ECLI:NL:RBROT:2022:7103

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
C/10/621953 / HA ZA 21-619
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van overeenkomst van opdracht en schadevergoeding bij tekortkoming in zorgplicht bij aankoopbegeleiding onroerend goed in Italië

In deze zaak hebben eisers, die naar Italië wilden emigreren, de besloten vennootschap LA DOLCE CASA B.V. (LDC) ingeschakeld voor begeleiding bij de aankoop van onroerend goed. Na het sluiten van een voorlopige koopovereenkomst hebben eisers de overeenkomst ontbonden omdat LDC hen niet had geïnformeerd over problemen met vergunningen. Eisers vorderden ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat LDC tekort was geschoten in haar zorgplicht en dat eisers recht hadden op ontbinding van de overeenkomst. LDC werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding en een voorschot op de definitieve schadevergoeding. De rechtbank wees ook de tegenvordering van LDC af, omdat deze niet toewijsbaar was. De proceskosten werden aan LDC opgelegd, omdat zij grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/621953 / HA ZA 21-619
Vonnis van 27 juli 2022
in de zaak van

1..[naam eiser 1],

2.
[naam eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats eisers],
eisers in conventie,
verweerders in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. M.J. Goedhart te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LA DOLCE CASA B.V.,
gevestigd te Krimpen aan den IJssel,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. R. Amato te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eisers] en LDC genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 20 oktober 2021 en de daarin genoemde stukken;
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie;
  • de akte overlegging producties van [eisers];
  • de akte overlegging producties van LDC;
  • de brief met aanvullende productie 7 van LDC;
  • het proces-verbaal van de op 8 maart 2022 gehouden mondelinge behandeling;
  • de brief van [eisers] met de reactie op het proces-verbaal.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden voor minnelijk overleg. Op 21 maart 2022 heeft [eisers] bericht dat partijen niet tot een regeling zijn gekomen. Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De beoordeling in conventie en in reconventie

Wat is de kern?

2.1.
[eisers] wilden naar Italië emigreren en zich daar richten op de verhuur van appartementen. Zij hebben LDC ingeschakeld om hen te adviseren en te begeleiden bij het zoeken, aankopen en financieren van onroerend goed in Italië. Met de hulp van LDC hebben [eisers] een voorlopige koopovereenkomst gesloten voor een woning met bijgebouwen in Loretello. [eisers] hebben die overeenkomst echter ontbonden nadat zij erachter waren gekomen dat de vergunning voor het bijgebouw ontbrak.
2.2.
[eisers] stellen onder andere dat LDC de haar bekende problemen in verband met bouwvergunningen heeft verzwegen. Zij vorderen onder meer ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding. De rechtbank volgt [eisers] voor het grootste deel. De overeenkomst wordt ontbonden, LDC wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding en er wordt een voorschot op de nader vast te stellen definitieve schadevergoeding toegewezen. De tegenvordering van LDC, betaling voor begeleiding bij het opzetten van een Italiaanse bedrijfsvorm, wordt afgewezen.
Wat vorderen partijen over en weer?
2.3.
[eisers] vorderen, samengevat:
een verklaring voor recht dat LDC toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht;
ontbinding van de overeenkomst tussen [eisers] en LDC;
betaling van € 22.006,25, betreffende de aan LDC betaalde provisie, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de provisie is betaald;
een verklaring voor recht dat LDC aansprakelijk is voor de schade die [eisers] hebben geleden;
schadevergoeding, nader op te maken bij staat;
een voorschot van € 70.075,37 op de bij staat vast te stellen definitieve schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
betaling van € 1.695,81 aan buitengerechtelijke kosten;
vermeerderd met proceskosten en nakosten.
2.4.
[eisers] stellen zich op het standpunt dat LDC is tekortgekomen in de nakoming van de overeenkomst, onder meer omdat zij haar bekende onregelmatigheden in de vergunningverlening heeft verzwegen. LDC betwist dat en voert verschillende verweren aan.
2.5.
LDC vordert in voorwaardelijke reconventie, indien de eis in reconventie (gedeeltelijk) wordt toegewezen, een bedrag van € 423,64 in verband met begeleiding van LDC bij het oprichten van een Italiaanse onderneming. Volgens LDC is voor die werkzaamheden een nieuwe overeenkomst gesloten. Zij vordert nakoming van die overeenkomst.
2.6.
[eisers] betwisten deze vordering. Voor het geval deze facturen wel verschuldigd zijn, beroepen zij zich op verrekening met hetgeen in conventie zal worden toegewezen.
De overeenkomst tussen [eisers] en LDC zal worden ontbonden
2.7.
Partijen hebben op 31 oktober 2019 een overeenkomst van opdracht gesloten. Na een eerdere ontkenning heeft LDC tijdens de zitting alsnog erkend dat die overeenkomst is vastgelegd in het stuk dat als productie 26 bij akte van [eisers] is overgelegd. Partijen hebben het doel van de overeenkomst als volgt beschreven:
‘Realisatie van de aankoop van onroerend goed in Italië te behoeve van klant. LDC adviseert klant om tot een definitieve keuze te komen, begeleidt klant in het gehele formele aankooptraject en verricht tevens voor en namens klant alle bijkomende direct en indirect aan de aankoop gerelateerde werkzaamheden en formaliteiten in Italië met uitzondering van verbouwingswerkzaamheden, waarvoor een aparte overeenkomst mogelijk is.’
2.8.
De zorgplicht van LDC als opdrachtnemer en de aard en strekking van deze overeenkomst brengen met zich mee dat [eisers] van LDC mochten verwachten dat zij hen voorlicht en informeert over risico’s die gepaard gaan met de aankoop van vastgoed in Italië waar niet-professionele Nederlandse kopers niet op bedacht hoeven te zijn, voor zover LDC deze risico’s kende of door haar deskundigheid behoorde te kennen.
2.9.
[eisers] stellen in de eerste plaats dat LDC wist dat er problemen waren met het desbetreffende perceel en dat zij hen daarover niet tijdig heeft geïnformeerd. Die problemen hielden verband met de noodzakelijke vergunningen voor bepaalde bouwwerken. Dergelijke problemen kunnen ertoe leiden dat het perceel niet in zijn geheel kan worden overgedragen. Dit laatste was voor [eisers] geen optie, omdat zij dan lange tijd zouden moeten overbruggen voordat zij met de exploitatie van het perceel en de gebouwen zouden kunnen beginnen. LDC heeft hen hier niet voorafgaande aan het sluiten van de voorlopige koopovereenkomst op gewezen. [eisers] hebben de voorlopige koopovereenkomst uiteindelijk ontbonden en stellen dat LDC is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst.
2.10.
De rechtbank is van oordeel dat LDC op dit punt niet heeft gehandeld als goed opdrachtnemer.
2.11.
Vast staat dat LDC wist dat er problemen met vergunningen waren. Het was LDC uit een eerdere, afgeketste aankoopactie van dit project bekend dat er ‘onregelmatigheden’ waren (productie 19 bij dagvaarding, p. 4). Tijdens de zitting heeft LDC verklaard dat zij tijdens de bezichtiging tegen [eisers] heeft gezegd dat er ‘onregelmatigheden met de vergunningen voor het dak’ waren. Uit deze verklaring volgt dat LDC al vóór (de onderhandelingen over) de voorlopige koopovereenkomst wist dat er vergunningsproblemen waren. Dit wordt bevestigd door de mail van LDC aan [eisers] van 6 augustus 2020 (productie 9 bij dagvaarding). Daarin verwijst zij naar “al die afwijkingen en geen bouwvergunning”, waaraan zij toevoegt: “Trouwens dat wisten we”. Deze mail dateert van na de totstandkoming van de voorlopige koopvereenkomst en de betaling van het voorschot op de koopsom.
2.12.
Van LDC had verwacht mogen worden dat zij [eisers] op het bestaan van deze problemen en de mogelijke gevolgen daarvan zou wijzen. Ook mocht van LDC verwacht worden met [eisers] te bespreken of het raadzaam was dit eerst verder te onderzoeken en zo ja wat de mogelijkheden op dat punt waren. Alleen al het feit
datbij een eerder afgeketst aankoopproces onregelmatigheden waren gebleken, betrof informatie die LDC als begeleider van [eisers] in redelijkheid met hen had moeten delen, ongeacht de aard van die onregelmatigheden. Niet ter discussie staat dat LDC dat gegeven niet met [eisers] heeft gedeeld. Nu volgens de eigen verklaring van LDC tijdens de zitting ook de aard van de problematiek (vergunningen) in elk geval al tijdens de bezichtiging bekend was, had al helemaal van LDC verwacht mogen hierover met [eisers] te spreken. Ook als het zo is dat LDC tijdens de bezichtiging tegen [eisers] heeft gezegd dat er onregelmatigheden met de vergunningen waren (wat [eisers] trouwens betwisten) en dat nader onderzoek nodig zou zijn naar de vergunningen (conclusie van antwoord, onder 5.10 en proces-verbaal, p. 3), dan nog is dat onvoldoende. LDC heeft op geen enkele wijze geconcretiseerd wat zij concreet met [eisers] heeft besproken, in hoeverre zij hen heeft gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen van de vergunningsproblemen en wat de mogelijkheden voor nader onderzoek waren. Die concretisering had wel van LDC mogen worden verwacht. Zij was immers juist ingeschakeld om [eisers] te ‘ontzorgen’ in het aankoopproces van onroerend goed in Italië. LDC had dus moeten begrijpen dat deze informatie voor [eisers] van belang was en zij had in deze procedure ten minste moeten concretiseren wat zij met [eisers] heeft besproken. Dat wordt niet anders doordat dergelijke problemen in Italië gebruikelijk zouden zijn, omdat [eisers] juist daarom een professional als LDC hadden ingeschakeld.
2.13.
LDC is dus op dit punt tekortgekomen in de nakoming van de overeenkomst. Deze tekortkoming kan niet meer ongedaan gemaakt. [eisers] mogen de overeenkomst dus in beginsel ontbinden (artikel 6:265 BW). Voor de volledigheid voegt de rechtbank daaraan toe dat de overeenkomst niet al op een eerder moment door [eisers] was opgezegd. Anders dan LDC heeft gesteld, kan een dergelijke opzegging niet uit de mail van [eisers] van 18 november 2020 (productie 13 bij dagvaarding) worden afgeleid.
2.14.
[eisers] verwijten LDC ook dat zij hen ten onrechte niet heeft behoed voor betaling van het voorschot op de rekening van de verkoper in plaats van op een derdengeldrekening van een Italiaanse notaris. LDC heeft hiermee volgens [eisers] gehandeld in strijd met haar eigen richtsnoer (zoals destijds opgenomen in haar folder). Op dit punt is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van tekortkoming. Wat er precies over en weer is gezegd over het doen van de aanbetaling is onduidelijk gebleven. Wel is tijdens de zitting duidelijk geworden dat [eisers] het bedrag hebben betaald in de wetenschap dat zij daarmee een risico namen. Zij waren zich meer concreet bewust van het feit dat zij niet op een derdengeldrekening betaalden maar aan de verkoper zelf. Uit de verklaringen van [eisers] kan niet worden afgeleid dat zij dat niet zouden hebben gedaan als LDC hierop nog expliciet gewezen zou hebben. In die omstandigheden kan niet gezegd worden dat LDC dit toch nog had moeten doen.
De tekortkoming is niet zo gering dat deze ontbinding niet rechtvaardigt
2.15.
De bevoegdheid de overeenkomst te ontbinden bestaat niet als de tekortkoming zo gering is dat deze de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt (artikel 6:265 lid 1 BW). De rechtbank neemt aan dat LDC een beroep wil doen op deze regel. Zij stelt namelijk dat de problemen eenvoudig zouden kunnen worden opgelost door het aanvragen van vergunningen. Daarmee zou een bedrag van € 5.000,00 gemoeid zijn. Bovendien is het volgens haar in Italië gebruikelijk dat een perceel in delen wordt geleverd in afwachting van de ‘sanering’ (het in orde maken van vergunninggerelaterde problemen) van het achterblijvende deel en is het probleem bij dit project in vergelijking met alle projecten van LDC in Italië een heel klein probleem.
2.16.
De rechtbank verwerpt dit betoog. LDC begeleidt de klant in het gehele formele aankooptraject (zie 2.7), waarbij de klant volgens haar brochure kiest
‘voor de doelgerichte- en efficiënte weg waarbij wij u volledig ontzorgen’. In het licht van dit doel van de overeenkomst kan niet worden gezegd dat de tekortkoming zo gering is dat deze de ontbinding niet rechtvaardigt. Als LDC de te verwachten zorg in acht had genomen en [eisers] tijdig had geïnformeerd over de problemen met de vergunningen, dan zouden zij daardoor niet zijn verrast en niet ineens zijn geconfronteerd met de mogelijkheid van gedeeltelijke levering en aanzienlijke vertraging van de levering van het restant van het perceel. Dat het hier niet gaat om een verwaarloosbaar probleem, blijkt ook wel uit de mail van LDC aan de toenmalige advocaat van [eisers] van 22 november 2020 (overgelegd bij productie 15 bij dagvaarding). Daarin geeft LDC zelf aan dat ontbinding van de voorlopige koopovereenkomst met de verkoper in de gegeven omstandigheden de voorkeur verdient, omdat de optie van levering van het gekochte in delen “heel veel tijd [zal] vragen” en financieel “niet acceptabel” is. Het huidige standpunt van LDC, dat het probleem vooral bagatelliseert, valt hiermee niet te rijmen. De gevorderde ontbinding van de overeenkomst tussen [eisers] en LDC zal dus worden toegewezen.
LDC moet € 14.141,25 terugbetalen
2.17.
Een deel van de werkzaamheden is verricht en [eisers] hebben de fee betaald. Omdat de overeenkomst wordt ontbonden, moeten deze prestaties ongedaan worden gemaakt. De verrichte werkzaamheden kunnen niet ongedaan worden gemaakt, dus daar komt een vergoeding voor in de plaats. Deze vergoeding wordt beperkt tot de waarde die de werkzaamheden voor [eisers] hebben gehad, omdat de werkzaamheden niet aan de overeenkomst hebben beantwoord (artikel 6:271 en 6:272 BW). [eisers] zien dit over het hoofd waar zij eenvoudigweg stellen dat de gehele fee moet worden terugbetaald omdat de overeenkomst is ontbonden.
2.18.
[eisers] stellen dus dat zij recht hebben op terugbetaling van € 22.006,25, het bedrag dat zij aan LDC hebben betaald. LDC betwist dit. Zij voert aan dat de betaalde fee redelijk en billijk is gezien de door LDC bestede hoeveelheid werk, voor onder meer het werven en selecteren van panden en de opmaat naar de koopovereenkomst en levering met de daarbij komende taaltechnische en bouwkundige voetangels en klemmen.
2.19.
De tekortkoming van LDC heeft ertoe geleid dat [eisers] de overeenkomst met de Italiaanse verkoper hebben ontbonden. De werkzaamheden voor de opmaat naar de koopovereenkomst en de levering hebben voor hen dus geen waarde gehad. De werkzaamheden voor het werven en selecteren van panden en het met LDC bekijken van verschillende locaties in Italië vertegenwoordigen wel enige waarde, bijvoorbeeld in de vorm van de oriëntatie op de Italiaanse markt. In dit verband moet bedacht worden dat de overeenkomst tussen [eisers] en LDC niet noodzakelijk tot de aankoop van onroerend goed in Italië behoefde te leiden. Voor het geval een dergelijke overeenkomst niet tot stand zou komen, bepaalt de overeenkomst dat het betaalde voorschot niet wordt terugbetaald. Dit rechtvaardigt dat de waarde van de hier bedoelde werkzaamheden van LDC wordt vastgesteld op het bedrag van de vooruitbetaling als bedoeld in artikel 6.3 en 6.4 van de overeenkomst van opdracht, namelijk € 7.865,00 inclusief btw.
2.20.
Dat betekent dat LDC een bedrag van € 14.141,25 (€ 22.006,25 - € 7.865,00) aan [eisers] moet terugbetalen.. Dat [eisers] de dienstverlening van LDC op enig moment zelf hebben stopgezet, zoals LDC stelt, maakt het terug te betalen bedrag niet anders.
2.21.
[eisers] vorderen de wettelijke over dit bedrag vanaf de datum waarop zij dit bedrag aan LDC hebben betaald. De verplichting tot terugbetaling ontstaat echter pas door de ontbinding in dit vonnis. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis.
LDC moet de schade van [eisers] vergoeden
2.22.
LDC moet aan [eisers] de schade vergoeden die zij lijdt doordat de overeenkomst wordt ontbonden in plaats van nagekomen (artikel 6:277 BW). Dat is alleen anders als de tekortkoming niet aan LDC kan worden toegerekend, zoals LDC stelt.
2.23.
De tekortkoming is aan LDC toerekenbaar. Uit het voorgaande volgt dat zij de vergunningsproblemen met het project onvoldoende met [eisers] heeft besproken. Omdat LDC al op de hoogte was van die problemen kan zij zich niet verschuilen achter de verkopers die met oude papieren wapperden en achter het kadaster, dat onjuiste informatie zou bevatten. De wanprestatie is immers niet dat de vergunningen niet in orde waren, maar dat LDC onvoldoende met [eisers] heeft besproken dat er problemen met de vergunningen waren en wat daarvan de gevolgen waren. De door [eisers] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden gegeven zoals in de beslissing vermeld.
2.24.
[eisers] stellen dat het op dit moment nog niet mogelijk is om de definitieve schade vast te stellen. Zij vorderen daarom verwijzing naar een schadestaatprocedure. Wel vorderen zij een voorschot op de schadevergoeding voor verschillende schadeposten:
Rechtsbijstand voor de juridische discussie die in Italië is gevoerd: € 16.136,28
Hypotheekaanvraag, vertaalkosten en kosten voor de notaris: € 2.939,09
Aanbetaling, 10% van de overeengekomen koopprijs:
€ 51.000,00
Totaal: € 70.075,37
De rechtbank gaat hierna op deze schadeposten in. Daarbij zal ook het beroep van LDC op matiging en de schadebeperkingsplicht worden besproken.
LDC moet de kosten voor rechtsbijstand in Italië betalen
2.25.
De rechtsbijstand voor de juridische discussie die in Italië is gevoerd ziet op juridische bijstand door zowel een Italiaanse als een Nederlandse advocaat. LDC stelt dat de declaraties excessief zijn en zijn gemaakt voor het onnodig ontbinden van de voorlopige koopovereenkomst. Dit laatste punt vat de rechtbank op als een beroep op eigen schuld (artikel 6:101 BW). De rechtbank verwerpt dat beroep. Vast staat dat er een probleem was met de vergunningen. Dit gebrek stond in de weg aan een vlekkeloze levering van het gekochte op de afgesproken datum. LDC onderkende dit zelf ook, zoals blijkt uit haar mail van 22 november 2020 (zie hierboven). Bij die stand van zaken kan niet worden gezegd dat [eisers] onredelijk hebben gehandeld door de koopovereenkomst te ontbinden. Dat [eisers] een advocaat hebben ingeschakeld voor de juridische discussie in Italië is ook niet onredelijk. Zonder de tekortkoming van LDC zouden [eisers] niet in deze situatie terecht gekomen zijn. Hieraan doet niet af dat de Italiaanse verkoper mogelijk een kwalijke rol heeft gespeeld door onjuiste informatie te verstrekken over de ouderdom van de gebouwen. Nu de overeenkomst van opdracht juist was bedoeld om [eisers] in het aankoopproces te ‘ontzorgen’, moeten de kosten van [eisers] voor de juridische begeleiding als schade aan LDC worden toegerekend (artikel 6:98 BW). LDC heeft ondanks de overgelegde facturen en specificaties niet inhoudelijk beargumenteerd waarom de declaraties excessief zijn, zodat het bedrag van € 16.136,28 zal worden toegewezen.
LDC moet de kosten voor de hypotheekaanvraag, vertaling en de notaris betalen
2.26.
Niet van belang is dat de kosten voor de hypotheekaanvraag, vertaling en de notaris geen betrekking hebben op de ontbinding van de voorlopige koopovereenkomst, maar eerder op het aangaan van die overeenkomst. Het gaat er immers om dat [eisers] deze kosten niet zouden hebben gemaakt als zij door LDC deugdelijk waren geadviseerd. In dat geval zouden zij immers de voorlopige koopovereenkomst niet hebben gesloten en deze kosten niet hebben gemaakt. Deze kosten zijn aan te merken als vermogensschade die voor vergoeding in aanmerking komt. Het gevorderde bedrag van € 2.939,09 zal dus worden toegewezen.
Voor de aanbetaling wordt verwezen naar de schadestaatprocedure
2.27.
De derde schadepost betreft de aanbetaling die [eisers] rechtstreeks aan de Italiaanse verkoper hebben overgemaakt. Er kan niet worden vastgesteld dat [eisers] deze schade daadwerkelijk hebben geleden, omdat zij dit bedrag mogelijk op de verkoper kunnen verhalen. Dat daarvoor een procedure in Italië nodig is, staat daar niet aan in de weg. In dit verband is van belang dat op het punt van de aanbetaling aan de verkoper geen sprake is van een tekortkoming van LDC (zie 2.14). Wel is de mogelijkheid dat [eisers] enige schade lijden aannemelijk, alleen al voor wat betreft de kosten van een procedure in Italië. Voor deze schadepost wordt geen voorschot toegewezen, maar de procedure wordt verwezen naar de schadestaatprocedure.
Conclusie schade, geen matiging
2.28.
Uit het voorgaande volgt dat LDC een schadevergoeding van € 19.075,37 (€ 16.136,28 + € 2.939,09) aan [eisers] moet betalen. De wettelijke rente zal zoals gevorderd worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, 2 juli 2021. Voor overige schade wordt de procedure verwezen naar de schadestaatprocedure. Het beroep van LDC op matiging van de schadevergoeding wordt verworpen. LDC heeft geen omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat volledige schadevergoeding tot onaanvaardbare gevolgen leidt (artikel 6:109 BW).
Buitengerechtelijke kosten
2.29.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. Omdat de hoofdsom gegrond is op ongedaanmaking en schadevergoeding na ontbinding, moet deze vordering worden getoetst aan de eisen uit het Rapport BGK-integraal. De buitengerechtelijke kosten komen dan alleen voor vergoeding in aanmerking, als zij zien op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op de gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. [eisers] stellen enkel dat de assistentie van hun advocaat erop gericht was om in der minne tot een oplossing te komen, maar niet welke werkzaamheden hun advocaat heeft verricht. De kosten waarvan [eisers] vergoeding vorderen, moeten daarom worden aangemerkt als kosten die betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
De voorwaardelijke vordering in reconventie wordt afgewezen
2.30.
De eis in conventie wordt grotendeels toegewezen, zodat aan de voorwaarde voor de vordering in reconventie wordt voldaan. LDC vordert betaling van twee facturen in verband met ‘begeleiding bij de bedrijfsvorm’. [eisers] betwisten niet dat er een nieuwe overeenkomst is gesloten voor het opzetten van haar bedrijf Gusto & Senso en dat werkzaamheden zijn verricht. Op grond daarvan moeten de facturen in beginsel worden betaald. [eisers] voeren echter aan dat de werkzaamheden achteraf gezien zinloos waren omdat de aankoop van onroerend goed mislukt is. De rechtbank begrijpt dit zo dat het gefactureerde bedrag in de visie van [eisers] betrekking heeft op uitgaven die hun doel hebben gemist. De waarde van dit gemiste doel kan worden gesteld op de hoogte van de door LDC in rekening gebrachte kosten. Dit is schade die kan worden toegerekend aan de tekortkoming van LDC. Zij moet die schade vergoeden. De vordering van LDC valt door verrekening dus weg tegen de vordering van [eisers] tot schadevergoeding. De vordering in reconventie is niet toewijsbaar.
Proceskosten
2.31.
LDC zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eisers] op basis van het toegewezen bedrag begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat in conventie
€ 1.442,00(2 punten x tarief € 721,00)
Totaal € 2.519,03
2.32.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals hierna in de beslissing vermeld. Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.
2.33.
De proceskosten in reconventie worden begroot op nihil, omdat de conclusie van antwoord in reconventie vrijwel geheel betrekking heeft op het geschil in conventie.

3..De beslissing in conventie en in reconventie

De rechtbank
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat LDC toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen uit de met [eisers] op 1 november 2019 gesloten overeenkomst, en verklaart voor recht dat LDC aansprakelijk is voor de schade die [eisers] hebben geleden en die het gevolg is van het toerekenbaar tekortschieten van LDC in de nakoming van haar verplichtingen uit die overeenkomst;
3.2.
ontbindt de overeenkomst tussen [eisers] en LDC;
3.3.
veroordeelt LDC tot betaling van € 14.141,25 aan [eisers], te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 14 dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt LDC tot betaling van de schade die [eisers] hebben geleden en die het gevolg is van het toerekenbaar tekortschieten van LDC in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst, nader op te maken bij staat;
3.5.
veroordeelt LDC tot betaling van € 19.075,37 aan [eisers] als voorschot op de bij staat vast te stellen definitieve schade, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 2 juli 2021 tot de dag van volledige betaling;
3.6.
veroordeelt LDC in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op vandaag begroot op € 2.519,03, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van betaling;
3.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
3.9.
wijst de vordering af;
3.10.
veroordeelt LDC in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op vandaag begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2022.
[1980]