3.1.De curator heeft – samengevat – gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
a. a) voor recht verklaart dat de bestuurders hun bestuurstaak kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld, dat dit kennelijk onbehoorlijke bestuur een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [naam bedrijf] en dat de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het faillissementstekort;
b) de bestuurders hoofdelijk veroordeelt tot schadevergoeding, op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum faillissement;
c) de bestuurders hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een voorschot van € 750.000,- op de schadevergoeding;
d) de bestuurders veroordeelt tot een bestuursverbod voor de duur van vijf jaar vanaf het moment dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan;
e) [naam gedaagde 4] veroordeelt tot betaling van € 9.973,07, te vermeerderen met € 935,90 aan buitengerechtelijke incassokosten en met de wettelijke handelsrente vanaf 1 januari 2019 (datum ontstaan vordering);
subsidiair
f) voor recht verklaart dat de bestuurders onrechtmatig hebben gehandeld jegens zowel [naam bedrijf] als haar gezamenlijke schuldeisers en dat de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die de gezamenlijke schuldeisers daardoor hebben geleden;
g) de bestuurders hoofdelijk veroordeelt tot schadevergoeding, op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum faillissement;
h) de bestuurders hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een voorschot van € 750.000,- op de schadevergoeding;
i. i) voor recht verklaart dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hun bestuurstaak onbehoorlijk hebben vervuld en aansprakelijk zijn voor de schade die [naam bedrijf] daardoor heeft geleden;
j) [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot schadevergoeding, op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum faillissement;
k) [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een voorschot van € 750.000,- op de schadevergoeding;
meest subsidiair
1) [naam gedaagde 2] veroordeelt tot betaling van € 184.109,82, te vermeerderen met € 1.134,07 aan buitengerechtelijke incassokosten en met de wettelijke handelsrente vanaf 3 februari 2020 (datum eerste aanmaning);
m) [naam gedaagde 2] veroordeelt tot betaling van € 23.979,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betreffende betalingen;
n) [naam gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van € 3.098,-, te vermeerderen met € 434,80 aan buitengerechtelijke incassokosten en met de wettelijke handelsrente vanaf 5 november 2019 (datum ontstaan vordering);
in alle gevallen
o) [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding en de nakosten.