Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
hierna: [eiser 2],
kantoorhoudende te Tiel,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
13 mei 2022.
Hoge Raad
In deze zaak hebben eisers, [eiser 1] B.V. en [eiser 2], in cassatie beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 januari 2021. De curator in het faillissement van [A] B.V. had vorderingen ingesteld tegen de bestuurders van [A], waarbij werd gesteld dat zij hun taak kennelijk onbehoorlijk hadden vervuld. De rechtbank had deze vorderingen toegewezen, en het hof bevestigde dit vonnis. De eisers stelden dat het hof ten onrechte geen aanleiding zag om het bedrag waarvoor zij aansprakelijk waren te matigen op grond van artikel 2:248 lid 4 BW. De Hoge Raad oordeelde dat de opsomming van matigingsgronden in dit artikel limitatief is en dat het hof niet verplicht was om in te gaan op andere omstandigheden die door eisers waren aangevoerd. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en veroordeelde de eisers in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de curator op nihil waren begroot.