ECLI:NL:RBROT:2022:7120

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
C/10/620934 / HA ZA 21-545, C/10/621090 / HA ZA 21-557, C/10/621134 / HA ZA 21-567
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Mededingingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident van de vrijwaringszaken met betrekking tot het Bitumenkartel in de wegenbouwbitumenmarkt

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in drie vrijwaringszaken die voortvloeien uit een geschil over de aansprakelijkheid in het kader van het Bitumenkartel in de wegenbouwbitumenmarkt. De eiseressen in vrijwaring, waaronder Kuwait Petroleum (Nederland) B.V., TotalEnergies Marketing Nederland N.V., en Shell Nederland Verkoopmaatschappij B.V., hebben de gedaagden in vrijwaring, waaronder Wintershall AG, aangesproken voor schadevergoeding die voortvloeit uit hun betrokkenheid bij het kartel. De rechtbank heeft zich in het incident dat door Wintershall is opgeworpen, bevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van de eiseressen in vrijwaring. Wintershall had betoogd dat de rechtbank onbevoegd was, omdat de aansprakelijkheid in het kader van een splitsing zou zijn overgedragen aan een andere entiteit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiseressen in vrijwaring Wintershall terecht hebben gedagvaard, omdat zij als kartellist zijn beboet en de aansprakelijkheid niet is overgedragen. De rechtbank heeft de vorderingen van Wintershall in het incident afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. De hoofdzaak blijft aanhouden in afwachting van een beslissing in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/620934 / HA ZA 21-545, C/10/621090 / HA ZA 21-557 en C/10/621134 / HA ZA21-567
Vonnis in incident van 17 augustus 2022
in de vrijwaringszaak met het nummer C/10/620934 / HA ZA 21-545 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KUWAIT PETROLEUM (NEDERLAND) B.V.,
gevestigd te Den Haag,
eiseres in vrijwaring,
verweerster in het incident
hierna te noemen: Kuwait,
advocaat mr. M.A. Jacobs te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SHELL NEDERLAND VERKOOPMAATSCHAPIJ B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de naamloze vennootschap
SHELL PETROLEUM N.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagden in vrijwaring
hierna te noemen: SNV respectievelijk Shell en gezamenlijk Shell c.s.
advocaat mr. Chr.F. Kroes te Amsterdam,
3.
de naamloze vennootschap
TOTAL NEDERLAND N.V., thans genaamd
TOTALENERGIES MARKETING NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde in vrijwaring,
hierna te noemen: Total,
advocaat mr. H.M. Cornelissen te Amsterdam,
4.
de Europese naamloze vennootschap
BP EUROPE SE - BP NEDERLAND,
gevestigd te Hamburg (Duitsland),
gedaagde in vrijwaring,
advocaat mr. D.A.M.H.W. Strik te Amsterdam,
5.
de rechtspersoon naar buitenlands recht
NYNÄS BELGIUM AB,
gevestigd te Stockholm (Zweden),
gedaagde in vrijwaring,
advocaat mr. C.E. Schillemans te Amsterdam,
6.
de rechtspersoon naar buitenlands recht
WINTERSHALL AG,
gevestigd te Kassel (Duitsland),
advocaat mr. N. Peters te Amsterdam,
gedaagde in vrijwaring,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: Wintershall,
in de vrijwaringszaak met het nummer C/10/621090 / HA ZA 21-557 van
de naamloze vennootschap
TOTAL NEDERLAND N.V., thans genaamd
TOTALENERGIES MARKETING NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Den Haag,
eiseres in vrijwaring,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: Total,
advocaat mr. H.M. Cornelissen te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SHELL NEDERLAND VERKOOPMAATSCHAPIJ B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de naamloze vennootschap
SHELL PETROLEUM N.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagden in vrijwaring
hierna te noemen: SNV respectievelijk Shell en gezamenlijk Shell c.s.
advocaat mr. Chr.F. Kroes te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KUWAIT PETROLEUM (NEDERLAND) B.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde in vrijwaring,
hierna te noemen: Kuwait,
advocaat mr. M.A. Jacobs te Rotterdam,
4. de Europese naamloze vennootschap
BP EUROPA SE - BP NEDERLAND,
gevestigd te Hamburg (Duitsland),
gedaagde in vrijwaring,
advocaat mr. D.A.M.H.W. Strik te Amsterdam,
5.
de rechtspersoon naar buitenlands recht
NYNÄS BELGIUM AB,
gevestigd te Stockholm (Zweden),
gedaagde in vrijwaring,
advocaat mr. C.E. Schillemans te Amsterdam,
6.
de rechtspersoon naar buitenlands recht
WINTERSHALL AG,
gevestigd te Kassel (Duitsland),
advocaat mr. N. Peters te Amsterdam,
gedaagde in vrijwaring,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: Wintershall,
in de vrijwaringszaak met het nummer C/10/621134 / HA ZA 21-567
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SHELL NEDERLAND VERKOOPMAATSCHAPIJ B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de naamloze vennootschap
SHELL PETROLEUM N.V.,
gevestigd te Den Haag,
eiseressen in vrijwaring,
verweersters in het incident,
hierna te noemen: SNV respectievelijk Shell en gezamenlijk Shell c.s.
advocaat mr. Chr.F. Kroes te Amsterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap
TOTAL NEDERLAND N.V., thans genaamd
TOTALENERGIES MARKETING NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde in vrijwaring,
hierna te noemen: Total,
advocaat mr. H.M. Cornelissen te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KUWAIT PETROLEUM (NEDERLAND) B.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde in vrijwaring,
hierna te noemen: Kuwait,
advocaat mr. M.A. Jacobs te Rotterdam,
3. de Europese naamloze vennootschap
BP EUROPA SE - BP NEDERLAND,
gevestigd te Hamburg (Duitsland),
gedaagde in vrijwaring,
advocaat mr. D.A.M.H.W. Strik te Amsterdam,
5.
de rechtspersoon naar buitenlands recht
NYNÄS BELGIUM AB,
gevestigd te Stockholm (Zweden),
gedaagde in vrijwaring,
advocaat mr. C.E. Schillemans te Amsterdam,
6.
de rechtspersoon naar buitenlands recht
WINTERSHALL AG,
gevestigd te Kassel (Duitsland),
advocaat mr. N. Peters te Amsterdam,
gedaagde in vrijwaring,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: Wintershall,
Kuwait, Total en Shell c.s. hierna gezamenlijk te noemen: Eiseressen in vrijwaring.

1..De procedures

1.1.
Het verloop van de procedures blijkt uit:
in de vrijwaringszaak met het nummer C/10/620934 / HA ZA 21-545
- de dagvaarding in vrijwaring van 30 maart 2021 van Kuwait, met productie,
- de incidentele conclusie van antwoord in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid, althans niet-ontvankelijkheid van Kuwait,
in de vrijwaringszaak met het nummer C/10/621090 / HA ZA 21-557
- de dagvaarding van 30 maart 2021 van Total, met productie,
- de incidentele conclusie van antwoord in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid, althans niet-ontvankelijkheid van Total,
in de vrijwaringszaak met het nummer C/10/621134 / HA ZA 21-567
- de dagvaarding van 29 maart 2021 van Shell c.s. met producties,
- de incidentele conclusie van antwoord in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid, althans niet-ontvankelijkheid van Shell c.s.,
in alle vrijwaringszaken
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, althans niet-ontvankelijkheid zijdens Wintershall, met producties,
  • de akte naamswijziging van Total, met producties,
- de mededeling van de rechtbank van 20 april 2022 dat een mondelinge behandeling zal worden gehouden,
- de akte overlegging productie ten behoeve van mondelinge behandeling van Eiseressen in vrijwaring,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 juni 2022 en de spreekaantekeningen van Wintershall en Eiseressen in vrijwaring,
- de akte uitlaten van Wintershall, met producties,
- de antwoordakte in incident van Eiseressen in vrijwaring, met productie.
1.2.
In alle vrijwaringszaken hebben Eiseressen in vrijwaring en gedaagden in vrijwaring met uitzondering van Wintershall, verzocht de zaken - behalve de zaak tegen Wintershall - naar de parkeerrol te verwijzen.
1.3.
Ten slotte is in alle vrijwaringszaken vonnis in het door Wintershall opgeworpen incident bepaald.

2..De feiten

2.1.
Kuwait houdt zich onder meer bezig met de handel in wegenbouwbitumen in Nederland.
2.2.
Total heeft op 28 juli 2021 haar statutaire naam gewijzigd in TotalEnergies Marketing Nederland N.V. Zij houdt zich onder meer bezig met de verkoop van wegenbouwbitumen in Nederland.
2.3.
SNV en Shell zijn onderdeel van de Shell groep, een mondiaal petrochemisch energieconcern met Royal Dutch Shell plc als moedermaatschappij. SNV houdt zich in Nederland onder meer bezig met de in- en verkoop van wegenbouwbitumen. Shell is een holding en (indirect) 100% aandeelhouder in SNV.
2.4.
Ook BP en Nynäs houden zich onder meer bezig met de handel in wegenbouwbitumen in Nederland.
2.5.
Wintershall Dea-Groep is in Duitsland een grote olie- en gasproducent. De groep exploreert en produceert ruwe aardolie en aardgas in Europa, Noord-Afrika, Zuid-Amerika, Rusland en het Midden-Oosten.
Tot 2006 was Wintershall AG de moedermaatschappij van de groep. In 2006 zijn bedrijfsonderdelen afgesplitst en ondergebracht in de nieuwe entiteit Wintershall Holding AG. Het bedrijfsonderdeel met de Libische activiteiten is in de onderneming van Wintershall AG achtergebleven. De aandelen in Wintershall AG worden gehouden door Wintershall Holding AG en een joint venture partner.
Wintershall Holding AG is in 2010 omgezet in Wintershall Holding GmbH (Wintershall Holding AG en Wintershall Holding GmbH hierna zonder onderscheid te noemen: Wintershall Holding). Daarna is Wintershall Holding gefuseerd met DEA Deutsche Erdoel AG en in 2019 is de naam gewijzigd in Wintershall Dea GmbH. De rechtsvorm is in 2021 gewijzigd in een Aktiengesellschaft met de naam Wintershall Dea AG (hierna te noemen: Wintershall Dea).
2.6.
Bij beschikking van 13 september 2006 (hierna: de Beschikking) heeft de Europese Commissie boetes opgelegd aan acht leveranciers van wegenbouwbitumen (hierna: de Bitumenleveranciers), te weten (vennootschappen behorende tot de groepen van): BP, Esha, Klöckner, Kuwait, Nynäs, Shell, Total en Wintershall en zes grote wegenbouwers (hierna de W5-wegenbouwers), te weten (vennootschappen behorende tot de groepen van): Ballast Nedam, BAM, Dura Vermeer, HBG, Heijmans en KWS wegens overtreding van (thans) artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). De Beschikking houdt in dat de betrokkenen zich in de periode van ten minste 1 april 1994 tot ten minste 15 april 2002 schuldig hebben gemaakt aan het rechtstreeks of indirect vaststellen van de aan- en verkoopprijzen en het ten opzichte van handelspartners toepassen van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, waardoor die handelspartners nadeel werd berokkend bij de mededinging. Het door de Bitumenleveranciers en W5-wegenbouwers gevormde kartel (hierna: het Bitumenkartel) bestreek het hele grondgebied van Nederland.
2.7.
De Staat der Nederlanden (het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat) heeft Shell c.s., Kuwait en Total (Eiseressen in vrijwaring) gedagvaard en gevorderd dat zij hoofdelijk worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die de Staat als gevolg van het Bitumenkartel stelt te hebben geleden. In deze zaak (met het zaaknummer C/10/598823 / HA ZA 20-593) heeft de rechtbank bij incidenteel vonnis van 27 januari 2021 Shell c.s., Kuwait en Total toegestaan BP, Wintershall, Nynäs en elkaar in vrijwaring op te roepen.

3..Het geschil in de vrijwaringszaken

in de vrijwaringszaak met het nummer C/10/620934 / HA ZA 21-545
3.1.
Kuwait vordert dat de rechtbank bij vonnis, zo mogelijk gelijktijdig met het te wijzen vonnis in de hoofdzaak en/of daaropvolgende schadestaatprocedure en voor zover mogelijk hoofdelijk en uitvoerbaar bij voorraad:
1. Shell c.s., Total, BP, Nynäs en Wintershall veroordeelt om Kuwait te vrijwaren voor en tot betaling aan Kuwait van:
a. primair:
het gedeelte dat ieder van hen in de onderlinge verhouding aangaat van hetgeen waartoe Kuwait in de hoofdzaak en/of een daaropvolgende schadestaatprocedure jegens de Staat mocht worden veroordeeld, waarin tevens verdisconteerd wordt de omslag in verband met de onverhaalbaarheid van (zo begrijpt de rb)
het aandeel vande failliete bitumenleveranciers en, indien nodig, de onverhaalbaarheid van het aandeel van een of meer van Shell c.s., Total, BP, Nynäs en Wintershall, met inbegrip van de kostenveroordeling, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW te rekenen vanaf veertien dagen na het vonnis;
subsidiair:
een in goede justitie door de rechtbank te bepalen bedrag.
2. voor recht verklaart dat indien na het wijzen van het vonnis vast komt te staan dat verhaal voor een aandeel van één of meer van Shell c.s., Total, BP, Nynäs en Wintershall geheel of gedeeltelijk onmogelijk is, waartoe stukken van een deurwaarder (respectievelijk een vergelijkbare buitenlandse functionaris) in ieder geval voldoende zullen zijn, elk van de overige van Shell c.s., Total, BP, Nynäs en Wintershall gehouden is een deel van het onverhaalbaar gebleken bedrag te dragen, welk deel gelijk is aan het aandeel dat de respectieve vrijwaringsgedaagde op grond van het gevorderde sub 1 hierboven aangaat in haar onderlinge relatie tot Kuwait, berekend over de overgebleven vrijwaringsgedaagden;
3. Shell c.s., Total, BP, Nynäs en Wintershall veroordeelt om Kuwait te vrijwaren voor en tot betaling aan Kuwait van het gedeelte dat ieder van hen in de onderlinge verhouding aangaat overeenkomstig het gevorderde onder 1 ter zake van de redelijke kosten die Kuwait heeft gemaakt in het kader van haar verweer in de hoofdzaak en/of een daaropvolgende schadestaatprocedure (waaronder begrepen advocaatkosten, kosten van experts, taxen in het kader van een getuigenverhoor en de kosten van het getuigenbericht);
4. Shell c.s., Total, BP, Nynäs en Wintershall veroordeelt in de proceskosten van deze vrijwaringsprocedure, alsmede in de gebruikelijke nakosten (zowel zonder als met betekening), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW te rekenen vanaf veertien dagen na het vonnis.
in de vrijwaringszaak met het nummer C/10/621090 / HA ZA 21-557
3.2.
Total vordert dat de rechtbank bij vonnis, zo mogelijk gelijktijdig met het te wijzen vonnis in de hoofdzaak en/of een daaropvolgende schadestaatprocedure, voor zover mogelijk hoofdelijk en uitvoerbaar bij voorraad:
1. Shell c.s., Kuwait, BP, Nynäs en Wintershall veroordeelt om Total te vrijwaren voor en tot betaling aan Total van:
a. primair:
het gedeelte dat Shell c.s., Kuwait, BP, Nynäs en Wintershall in de onderlinge verhouding aangaat van hetgeen waartoe Total in de hoofdzaak en/of een daaropvolgende schadestaatprocedure jegens de Staat mocht worden veroordeeld, waarin tevens verdisconteerd wordt de omslag in verband met de onverhaalbaarheid van het aandeel van de failliete bitumenleveranciers en, indien nodig, de onverhaalbaarheid van het aandeel van een of meer van Shell c.s., Kuwait, BP, Nynäs en Wintershall, met inbegrip van de kostenveroordeling, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW te rekenen vanaf veertien dagen na het vonnis;
subsidiair:
een in goede justitie door de rechtbank te bepalen bedrag.
2. voor recht verklaart dat indien na het wijzen van vonnis vast komt te staan dat verhaal voor een aandeel van één of meer van Shell c.s., Kuwait, BP, Nynäs en Wintershall geheel of gedeeltelijk onmogelijk is, waartoe stukken van een deurwaarder (respectievelijk een vergelijkbare buitenlandse functionaris) in ieder geval voldoende zullen zijn, elk van de overige van Shell c.s., Kuwait, BP, Nynäs en Wintershall gehouden is een deel van het onverhaalbaar gebleken bedrag te dragen, welk deel gelijk is aan het aandeel dat Shell c.s., Kuwait, BP, Nynäs en Wintershall op grond van het gevorderde sub 1 hierboven aangaat in haar onderlinge relatie tot Total, berekend over de overgebleven vrijwaringsgedaagden;
3. Shell c.s., Kuwait, BP, Nynäs en Wintershall veroordeelt om Total te vrijwaren voor en tot betaling aan Total van het gedeelte dat ieder van hen in de onderlinge verhouding aangaat overeenkomstig het gevorderde onder 1 ter zake van de redelijke kosten die Total heeft gemaakt in het kader van haar verweer in de hoofdzaak en/of een daaropvolgende schadestaatprocedure (waaronder begrepen advocaatkosten, kosten van experts, taxen in het kader van een getuigenverhoor en de kosten van het getuigenbericht);
4. Shell c.s., Kuwait, BP, Nynäs en Wintershall veroordeelt in de proceskosten van deze vrijwaringsprocedure, alsmede in de gebruikelijke nakosten (zowel zonder als met betekening), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW te rekenen vanaf veertien dagen na het vonnis.
in de vrijwaringszaak met het nummer C/10/621134 / HA ZA 21-567
3.3.
Shell c.s. vorderen dat de rechtbank bij vonnis, zo mogelijk gelijktijdig met het te wijzen vonnis in de hoofdzaak en/of een daaropvolgende schadestaatprocedure, voor zover mogelijk hoofdelijk en uitvoerbaar bij voorraad:
1. Total, Kuwait, BP, Nynäs en Wintershall veroordeelt om Shell c.s. te vrijwaren voor en tot betaling aan Shell c.s. van:
a. primair:
het gedeelte dat Total, Kuwait, BP, Nynäs en Wintershall in de onderlinge verhouding aangaat van hetgeen waartoe Shell c.s. in de hoofdzaak en/of een daaropvolgende schadestaatprocedure jegens de Staat mochten worden veroordeeld, waarin tevens verdisconteerd wordt de omslag in verband met de onverhaalbaarheid van het aandeel van de failliete bitumenleveranciers en, indien nodig, de onverhaalbaarheid van het aandeel van een of meer van Total, Kuwait, BP, Nynäs en Wintershall, met inbegrip van de kostenveroordeling, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW te rekenen vanaf veertien dagen na het vonnis;
subsidiair:
een in goede justitie door de rechtbank te bepalen bedrag.
2. voor recht verklaart dat indien na het wijzen van vonnis vast komt te staan dat verhaal voor een aandeel van één of meer van Total, Kuwait, BP, Nynäs en Wintershall geheel of gedeeltelijk onmogelijk is, waartoe stukken van een deurwaarder (respectievelijk een vergelijkbare buitenlandse functionaris) in ieder geval voldoende zullen zijn, elk van de overige van Total, Kuwait, BP, Nynäs en Wintershall gehouden is een deel van het onverhaalbaar gebleken bedrag te dragen, welk deel gelijk is aan het aandeel dat Total, Kuwait, BP, Nynäs en Wintershall op grond van het gevorderde sub 1 hierboven aangaat in haar onderlinge relatie tot Shell c.s., berekend over de overgebleven gedaagden;
3. Total, Kuwait, BP, Nynäs en Wintershall veroordeelt Shell c.s. te vrijwaren voor en tot betaling aan Shell c.s. van het gedeelte dat ieder van hen in de onderlinge verhouding aangaat overeenkomstig het gevorderde onder 1 ter zake van de redelijke kosten die Shell c.s. hebben gemaakt in het kader van haar verweer in de hoofdzaak en/of een daaropvolgende schadestaatprocedure (waaronder onder meer begrepen advocaatkosten, kosten van experts, taxen in het kader van een getuigenverhoor en de kosten van het getuigenbericht);
4. Total, Kuwait, BP, Nynäs en Wintershall veroordeelt in de proceskosten van deze vrijwaringsprocedure, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW te rekenen vanaf veertien dagen na het vonnis.
in alle vrijwaringszaken
3.4.
Geen van de gedaagden in vrijwaring heeft reeds verweer gevoerd.

4..Het geschil in het incident

in alle vrijwaringszaken
4.1.
Wintershall vordert dat de rechtbank bij vonnis in het incident, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
1. zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen van Shell c.s., Total en Kuwait op Wintershall;
subsidiair:
2. Shell c.s., Total en Kuwait niet-ontvankelijk verklaart in hun vorderingen op Wintershall;
in alle gevallen:
3. voorwaardelijk, indien de rechtbank zich bevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen van Shell c.s., Total en Kuwait op Wintershall en hen ontvankelijk acht in hun vorderingen op Wintershall, bepaalt dat ten aanzien van deze beslissing tussentijds hoger beroep openstaat;
4. Shell c.s., Total en Kuwait veroordeelt in de kosten van dit incident en de procedure.
4.2.
Eiseressen in vrijwaring hebben verweer gevoerd. Zij concluderen tot afwijzing van de vordering in het incident van Wintershall, met veroordeling van Wintershall in de proceskosten, daaronder begrepen de gebruikelijke nakosten en de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5..De beoordeling

in het incident
in alle vrijwaringszaken
5.1.
Dit geschil is een burgerlijke- of handelszaak waarop de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis) ingevolge artikel 1 daarvan materieel toepasselijk is. Brussel I bis is ook formeel toepasselijk omdat Wintershall, de gedaagde (verweerder, in de terminologie van Brussel I bis) die het incident heeft opgeworpen, woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, te weten Duitsland. Ten slotte is Brussel I bis temporeel toepasselijk, gelet op het tijdstip waarop de in deze zaak te behandelen vorderingen zijn ingesteld.
5.2.
Wintershall legt aan haar vordering ten grondslag dat Eiseressen in vrijwaring haar ten onrechte voor de Nederlandse rechter in vrijwaring hebben opgeroepen. Volgens Wintershall is de rechtbank onbevoegd, althans moeten Eiseressen in vrijwaring niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, omdat Wintershall de potentiële aansprakelijkheid in verband met het Bitumenkartel in het kader van haar splitsing heeft overgedragen aan - uiteindelijk - Wintershall Dea. Dit is kenbaar uit het Duitse handelsregister. Omdat een juridische splitsing die naar nationaal recht rechtsgeldig heeft plaatsgevonden externe werking heeft, komt in de visie van Wintershall aan Eiseressen in vrijwaring ten aanzien van Wintershall geen beroep toe op artikel 8 Brussel I bis, althans maken zij misbruik van bevoegdheid door Wintershall op grond van genoemd artikel voor de Nederlandse rechter op te roepen. Eiseressen in vrijwaring hadden Wintershall Dea in vrijwaring moeten oproepen.
Wintershall is van mening dat zij in elk geval op grond van de hoofdregel voor de Duitse rechter had moeten worden opgeroepen omdat zij in Duitsland is gevestigd.
5.3.
Eiseressen in vrijwaring hebben betwist dat zij Wintershall op grond van onjuiste feiten in vrijwaring hebben opgeroepen. Zij hebben onder meer aangevoerd dat Wintershall in de Beschikking is vermeld als één van de deelnemers aan het Bitumenkartel en dat op die grond aan haar een boete is opgelegd. Volgens Eiseressen in vrijwaring is Wintershall daarom hoofdelijk schadeplichtig als in de hoofdzaak zou worden geoordeeld dat Eiseressen in vrijwaring aansprakelijk zijn voor de schade die voortvloeit uit de mededingingsinbreuk. Zij zijn van mening dat een latere overdracht van de aansprakelijkheid aan - uiteindelijk - Wintershall Dea hieraan niet afdoet.
Zij hebben voorts ter zitting naar voren gebracht dat uit het uittreksel uit het Duitse handelsregister niet blijkt dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van Wintershall in verband met vorderingen verband houdende met het Bitumenkartel is overgedragen.
5.4.
Met het instellen van de incidentele vordering stelt Wintershall de vraag aan de orde of aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Nu deze rechtbank aan Eiseressen in vrijwaring (bij vonnis van 27 januari 2021) heeft toegestaan om (onder andere) Wintershall in vrijwaring op te roepen is daarmee art. 8 aanhef en lid 2 Brussel I bis van toepassing, dat meebrengt dat deze rechtbank bevoegd is, naast de rechter van de vestigingsplaats van Wintershall. Anders dan Wintershall kennelijk meent gaat het hier niet om een uitzondering op de hoofdregel van art. 4 Brussel I bis, maar om een volwaardige alternatieve bevoegdheid.
5.5.
De regel dat de bevoegdheidsregels, omwille van de voorspelbaarheid, helder en eenvoudig toepasbaar dienen te zijn staat in de weg aan diepgaand onderzoek naar de feiten. Daaraan doet niet af dat de rechter acht dient te slaan op alle aan hem ter beschikking staande gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding en in dat kader ook op eventueel verweer. (HvJEU 28 januari 2015, Kolassa, C-375/13, ECLI:EU:C:2015:37).
Tegen voormelde achtergrond kan slechts grond bestaan voor onbevoegdverklaring van deze rechtbank als voldoende aannemelijk wordt dat de vorderingen slechts zijn ingesteld om Wintershall te onttrekken aan de bevoegdheid van, in dit geval, de Duitse rechter als bedoeld in het slot van art.8 lid 2 Brussel I bis.
Wintershall stelt dat daarvan sprake is. Kort samengevat komt haar betoog erop neer dat Eiseressen in vrijwaring wisten, althans moesten weten, dat Wintershall in het geheel niet aansprakelijk kan zijn. De stelling dat zij niet aansprakelijk kan zijn is een verweer ten gronde dat in dit incident niet beoordeeld kan worden. Kennelijk bedoelt zij, dat uit het tegen beter weten in dagvaarden van Wintershall voor deze rechtbank volgt, dat door Eiseressen in vrijwaring misbruik van bevoegdheid wordt gemaakt.
De stelling van Wintershall faalt. Uitgangspunt voor Eiseressen in vrijwaring is, dat zij, in geval zij in de hoofdzaak veroordeeld worden tot het betalen van schadevergoeding, regres kunnen nemen op hun mede-kartellisten, zodat zij Wintershall, hun mede-kartellist, in vrijwaring hebben gedagvaard en niet de toen nog niet bestaande en in elk geval niet bij het kartel betrokken Wintershall Dea.
Dat is, ook los van de eventueel aan het Unierecht te ontlenen argumenten op basis van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:204, het Skanska-arrest) en van 6 oktober 2021 (ECLI:EU:C:2021:800, het Sumal-arrest) op zichzelf niet aan te merken als misbruik van bevoegdheid. Dat misbruik zou hoogstens gelegen kunnen zijn in het negeren van de omstandigheid dat Wintershall de betreffende (mogelijke) schuld bij een splitsing heeft overgedragen aan (uiteindelijk) Wintershall Dea.
de splitsing en de vermeldingen in het Duitse handelsregister
5.6.
Tussen partijen bestaat, terecht, geen verschil van mening over de vraag dat naar het toepasselijke Duitse recht in het kader van een splitsing naast activa ook passiva kunnen worden overgedragen. Het geschil ziet op de vraag of dat is gebeurd (hetgeen uiteindelijk het geschil ten gronde betreft) en of dat voor Eiseressen in vrijwaring kenbaar of zelfs bij hen bekend was.
5.7.
Nu Wintershall de splitsingsakte niet in het geding wenst te brengen, ook niet in geredigeerde vorm, en gesteld noch gebleken is dat Eiseressen in vrijwaring die kennen zal de rechtbank uitgaan van de vermeldingen in de registers.
In het handelsregister is ten aanzien van Wintershall vermeld:
"Die Gesellschaft hat nach Maβgabe des Spaltungsplanes vom 21.08.2006 sowie des Zustimmungsbeschlusses ihrer Hauptversammlung vom 21.08.2006 einen Teil ihres Vermögens als Gesamtheit im Wege der Umwandlung durch Abspaltung auf die dadurch neu gegründete Wintershall Holding Aktiengesellschaft mit Sitz in Celle (Amtsgericht Lüneburg HRB 200519) úbertragen."
Volgens Eiseressen in vrijwaring wordt het Duitse woord
Vermögenin het Nederlands vertaald met het woord activa. Zij hebben er op gewezen dat Wintershall in haar incidentele conclusie een informele vertaling van de hiervoor weergegeven Duitse tekst heeft opgenomen waarin
einen Teil ihres Vermögensis vertaald als "een deel van haar activa". Dat heeft in de visie van Eiseressen in vrijwaring als consequentie dat de schadevergoedingsverplichting nooit aan - uiteindelijk - Wintershall Dea is overgedragen.
5.8.
Wintershall heeft bezwaar gemaakt tegen het pas ter zitting door Eiseressen in vrijwaring naar voren brengen van het verweer dat de passiva niet zijn overgedragen. Zij is - desgevraagd - in de gelegenheid gesteld een akte te nemen over de inhoud van het Duitse handelsregister ten aanzien van Wintershall (Dea) en de gevolgen naar Duits recht van eventuele onjuistheden in, dan wel onvolledigheid van het handelsregister.
5.9.
Volgens Wintershall is in de incidentele conclusie het woord
Vermögenper abuis onzuiver vertaald als activa. In dat verband heeft zij aangevoerd dat de in het handelsregister gebruikte termen zijn ontleend aan artikel 123 lid 3 van het
Umwandlungsgezetz(UmwG) - waarin het type splitsing is geregeld dat Wintershall heeft ondergaan - en dezelfde betekenis hebben. In dat artikel is vermeld:
"§ 123 Arten der Spaltung
[…]
(3) Ein Rechtsträger (übertragender Rechtsträger) kann aus seinem Vermögen einen Teil oder mehrere Teile ausgliedern
[…]
2. zur Neugründung durch Übertragung dieses Tei!s oder dieser Teile jeweils als Gesamtheit auf einen oder mehrere, von ihm dadurch gegründeten neuen oder gegründete neue Rechtstrâger gegen Gewährung von Anteilen oder Mitgliedschaften dieses Rechtsträgers oder dieser Rechtsträger an den übertragenden Rechtsträger (Ausgliederung)."
Met
Vermögenin deze wet wordt in de visie van Wintershall het samenstel van activa en passiva bedoeld.
Zij heeft voorts aangevoerd dat in andere artikelen, bijvoorbeeld in artikel 126 UmwG, de mogelijkheid van het overdragen van passiva als onderdeel van het over te dragen vermogen is genoemd en dat uit artikel 133 UmwG volgt dat in het kader van een splitsing beslist kan worden over de wijze van verdeling van
Verbindlichkeiten.
Tot slot heeft Wintershall erop gewezen dat de uitleg dat zowel activa als passiva zijn overgedragen aansluit bij hetgeen over Wintershall Holding in het handelsregister is vermeld.
Wintershall is van mening dat zij daarom op grond van artikel 15 van het
Handelsgesetzbuch(hierna: HGB) aan Eiseressen in vrijwaring kan tegenwerpen dat de vermeende aansprakelijkheid van Wintershall als gevolg van de juridische splitsing is overgegaan naar - uiteindelijk - Wintershall Dea.
5.10.
De gangbare Nederlandse vertaling van de term
Vermögenis activa. Het is aan Wintershall te onderbouwen dat de term in het handelsregister moet worden vertaald als activa en passiva, en dat dat ook voor derden zoals Eiseressen in vrijwaring duidelijk is. Zij beroept zich immers op de rechtsgevolgen van de vermelding in het handelsregister.
Wintershall heeft een artikelsgewijs commentaar op artikel 133 UmwG overgelegd. Daarin wordt echter niet ingegaan op de betekenis van de term
Vermögenin artikel 123 UmwG en die term is in de wet zelf niet gedefinieerd. In artikel 133 UmwG wordt de term
Verbindlichkeitengebruikt voor wat in het Nederlands passiva wordt genoemd.
Wintershall heeft ook gewezen op artikel 126 UmwG. Daarin wordt gesproken over
Gegenstände des Aktiv- und Passivvermögens,
Eiseressen in vrijwaring hebben erop gewezen dat dat juist steun geeft voor de gedachte dat het woord
Vermögenop zich genomen onvoldoende duidelijk is.
De rechtbank verbindt aan dit alles de conclusie dat de vermelding in het register niet zodanig duidelijk is dat Eiseressen in vrijwaring daaruit hadden moeten opmaken dat (ook) passiva, in het bijzonder onderhavige (mogelijke) schuld, werden overgedragen.
5.11.
Anders dan Wintershall meent, kan zij niet met een beroep op artikel 15 lid 2 HGB aan Eiseressen in vrijwaring tegenwerpen dat de passiva en daarmee de potentiële regresvordering van Eiseressen in vrijwaring aan Wintershall Dea zijn overgedragen, omdat dat uit de inschrijving van Wintershall Holding valt op te maken.
In genoemd artikel is onder meer het volgende bepaald:
"(1) Solange eine in das Handelsregister einzutragende Tatsache nicht eingetragen und
bekanntgemacht ist, kann sie von demjenigen, in dessen Angelegenheiten sie einzutragen
war, einem Dritten nicht entgegengesetzt werden, es sei denn, daβ sie diesem bekannt war.
(2) Ist die Tatsache eingetragen und bekanntgemacht worden, so muß ein Dritter sie gegen sich gelten lassen. […]"
Eiseressen in vrijwaring mogen in beginsel vertrouwen op de juistheid van wat over Wintershall is opgenomen in het handelsregister. Dat wordt niet anders doordat in het handelsregister bij Wintershall Holding andere informatie is vermeld. Wintershall heeft niet onderbouwd waaruit naar Duits recht - ondanks de tekst van artikel 15 HGB - volgt dat de informatie over Wintershall Holding relevant is voor het vertrouwen dat Eiseressen in vrijwaring mogen hebben in de juistheid van de informatie over Wintershall. Zij heeft evenmin duidelijk gemaakt waaruit volgt dat Eiseressen in vrijwaring naar het toepasselijke Duitse recht navraag hadden moeten doen alvorens te mogen vertrouwen op de juistheid van laatstbedoelde informatie in het handelsregister.
Per saldo kan dus geen misbruik van bevoegdheid volgen uit de omstandigheid dat Eiseressen in vrijwaring Wintershall hebben gedagvaard ondanks de vermeldingen in het handelsregister.
bekendheid
5.12.
Dat misbruik zou wel aan de orde kunnen zijn als voldoende aannemelijk zou zijn dat Eiseressen in vrijwaring daadwerkelijk bekend waren met de overdracht van de passiva aan - uiteindelijk - Wintershall Dea.
Wintershall heeft in dat verband - onweersproken - aangevoerd dat Shell c.s. in 2016 (in het kader van een eerdere, separate procedure aangaande ditzelfde kartel) Wintershall Holding in vrijwaring heeft gedagvaard met een vergelijkbare regresvordering in verband met schade als gevolg van het Bitumenkartel. Daarom waren Shell c.s. er volgens Wintershall mee bekend dat niet langer Wintershall, maar - inmiddels - Wintershall Dea dient te worden aangesproken.
De omstandigheid dat Shell c.s. in een andere procedure Wintershall Holding en niet Wintershall in vrijwaring hebben opgeroepen, brengt niet zonder meer mee dat geoordeeld moet worden dat Shell c.s. bekend waren met de gestelde overdracht van de passiva, en dat dus alleen Wintershall Dea en niet - ook - Wintershall aangesproken kon worden. Voor een dergelijk oordeel heeft Wintershall onvoldoende gesteld. In dat verband is van belang dat het de eiser, ook in het kader van een vrijwaring, vrij staat wie van de mogelijk aan te spreken partijen zij dagvaardt.
5.13.
Wintershall heeft daarnaast aangevoerd dat Total haar incidentele vordering in vrijwaring in deze zaak ook gericht heeft op eventuele rechtsopvolgers van gedaagden in vrijwaring.
De omstandigheid dat Total in algemene zin en zonder onderbouwing heeft gevorderd ook rechtsopvolgers van de rechtspersonen die zij in vrijwaring wenst op te roepen, te mogen oproepen, brengt op vergelijkbare gronden als hiervoor niet mee dat geoordeeld moet worden dat Total bekend was met de door Wintershall gestelde overgang van de passiva.
5.14.
Gelet op al het voorgaande heeft Wintershall onvoldoende onderbouwd dat Eiseressen in vrijwaring door haar voor de Nederlandse rechter in vrijwaring te dagvaarden en op te roepen misbruik van bevoegdheid hebben gemaakt en dat deze rechtbank onbevoegd zou zijn. De vordering zal worden afgewezen.
5.15.
Nu het beroep van Wintershall op onbevoegdheid van de Nederlandse rechter reeds strandt op het voorgaande, behoeft geen bespreking of Eiseressen in vrijwaring zich onder verwijzing naar de uitspraken in de zaken Skanska en Sumal, terecht op het standpunt hebben gesteld dat de Nederlandse rechter reeds bevoegd is omdat Wintershall in de Beschikking van de Commissie als kartellist is beboet, dan wel of Wintershall terecht heeft aangevoerd dat de rechtsregels in deze uitspraken zich niet uitstrekken tot regresvorderingen.
5.16.
Wintershall heeft subsidiair gevorderd dat Eiseressen in vrijwaring niet-ontvankelijk worden verklaard.
Hoewel de vraag of Eiseressen in vrijwaring niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen een materieel geschilpunt betreft dat in beginsel in de hoofdzaak dient te worden beoordeeld, zal de rechtbank uit proceseconomische overwegingen hierover reeds thans oordelen. Wintershall heeft aan deze vordering in dit kader ten grondslag gelegd dat Eiseressen in vrijwaring evident de verkeerde rechtspersoon hebben gedagvaard. Zij voert daartoe niets anders aan dan zij ter onderbouwing van haar vordering tot onbevoegdverklaring van de rechtbank heeft gedaan. Nu in dit stadium niet kan worden vastgesteld dat Eiseressen in vrijwaring Wintershall ten onrechte in vrijwaring hebben opgeroepen, zal ook deze vordering worden afgewezen.
5.17.
Wintershall heeft verzocht tussentijds appel toe te staan. Dit verzoek zal worden afgewezen. Anders dan Wintershall heeft betoogd, zou een tussentijds appel tot onredelijke vertraging van de procedure leiden. In dat verband is van belang dat Eiseressen in vrijwaring naar voren hebben gebracht dat zij de vrijwaringsprocedure ten aanzien van Wintershall gelijktijdig met de hoofdzaak willen voortzetten omdat zij met Wintershall geen afspraken hebben kunnen maken ten aanzien van verwijzing naar de parkeerrol, zoals met de andere gedaagden in vrijwaring wel is overeengekomen. In de hoofdzaak wordt op 12 oktober 2022 vonnis gewezen.
5.18.
Wintershall zal als de in het incident in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. In de verschillende zaken leidt dat tot het volgende.
5.19.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Kuwait, Total en Shell c.s. ieder afzonderlijk steeds als volgt vastgesteld:
- salaris advocaat
1.407,50
(2,50 punten × € 563,00)
5.20.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.
in de hoofdzaak
in alle vrijwaringszaken
5.21.
De zaak van Eiseressen in vrijwaring jegens Wintershall zal worden verwezen naar een nader te bepalen rolzitting voor conclusie van antwoord aan de zijde van Wintershall. In beginsel zal die datum gelegen zijn na de datum waarop in de hoofdzaak (598823/ HA ZA 20-593) vonnis is gewezen. De overige vrijwaringszaken worden verwezen naar de parkeerrol. De rechtbank zal de zaken nu voor onbepaalde tijd aanhouden in afwachting van een beslissing in de hoofdzaak.

6..De beslissing

De rechtbank
in het incident
in alle vrijwaringszaken
6.1.
wijst het gevorderde af,
in de vrijwaringszaak met het nummer C/10/620934 / HA ZA 21-545
6.2.
veroordeelt Wintershall in de kosten van het incident, aan de zijde van Kuwait tot op heden begroot op € 1.407,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten met ingang van veertien dagen na de datum waarop dit vonnis is gewezen tot aan de voldoening,
in de vrijwaringszaak met het nummer C/10/621090 / HA ZA 21-557
6.3.
veroordeelt Wintershall in de kosten van het incident, aan de zijde van Total tot op heden begroot op € 1.407,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten met ingang van veertien dagen na de datum waarop dit vonnis is gewezen tot aan de voldoening,
in de vrijwaringszaak met het nummer C/10/621134 / HA ZA 21-567
6.4.
veroordeelt Wintershall in de kosten van het incident, aan de zijde van Shell c.s. tot op heden begroot op € 1.407,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten met ingang van veertien dagen na de datum waarop dit vonnis is gewezen tot aan de voldoening,
in de hoofdzaak
in alle vrijwaringszaken
6.5.
houdt de zaak voor onbepaalde tijd aan in afwachting van een beslissing in de hoofdzaak (met het zaaknummer C/10/598823 / HA ZA 20-593).
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. E.I. Mentink en mr. A.C. Rop, in aanwezigheid van mr. H.A. Attema, en uitgesproken op 17 augustus 2022.
[2066/106/1581/2819]