ECLI:NL:RBROT:2022:6971

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
C/10/631429 / HA ZA 22-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en aansprakelijkheid van bestuurders voor boedeltekort met bestuursverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder verstekvonnis. De curator, [naam bedrijf], heeft de bestuurders van het failliete bedrijf aangeklaagd wegens onbehoorlijke taakvervulling, wat heeft geleid tot een boedeltekort van € 926.880,51. De rechtbank oordeelt dat de bestuurders hun boekhoudplicht en deponeringsplicht niet zijn nagekomen, wat hen hoofdelijk aansprakelijk maakt voor het tekort. De curator vorderde onder andere schadevergoeding, een voorschot op schadevergoeding en een bestuursverbod voor vijf jaar. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator toegewezen, met uitzondering van enkele specifieke vorderingen die zijn afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bestuurders niet hebben aangetoond dat hun onbehoorlijke taakvervulling geen belangrijke oorzaak van het faillissement was. Het bestuursverbod is opgelegd om te voorkomen dat de bestuurders opnieuw in de fout gaan. De kosten van het geding in verzet zijn voor de gedaagden, die als in het ongelijk gestelde partijen zijn aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/631429 / HA ZA 22-12
Vonnis in verzet van 27 juli 2022
in de zaak van
[naam eiser]in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[naam bedrijf],
kantoorhoudend te [plaatsnaam] ,
eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam,
tegen

1..[naam gedaagde 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1] ,
2.
[naam gedaagde 2],
wonend te [woonplaats gedaagde 2] ,
3.
[naam gedaagde 3],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
4.
[naam gedaagde 4],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 4],
gedaagden,
eisers in het verzet,
advocaat mr. S. van der Eijk te Den Haag.
Partijen worden hierna de curator, [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] genoemd. [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] worden samen de bestuurders genoemd. De bestuurders en [naam gedaagde 4] worden samen [gedaagden] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verstekvonnis van 3 november 2021 in zaak C/10/622819 / HA ZA 21-675 (hierna: het verstekvonnis) en de daarin vermelde processtukken;
  • de verzetsdagvaarding met producties;
  • de spreekaantekeningen van de curator voor de mondelinge behandeling op 1 april 2022, van welke behandeling geen proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
Na de mondelinge behandeling hebben partijen geprobeerd een regeling te treffen. Op de rol van 15 juni 2022 is vonnis gevraagd, waarna de rechtbank vonnis heeft bepaald.
2. De feiten
2.1.
[naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) hield zich volgens het handelsregister bezig met het verstrekken van adviezen op het gebied van scannen, printen, software en telecomoplossingen. [naam bedrijf] trad vooral op als bemiddelaar bij het leasen van printers en het sluiten van telefoniecontracten.
2.2.
[naam gedaagde 1] is statutair bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf] . [naam gedaagde 2] is statutair bestuurder en enig aandeelhouder van [naam gedaagde 1] .
2.3.
[naam gedaagde 3] was werkzaam bij [naam bedrijf] .
2.4.
[naam gedaagde 4] is een zusteronderneming van [naam bedrijf] .
2.5.
Bij vonnis van 5 november 2019 heeft deze rechtbank [naam bedrijf] in staat van faillissement verklaard en de curator benoemd. Het tekort in het faillissement bedroeg op 1 februari 2021 € 926.880,51 exclusief de kosten van het faillissement. De verificatievergadering had op 1 april 2022 nog niet plaatsgevonden.

3..Het geschil

3.1.
De curator heeft – samengevat – gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
a. a) voor recht verklaart dat de bestuurders hun bestuurstaak kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld, dat dit kennelijk onbehoorlijke bestuur een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [naam bedrijf] en dat de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het faillissementstekort;
b) de bestuurders hoofdelijk veroordeelt tot schadevergoeding, op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum faillissement;
c) de bestuurders hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een voorschot van € 750.000,- op de schadevergoeding;
d) de bestuurders veroordeelt tot een bestuursverbod voor de duur van vijf jaar vanaf het moment dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan;
e) [naam gedaagde 4] veroordeelt tot betaling van € 9.973,07, te vermeerderen met € 935,90 aan buitengerechtelijke incassokosten en met de wettelijke handelsrente vanaf 1 januari 2019 (datum ontstaan vordering);
subsidiair
f) voor recht verklaart dat de bestuurders onrechtmatig hebben gehandeld jegens zowel [naam bedrijf] als haar gezamenlijke schuldeisers en dat de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die de gezamenlijke schuldeisers daardoor hebben geleden;
g) de bestuurders hoofdelijk veroordeelt tot schadevergoeding, op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum faillissement;
h) de bestuurders hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een voorschot van € 750.000,- op de schadevergoeding;
meer subsidiair
i. i) voor recht verklaart dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hun bestuurstaak onbehoorlijk hebben vervuld en aansprakelijk zijn voor de schade die [naam bedrijf] daardoor heeft geleden;
j) [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot schadevergoeding, op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum faillissement;
k) [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een voorschot van € 750.000,- op de schadevergoeding;
meest subsidiair
1) [naam gedaagde 2] veroordeelt tot betaling van € 184.109,82, te vermeerderen met € 1.134,07 aan buitengerechtelijke incassokosten en met de wettelijke handelsrente vanaf 3 februari 2020 (datum eerste aanmaning);
m) [naam gedaagde 2] veroordeelt tot betaling van € 23.979,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betreffende betalingen;
n) [naam gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van € 3.098,-, te vermeerderen met € 434,80 aan buitengerechtelijke incassokosten en met de wettelijke handelsrente vanaf 5 november 2019 (datum ontstaan vordering);
in alle gevallen
o) [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding en de nakosten.
3.2.
Aan vordering a tot en met c legt de curator ten grondslag dat de bestuurders hun taak kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld (artikel 2:248 lid 1 BW, wat betreft [naam gedaagde 3] gelezen in samenhang met lid 7 van dit artikel). Zij zijn daarom aansprakelijk voor het tekort in het faillissement.
De curator baseert vordering d op artikel 106a lid 1 onder a Fw, wat betreft [naam gedaagde 3] gelezen in samenhang met artikel 106d lid 1 van deze wet.
Aan vordering e legt de curator ten grondslag de rekening-courantschuld van [naam gedaagde 4] aan [naam bedrijf] .
De curator baseert de subsidiaire vorderingen f, g en h op onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) en de meer subsidiaire vorderingen i, j en k op onbehoorlijke taakvervulling (artikel 2:9 BW).
Aan de meest subsidiaire vorderingen legt de curator ten grondslag de rekening-courantschuld van [naam gedaagde 2] aan [naam bedrijf] (vordering l), betalingen door [naam bedrijf] aan [naam gedaagde 2] in strijd met artikel 42 of 47 Fw (vordering m) en de rekening-courantschuld van [naam gedaagde 1] aan [naam bedrijf] (vordering n).
3.3.
Bij het verstekvonnis zijn de primaire vorderingen van de curator toegewezen, met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten en de nakosten. Het verstekvonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.4.
[gedaagden] vorderen in verzet – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a) het verstekvonnis vernietigt;
b) de vorderingen van de curator alsnog afwijst, met uitzondering van de rekening-courantvorderingen;
c) de curator veroordeelt in de kosten van het geding in verstek en verzet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de achtste dag na het te wijzen vonnis.
3.5.
De curator concludeert tot bekrachtiging van het verstekvonnis.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Vordering a en b (aansprakelijkheid en verwijzing naar de schadestaat)

4.1.
De curator stelt dat de bestuurders hun taak kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld. Hieraan legt de curator onder meer ten grondslag dat de bestuurders niet hebben voldaan aan de administratieplicht van artikel 2:10 BW en evenmin aan de deponeringsplicht van artikel 2:394 BW. Met andere woorden, de bestuurders hebben geen deugdelijke administratie bijgehouden en zij hebben de jaarrekeningen van [naam bedrijf] niet of niet tijdig gedeponeerd.
4.2.
Op grond van artikel 2:248 lid 1 BW is iedere bestuurder in geval van faillissement van de vennootschap jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk voor het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
Op grond van artikel 2:248 lid 2 BW, voor zover hier van belang, heeft het bestuur zijn taak onbehoorlijk vervuld indien het niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit de artikelen 10 of 394 en wordt vermoed dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Een onbelangrijk verzuim wordt niet in aanmerking genomen.
Op grond van artikel 2:248 lid 7 BW wordt voor de toepassing van dit artikel met een bestuurder gelijkgesteld degene die het beleid van de vennootschap heeft bepaald of mede heeft bepaald, als ware hij bestuurder.
4.3.
De curator heeft gesteld en [naam gedaagde 3] heeft niet betwist dat [naam gedaagde 3] het beleid van [naam bedrijf] (mede) heeft bepaald als ware hij bestuurder, zodat dit vaststaat.
4.4.
De curator heeft gesteld en de bestuurders hebben niet betwist dat de jaarrekening 2017 van [naam bedrijf] niet tijdig is gedeponeerd en de andere jaarrekeningen helemaal niet, zodat dit vaststaat. Dit betekent dat de bestuurders niet hebben voldaan aan de deponeringsplicht van artikel 2:394 BW.
4.5.
De curator heeft aan de hand van verschillende voorbeelden en onderbouwd met stukken gesteld dat de bestuurders van [naam bedrijf] niet hebben voldaan aan de administratieplicht van artikel 2:10 BW. Zo was de grootboekadministratie op de faillissementsdatum niet bijgewerkt, was de debiteurenadministratie gebrekkig, is de rekening-courantvordering van [naam bedrijf] op [naam gedaagde 2] onjuist verwerkt, was de kasadministratie op de faillissementsdatum niet bijgewerkt, zijn ten onrechte creditfacturen opgesteld en bedragen in voorbelasting gebracht en ontbrak een deel van de administratie.
De bestuurders hebben deze onderbouwde stellingen van de curator niet gemotiveerd betwist. Hun niet nader onderbouwde opmerkingen dat op iedere administratie wel iets valt aan te merken, dat de gebreken niet zo ernstig waren en dat de rechten en verplichtingen van de vennootschap kenbaar waren uit de financiële stukken, zijn daartoe onvoldoende.
De conclusie is dat de bestuurders niet hebben voldaan aan de administratieplicht van artikel 2:10 BW.
4.6.
De bestuurders hebben niet gemotiveerd gesteld dat sprake is van onbelangrijke verzuimen als bedoeld in artikel 2:248 lid 2 BW. Dit betekent dat zij hun taak kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld en wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
4.7.
De bestuurders stellen dat hun onbehoorlijke taakvervulling geen belangrijke oorzaak is van het faillissement. Volgens hen zijn de lastige marktomstandigheden, de kracht van de concurrentie, de tegenvallende prestaties van het eigen personeel, de klimaatproblematiek, de verduurzaming en de digitalisering belangrijke oorzaken van het faillissement van [naam bedrijf] .
Zoals de curator terecht opmerkt, zijn deze stellingen van de bestuurders zeer algemeen van aard en onvoldoende onderbouwd. De bestuurders maken bijvoorbeeld niet duidelijk welke invloed de volgens hen lastige marktomstandigheden op [naam bedrijf] hebben gehad en daarvan blijkt volgens de curator ook niet uit de beschikbare gegevens. Zo wijst hij erop dat de omzet van [naam bedrijf] in 2018 is verdubbeld ten opzichte van 2017 en in 2019 stabiel is gebleven. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank gevraagd naar de tegenvallende prestaties van het eigen personeel, waarop [naam gedaagde 3] opmerkte dat de boekhouder zijn werk erg slecht deed. Deze nadere toelichting is onvoldoende concreet om te concluderen dat de onbehoorlijke taakvervulling door de bestuurders geen belangrijke oorzaak van het faillissement van [naam bedrijf] is geweest.
4.8.
Dat de boedel door het onrechtmatig handelen van de bestuurders schade heeft geleden, is gelet op het kennelijk onbehoorlijke bestuur en het boedeltekort aannemelijk. Aan de voorwaarden voor hoofdelijke veroordeling van de bestuurders tot schadevergoeding en verwijzing naar de schadestaatprocedure is voldaan. Vordering a en b zullen worden toegewezen.
Vordering c (voorschot op de schadevergoeding)
4.9.
Op grond van de hoofdregel van artikel 2:248 lid 1 BW is iedere bestuurder in geval van faillissement van de vennootschap jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk voor het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan.
Op grond van lid 4, eerste volzin van dit artikel kan de rechter het bedrag waarvoor de bestuurders aansprakelijk zijn verminderen indien hem dit bovenmatig voorkomt, gelet op de aard en de ernst van de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur, de andere oorzaken van het faillissement, alsmede de wijze waarop dit is afgewikkeld. Deze matigingsgronden zijn limitatief (Hoge Raad 13 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:691).
4.10.
Het door de bestuurders niet gemotiveerd betwiste boedeltekort is hoger dan het door de curator gevorderde voorschot op de schadevergoeding.
Het betoog van de bestuurders bevat geen aanknopingspunten voor matiging van hun aansprakelijkheid op grond van artikel 2:248 lid 4, eerste volzin BW. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de bestuurders niet alleen niet hebben voldaan aan de administratieplicht en de deponeringsplicht, maar [naam bedrijf] ook anderszins onbehoorlijk hebben bestuurd. Zo hebben de bestuurders en in het bijzonder [naam gedaagde 2] hoge privéuitgaven gedaan ten laste van [naam bedrijf] , zodat een rekening-courantvordering op haar is ontstaan van ongeveer € 400.000,-. Deze privéuitgaven stopten zelfs niet na de faillissementsaanvraag. Verder heeft de curator voldoende gemotiveerd gesteld en hebben de bestuurders niet gemotiveerd betwist dat het zakelijk gezien onverantwoord was om dure voertuigen (zoals een Masarati en een Aston Martin) te leasen en om na de faillissementsaanvraag een huurovereenkomst te sluiten. De conclusie is dat ook vordering c toewijsbaar is.
Vordering d (bestuursverbod)
4.11.
Aan deze vordering legt de curator in essentie ten grondslag dat de aard en ernst van de verwijten die aan de bestuurders gemaakt kunnen worden zodanig is dat het van groot belang moet worden geacht om door het opleggen van een bestuursverbod te voorkomen dat de bestuurders in de nabije toekomst opnieuw schuldeisers kunnen benadelen.
De bestuurders achten een bestuursverbod en de gevorderde duur daarvan disproportioneel. Zij wijzen erop dat zij gelet op de gebeurtenissen rond [naam bedrijf] niet gemakkelijk arbeid in loondienst zullen kunnen vinden en dus aangewezen zijn op inkomsten uit onderneming. Hierbij komt nog dat zij al zwaar zijn getroffen door de gebeurtenissen. [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] zijn hun huis kwijtgeraakt, kunnen niet meer samenwonen, zitten financieel aan de grond en zijn afhankelijk van de steun van familieleden.
4.12.
De rechtbank is het met de curator eens dat een bestuursverbod gelet op de verantwoordelijkheid van de bestuurders voor de gang van zaken bij [naam bedrijf] passend en geboden is. De bestuurders hebben niet concreet onderbouwd dat het voor hen onmogelijk is om arbeid in loondienst te vinden en dat zij aangewezen zijn op inkomsten uit onderneming. Hoewel het aannemelijk is dat het faillissement van [naam bedrijf] voor [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] verstrekkende financiële en sociale gevolgen heeft gehad en nog steeds heeft, is ook dat onvoldoende reden om af te zien van het opleggen van een bestuursverbod. De ontstane situatie is in elk geval voor een aanzienlijk gedeelte de eigen verantwoordelijkheid van de bestuurders en de wetgever heeft het van belang geacht dat in een dergelijke situatie een passende maatregel wordt getroffen om te voorkomen dat in de nabije toekomst opnieuw schuldeisers worden benadeeld. Hoewel de gevorderde duur van het bestuursverbod aanzienlijk is, ziet de rechtbank in wat de bestuurders hebben aangevoerd onvoldoende reden om verboden van kortere duur op te leggen. De aard en ernst van het handelen van de bestuurders staat daaraan in de weg en het belang van voorkoming van herhaling is daarvoor te zwaarwegend. Ook vordering d zal dus worden toegewezen.
Vordering e (rekening-courantschuld [naam gedaagde 4])
4.13.
Deze vordering zal als niet weersproken worden toegewezen.
Conclusie
4.14.
Het verstekvonnis zal worden bekrachtigd.
Kosten
4.15.
[gedaagden] moeten als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van het geding in verzet. De kosten aan de zijde van de curator worden tot op heden begroot op € 3.214,- aan salaris advocaat voor de mondelinge behandeling. Gelet op vordering o) van de curator zal de rechtbank [gedaagden] hoofdelijk en uitvoerbaar bij voorraad in deze kosten veroordelen. Nu de curator niet heeft gevorderd dat [gedaagden] , in aanvulling op de in het verstekvonnis reeds gegeven veroordeling in de nakosten, worden veroordeeld in de nakosten van het geding in verzet, zal de rechtbank geen daartoe strekkende veroordeling uitspreken.

5..De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bekrachtigt het verstekvonnis;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de kosten van het geding in verzet, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 3.214,-;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen en op 27 juli 2022 uitgesproken in het openbaar.
3194/2009