartementale overplaatsing van het p-dossier meegaan naar de nieuwe werkgever en dat dit nuttige HR-informatie betreft.
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat [naam verzoekster] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat er in deze e-mailwisseling persoonsgegevens van haar worden verwerkt. Het lag op de weg van [naam verzoekster] om nader te motiveren hoe de e-mailwisseling naar haar te herleiden is en welke persoonsgegevens daarin zouden kunnen zijn opgenomen. [naam verzoekster] betwist ook de gestelde inhoud van de betreffende e-mailwisseling niet. Artikel 15 AVG verplicht de rechtbank Noord-Holland niet om inzage te geven in correspondentie waarin geen persoonsgegevens van [naam verzoekster] zijn verwerkt. De rechtbank wijst het verzoek onder 8) dan ook af.
Verzoek onder 12) - de verwerkingsovereenkomst met P-Direkt
4.23.
[naam verzoekster] stelt dat P-Direkt de verwerker is van de rechtbank Noord-Holland en dat P-Direkt afhankelijk is van de input van de rechtbank Noord-Holland. [naam verzoekster] verzoekt daarom om de verwerkingsovereenkomst tussen P-Direkt en de rechtbank Noord-Holland.
4.24.
De rechtbank Noord-Holland voert aan dat artikel 15 AVG geen aanspraak geeft op inzage in verwerkingsovereenkomsten. In een verwerkingsovereenkomst wordt onder meer geregeld aan welke verplichtingen een verwerker zich heeft te houden in relatie tot de verwerkingsverantwoordelijke die de verwerker heeft ingeschakeld. Een dergelijke overeenkomst bevat geen persoonsgegevens over concrete betrokkenen.
4.25.
De rechtbank oordeelt als volgt. De verwerkingsovereenkomst bevat geen persoonsgegevens van [naam verzoekster]. Zij betwist dat ook niet. Artikel 15 AVG verplicht de rechtbank Noord-Holland niet om inzage te geven van stukken waar geen persoonsgegevens van [naam verzoekster] in zijn verwerkt. Het verzoek onder 12) wordt dan ook afgewezen.
Verzoek onder 13) – SMO (Sociaal Medisch Overleg)
4.26.
[naam verzoekster] stelt dat de bedrijfsarts aan haar heeft medegedeeld dat er meerdere SMO’s hebben plaatsgevonden waarin over haar is gesproken. De voorwaarden voor een SMO, indien een specifieke casus wordt besproken, zijn:
  • berichtgeving dat werkgever een SMO wil beleggen aan werknemer en bedrijfsarts,
  • adviesaanvraag aan de bedrijfsarts of werknemer wel of niet in staat is om het SMO bij te wonen,
  • antwoord van de bedrijfsarts of werknemer wel of niet in staat is om het SMO bij te wonen,
  • toestemming tot het delen van informatie,
  • deugdelijke afstemming met de werknemer,
  • een overzicht dat gedeeld wordt met de deelnemers van het SMO en gebruikt wordt door de werkgever en werknemer voor de verslaglegging in kader van Wet Verbetering Poortwachter.
Deze gegevens zijn niet opgenomen in Bijlage A.
4.27.
De rechtbank Noord-Holland voert aan dat, indien aantekeningen zijn gemaakt van het SMO, deze gegevens bij uitdiensttreding uit het personeelsdossier van [naam verzoekster] zijn verwijderd, omdat die gegevens niet in het personeelsdossier thuishoren. Bij de zoekslag heeft de rechtbank Noord-Holland deze gegevens ook niet aangetroffen.
4.28.
De rechtbank wijst het verzoek onder 13) af. De rechtbank Noord-Holland heeft met haar zoekslag geen persoonsgegevens aangetroffen in het kader van het SMO. De rechtbank heeft geen reden om eraan te twijfelen dat deze gegevens bij uitdiensttreding van [naam verzoekster] zijn verwijderd. Het lag op de weg van [naam verzoekster] om aannemelijk te maken dat deze stukken thans nog bestaan. Zij heeft dat niet gedaan. De overige opgevraagde gegevens – zoals een overzicht dat is gedeeld met de deelnemers van het SMO, wie de deelnemers waren en in welk kader zij deelnamen aan de casus – betreffen geen persoonsgegevens in de zin van artikel 4 lid 1 AVG. Artikel 15 AVG verplicht de rechtbank Noord-Holland niet om inzage van deze stukken aan [naam verzoekster] te geven.
Verzoek onder a), b), c) en d)
4.29.
[naam verzoekster] is naar aanleiding van de eerste mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld haar verzoek te concretiseren. De onderdelen a), b), c) en d) van het originele verzoek van 9 augustus 2021 overlappen met de verzoeken onder 1) t/m 14). De rechtbank Noord-Holland heeft gesteld dat [naam verzoekster] alle stukken heeft gekregen waartoe zij gerechtigd is en dat er niet meer stukken zijn. De rechtbank heeft geen reden om aan deze stelling te twijfelen. [naam verzoekster] heeft met betrekking tot het verzoek onder a), b), c) en d) ook niet aannemelijk gemaakt dat de rechtbank Noord-Holland thans nog persoonsgegevens van haar verwerkt die zij niet reeds op 11 januari 2022 heeft ontvangen van de rechtbank Noord-Holland. De verzoeken onder a), b) c) en d) worden dan ook afgewezen.
Verzoeken II en III – verzoek tot materiële en immateriële schadevergoeding
4.30.
[naam verzoekster] stelt materiële en immateriële schade te hebben geleden wegens schending van de AVG door de rechtbank Noord-Holland.
4.31.
Ingevolge artikel 82 lid 1AVG heeft een ieder die materiële of immateriële schade
heeft geleden
ten gevolge van een inbreuk op de AVGhet recht om van de
verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de
geleden schade. De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding af nu niet wordt geoordeeld dat sprake is van een inbreuk op de AVG.
Verzoeken IV en V
4.32.
Uit het voorgaande volgt dat verzoeken I, II en III worden afgewezen. De ingestelde nevenvorderingen (dwangsom en uitvoerbaarheid) delen dat lot.
Slotsom
4.33.
De rechtbank ziet in het procesverloop aanleiding om [naam verzoekster] als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de proceskosten van de rechtbank Noord-Holland. De proceskosten worden tot op heden aan de zijde van de rechtbank Noord-Holland begroot op een bedrag van € 667,00 aan griffierecht en € 1.126,00 aan salaris advocaat (2 punten x tarief II), derhalve op een totaalbedrag van € 1.793,00.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
veroordeelt [naam verzoekster] in de proceskosten, aan de zijde van de rechtbank
Noord-Holland vastgesteld op € 1.793,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2022.
3360/2009