ECLI:NL:RBROT:2022:6938

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
10/206619-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling, bedreiging en beschadiging met afwijzing van noodweerverweer

Op 7 juni 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en vernieling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 7 augustus 2020, waarbij de verdachte samen met anderen de woning van het slachtoffer benaderde. De verdachte zou het slachtoffer met een knuppel hebben geslagen en bedreigingen hebben geuit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het primair ten laste gelegde feit van medeplegen van zware mishandeling, waarvan hij werd vrijgesproken. De rechtbank verwierp het verweer van noodweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte. De rechtbank legde een taakstraf op van 150 uren, waarbij de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, in aanmerking zijn genomen. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank matigde de straf op basis van de bewezenverklaring.

Uitspraak

RechtbankROTTERDAM
Team 1
Parketnummer: 10/206619-21
Datum uitspraak: 7 juni 2022
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte].
Advocaat van de verdachte: mr. O. Albayrak, advocaat te ’s-Gravenhage.
Officier van justitie: mr. W.B.J. ten Have.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 24 mei 2022.
Inhoudsopgave van dit vonnis
De verdachte wordt onder feit 1 primair beschuldigd van het medeplegen van zware mishandeling, subsidiair het medeplegen van poging tot zware mishandeling en meer subsidiair het medeplegen van mishandeling. Onder feit 2 wordt de verdachte beschuldigd van bedreiging en onder feit 3 van vernieling. De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
De rechtbank vindt het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen. De bewezenverklaring, de motivering daarvan en de bespreking van de bewijsverweren staan in hoofdstuk 2 van dit vonnis.
Een overzicht van de bewijsmiddelen staat in hoofdstuk 3 van dit vonnis.
De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet verboden gedragingen waar volgens de wet straf op staat. Welke gedragingen dat zijn, is omschreven in hoofdstuk 4 van dit vonnis. In dat hoofdstuk worden ook de strafbaarheid van het feit, de strafbaarheid van de verdachte en het noodweerverweer besproken.
De rechtbank legt aan de verdachte een taakstraf op van 150 uur. Hoofdstuk 5 van dit vonnis vermeldt alle onderdelen van de straf en de motivering daarvan.
De beoordeling van de vordering benadeelde partij staat in hoofdstuk 6 van dit vonnis.
Hoofdstuk 7 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters en de griffier.

1..De beschuldiging in de tenlastelegging

1.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 7 augustus 2020 te Rotterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken pols en/of een gebroken spaakbeen en/of een hoofdwond en/of een hersenschudding, heeft toegebracht, door meermalen met een knuppel/stok en/of een hard voorwerp op het hoofd en/of lichaam van die [naam slachtoffer] te slaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 7 augustus 2020 te Rotterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen met een knuppel/stok en/of een hard voorwerp op het hoofd en/of lichaam van die [naam slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 7 augustus 2020 te Rotterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [naam slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen met een knuppel/stok en/of een hard voorwerp op het hoofd en/of lichaam van die [naam slachtoffer] te slaan.
Feit 2
hij op of omstreeks 7 augustus 2020 te Rotterdam, althans in Nederland [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen ‘ik maak je dood’, ‘ik ga je doodmaken’, ‘ik ga je familie doodmaken’ en/of ‘jij bent dood’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Feit 3
hij op of omstreeks 7 augustus 2020 te Rotterdam, althans in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk een schuifpui, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2..De beslissingen over het bewijs

Bewezenverklaring
De rechtbank vindt dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de feiten heeft begaan op de volgende manier:
Feit 1
hij op 7 augustus 2020 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een knuppel/stok of een hard voorwerp op het hoofd en lichaam van die [naam slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
hij op 7 augustus 2020 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [naam slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen ‘ik maak je dood’, ‘ik ga je doodmaken’, ‘ik ga je familie doodmaken’ en ‘jij bent dood’.
Feit 3
hij op 7 augustus 2020 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een schuifpui, die aan een ander, te weten aan [naam slachtoffer] toebehoorde, heeft beschadigd.
Bewijsmotivering
De bewezenverklaring steunt op de in hoofdstuk 3 van dit vonnis opgenomen inhoud van de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen vormen ook de basis voor de vaststellingen, overwegingen en conclusies die bij de bewezenverklaring zijn betrokken.
Bewijsverweren
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat het medeplegen van zowel zware mishandeling, als poging tot zware mishandeling, als mishandeling niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat vrijspraak dient te volgen.
Daartoe is bepleit dat het de aangever was die met een stok in zijn handen de deur opende en vervolgens direct de aanval opende. De aangever heeft immers verklaard dat hij, bij het horen van het glasgerinkel, dacht aan een inbraak. Dit maakt het aannemelijk dat de aangever inderdaad de deur heeft geopend met een stok in zijn handen. Daarbij staat vast dat de verdachte door de aangever is geslagen met de stok. Het letsel van de verdachte op zijn onderarm is beschreven door de politie en past bij het afweren van een klap. Tot slot heeft geen van de getuigen de mishandeling waargenomen. Dat de getuigen verklaren te hebben gezien dat de verdachte een stok vast had, valt te rijmen met zijn verklaring, inhoudende dat hij de stok van de aangever heeft afgepakt.
Verder is aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de vernieling, omdat daar onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor is. De verdachte ontkent de schuifpui te hebben vernield. De vrouw van de verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat het zou kunnen dat de schuifpui door de verdachte is vernield. In haar tweede verklaring komt zij daarop terug. Daarbij heeft getuige [naam getuige] verklaard dat het glas nog niet kapot was op het moment dat zij keek. De verklaring van de aangever, inhoudende dat hij eerst glasgerinkel hoorde, komt dan ook niet met die getuigenverklaring overeen.
Beoordeling
Op 7 augustus 2020 is de verdachte samen met zijn vrouw naar de woning van de aangever gegaan aan de [adres]. De aanleiding was dat zijn dochter hem had verteld dat zij was bedreigd, vastgehouden en mishandeld door de aangever. De aangever was in de woning aanwezig en hoorde op enig moment glasgerinkel. Toen de aangever beneden kwam zag hij dat het glas van de schuifpui naast de voordeur was ingeslagen.
Vanaf de overkant van de straat werd een hoop geschreeuw bij de woning van de aangever gehoord en werd een man met een ijzeren stok waargenomen die meermaals op de schuifpui bij huis met [huisnummer] aan het slaan was. Toen de aangever de voordeur opende werd hij door de verdachte op zijn hoofd geslagen met een staaf of knuppel. Na de klap werd de aangever door de verdachte en twee andere personen naar binnen geduwd. De verdachte wilde hem nogmaals met de staaf/knuppel slaan. Deze klap heeft de aangever met zijn rechterpols afgeweerd.
De aangever had onder meer een grote hoofdwond opgelopen die gehecht moest worden en een gebroken pols. Dat past bij de mishandeling. De duur van herstel werd geschat op zes weken.
Op basis van voorgaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte een staaf/knuppel naar de woning van de aangever heeft meegenomen, hiermee meermalen op de schuifpui heeft geslagen en vervolgens meermalen het slachtoffer.
De rechtbank oordeelt, anders dan de officier van justitie, dat het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het met een staaf of knuppel inslaan op het hoofd en/of lichaam is een gedraging die naar zijn uiterlijke verschijningsvorm is gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Gelet op de genezingsduur en het beperkte medische ingrijpen, kwalificeert het letsel dat het slachtoffer uiteindelijk heeft opgelopen zich niet als zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
De verweren worden verworpen.

3..De bewijsmiddelen

1.
Aangifte [naam slachtoffer] [1] .
Op 7 augustus 2020 omstreeks 23:15 uur bevond ik mijn in mijn woning aan de [adres]. Ik was alleen thuis en ik lag te slapen in mijn kamer op de eerste verdieping. Ik werd op dat moment wakker van glasgerinkel.
Ik ging naar beneden en ik zag dat het glas van de schuifpui naast de voordeur was ingeslagen. Ik opende de voordeur. Op dat moment zag en voelde ik dat ik kennelijk opzettelijk en met kracht uit het niets een harde klap op mijn hoofd kreeg, ik zag dat ik deze klap kreeg met een knuppel. Ik zag dat een man met een kaal hoofd in de leeftijd tussen de 40 en 50 jaar mij met deze knuppel geslagen had. Ik zag dat er nog een man en een vrouw voor de deur stonden. Ik kan u van deze personen niets vertellen, ik weet niet hoe deze man
en vrouw er uit zagen. Na de klap met de knuppel voelde ik hevige pijn op mijn hoofd en ik voelde dat er bloed over mijn gezicht stroomde, waardoor ik niets kon zien. Ik voelde dat ik door deze twee mannen en deze vrouw naar binnen werd geduwd. Ik zag en voelde dat de kale man mij nogmaals met de knuppel wilde slaan, ik heb deze klap met mijn rechterpols afgeweerd. Hierdoor bleek later in het ziekenhuis dat mijn rechterpols is gebroken. Ik voelde dat ik meerdere malen werd geslagen.
Ik hoorde dat de kale man tegen mij zei: ‘ik ga je doodmaken, ik ga je familie doodmaken, ik kom terug’ of woorden van gelijke strekking.
De wond op mijn hoofd is gehecht en mijn rechterpols is gebroken.
2.
Verklaring getuige [naam getuige] [2] .
U vroeg aan mij of ik thuis was op 7 augustus 2020 omstreeks 23:30 uur en iets had gehoord of gezien. Ik was op dat moment thuis.
Ik heb aan de overkant van de straat, bij [huisnummer], een hoop geschreeuw vanuit mijn woning gehoord. Ik zag een man lopen met een ijzeren stok in zijn hand. Ik zag dat de man met de ijzeren stok, meerdere malen op de glazen schuifpui sloeg bij het huis met [huisnummer]. Ik hoorde meerdere bedreigingen, geuit door de man die de ijzeren stok vast hield zoals ‘Ik maak je dood’, ‘Ik kom morgen terug’. Daarnaast hoorde ik meerdere keren dat er iemand uitgescholden werd. Ik zag dat de man met de ijzeren stok een aantal keren weg
liep van de woning en dan weer terug kwam.
U vroeg aan mij of ik weet hoeveel personen er in totaal waren en hoe ze eruit zagen. Ik zag in totaal drie personen waarvan één man en twee vrouwen.
3.
Onderzoek van de politie, bevindingen ter plaatse [3] .
Ter plaatse zien wij meerdere personen voor de woning staan. In de voortuin van [huisnummer] zat een man op een stoel met een handdoek op zijn hoofd en een ice-pack om zijn pols. Wij zagen dat de ruiten van de schuifpui vernield waren en dat de deur beschadigd was.
4.
Deskundigenverslag, medische informatie [4] .
Letselrapportage betreffende het incident op 8-8-2020.
Op de spoedeisende hulp is een wond ter plaatse van het voorhoofd geconstateerd. Ook werd geconstateerd dat de pols gebroken was. Het spaakbeen was aan de handzijde gebroken. De verwonding op het hoofd is gehecht.
De gebroken pols is behandeld met 5 weken gips en fysiotherapie. Bij ongecompliceerd beloop bedraagt de genezingsduur van deze letsels 6 weken.
5.
De verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 24 mei 2022.
Ik ben met mijn echtgenoot naar de woning van de aangever gegaan.

4..De verboden gedragingen en de strafbaarheid

Kwalificatie

De bewezen feiten zijn in de wet verboden gedragingen en leveren de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 (subsidiair)
Poging tot zware mishandeling.
Feit 2
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Feit 3
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Strafbaarheid feiten en verdachte
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.
Noodweer
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De verdachte is door de aangever aangevallen met een stok, waarbij de verdachte is geslagen. In reactie daarop heeft de verdachte de stok afgepakt en zichzelf en zijn vrouw verdedigd.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt het verweer.
De verklaring van de verdachte dat hij is aangevallen en gehandeld heeft uit noodweer staat naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf en verhoudt zich niet met de feiten zoals deze volgen uit de bewijsmiddelen.
De verklaring van de aangever, inhoudende dat de verdachte (samen met anderen) hem kwam opzoeken, de agressor was en fors geweld tegen hem heeft gebruikt, vindt steun in andere dossierstukken, zoals de getuigenverklaring van [naam getuige], het letsel dat bij de aangever is geconstateerd en de geconstateerde vernielingen aan de schuifpui van de woning.
De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat de aangever (als eerste) geweld heeft gebruikt tegen de verdachte. Van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte door getuige was dan ook geen sprake.

5..De onderbouwing van de straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft, op basis van een aantijging van zijn dochter aan het adres van slachtoffer het slachtoffer een lesje willen leren, zonder deze aantijging te verifiëren. Daarbij heeft hij er op geen enkel moment blijk van gegeven dat hij, zoals hij ter zitting heeft verklaard, slechts met het slachtoffer wilde praten. Met uitzondering van de verklaring van zijn echtgenote, schetsen alle getuigenverklaringen in samenhang en chronologie beschouwd een gang van zaken waarbij de verdachte, met zijn echtgenote en twee andere familieleden, naar het huis van het slachtoffer is gegaan en daar eerst zijn huis heeft beschadigd om vervolgens het slachtoffer te mishandelen. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van een staaf of knuppel die hij van tevoren met dit doel had meegenomen. De verdachte heeft daarmee op grond van een misplaatst gevoel voor rechtvaardigheid het slachtoffer zowel fysiek als psychisch schade toegebracht, zijn huis beschadigd en zeer veel commotie en gevoelens van onveiligheid in de wijk teweeg gebracht. Noch in de periode kort na de gebeurtenissen, noch ter terechtzitting twee jaar later, heeft de verdachte er enige blijk van gegeven kritisch te hebben nagedacht over zijn optreden. Nog altijd rechtvaardigt hij zijn -beperkt toegegeven - handelen onder verwijzing naar hetgeen het slachtoffer zou hebben gedaan. De rechtbank rekent ook dit de verdachte aan.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 april 2022 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 januari 2022. Geadviseerd wordt om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voor de door hem bewezen geachte feiten een taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren, met aftrek van voorarrest, geëist.
Beoordeling
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf van 150 uur opleggen. Doordat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie zal de strafmaat ten opzichte van de eis worden gematigd. Dat deze straf lager is dan door de officier van justitie is geëist, is er mede in gelegen dat de rechtbank minder bewezen verklaart dan de officier van justitie heeft gevorderd.
Conclusie
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van honderdvijftig uren, met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 45, 57, 285, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

6..De vordering benadeelde partij

De erven van [naam slachtoffer] hebben te kennen gegeven dat zij zich als benadeelde partij hebben willen voegen ter zake van een recht op schadevergoeding dat zij onder algemene titel stellen te hebben geërfd. Het betreft hier schade die [naam slachtoffer] bij leven heeft geleden als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit. Zij vorderen een bedrag van € 10.000,-.
Beoordeling
Het strafgeding voorziet niet in de mogelijkheid dat in geval van overlijden van de benadeelde partij de erfgenaam zich in het geding voegt en de (proces)positie van benadeelde partij overneemt. Erfgenamen kunnen zich op basis van artikel 51f, tweede lid, weliswaar voegen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering, maar dit is slechts het geval indien het slachtoffer als gevolg van het strafbare feit is overleden. Daar is in deze zaak geen sprake van. Dit betekent dat indien degene die zich op de voet van artikel 51f, eerste lid, Sv als benadeelde partij in het strafgeding heeft gevoegd (het slachtoffer), is overleden, de rechtbank ingevolge artikel 361, vierde lid, Sv slechts kan beslissen op een door hem- of haarzelf ingediende vordering. Een eventueel daaruit voortvloeiend recht is vervolgens onder algemene titel te verkrijgen. Voorgaande volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:917.
De rechtbank stelt vast dat door [naam slachtoffer] geen vordering is ingediend. Dit brengt met zich mee dat er geen vordering is waar de rechtbank op dient te beslissen.

7..De beslissingen in het kort en ondertekening

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals dit in hoofdstuk 2 is omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de in hoofdstuk 3 vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
144 (honderdvierenveertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
72 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. J.C. Tijink en P.C. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 7 juni 2022.
De oudste en jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaalnummer [proces-verbaalnummer 1], zaaksdossier [nummer 1], pagina 8 t/m 9.
2.Proces-verbaalnummer [proces-verbaalnummer 2], zaaksdossier [nummer 2], pagina 28 t/m 29.
3.Proces-verbaalnummer [proces-verbaalnummer 3] (met bijhorende fotobijlage), zaaksdossier [nummer 3], pagina 41 t/m 44.
4.FARR-verklaring betreffende [naam slachtoffer] d.d. 10 november 2020.