In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Vermaat Horeca B.V. en Herbel Beleggingen B.V. over huurprijsvermindering als gevolg van de coronamaatregelen. Vermaat, de huurder, vorderde een huurprijsvermindering van 39% over de periode van 16 maart 2020 tot en met 31 december 2020 en 44% over de periode van 1 januari 2021 tot en met 6 juni 2021. De huurder stelde dat de coronamaatregelen, die leidden tot sluiting van de horeca, een onvoorziene omstandigheid vormden die wijziging van de huurovereenkomst rechtvaardigde op basis van artikel 6:258 BW. De verhuurder, Herbel, betwistte de vordering en stelde dat de coronamaatregelen geen gebrek in de zin van artikel 7:204 BW opleverden en dat de huurder niet aan haar stelplicht had voldaan.
De kantonrechter oordeelde dat de coronamaatregelen wel degelijk als onvoorziene omstandigheden konden worden aangemerkt, maar dat deze niet als een gebrek in de zin van artikel 7:204 BW konden worden gekwalificeerd. De rechter stelde vast dat de waarde van het gebruiksrecht van het gehuurde door de coronamaatregelen aanzienlijk was verminderd, waardoor de verhouding tussen de prestaties van verhuurder en huurder ernstig was verstoord. De kantonrechter besloot dat de huurprijs moest worden verminderd met een totaalbedrag van € 33.563,00 over de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 november 2021, en wees de vordering van Vermaat tot huurkorting voor toekomstige perioden af, omdat deze te onbepaald was. Herbel werd veroordeeld in de proceskosten van Vermaat.