Uitspraak
RECHTBANK Rotterdam
1..SABIC PETROCHEMICALS B.V. ,
SABIC INTERNATIONAL HOLDINGS B.V.,
SABIC LIMBURG B.V.,
1..De procedure
2..De feiten in het incident
Hydrogen Supply Agreement” (hierna: de Waterstofovereenkomst). In de Waterstofovereenkomst staat, voor zover van belang, het volgende, waarbij Fibrant de “BUYER” en Sabic Petrochemicals de “SELLER” is:
Addendum and amendment agreement in relation to hydrogen supply agreement” (hierna: het Addendum). In het Addendum staat, voor zover van belang, het volgende:
”
3..De vordering in de hoofdzaak
SABIC Petrochemicals B.V. , SABIC International Holdings B.V. en SABIC Limburg B.V. te verbieden (i) Ole3 te sluiten en (ii) andere "significant structural changes in the operations of SELLER, which may affect its supply of Product" door te voeren, waaronder maar niet alleen "internal SABIC projects" tot 31 december 2026, althans tot een datum door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen; en
SABIC Petrochemicals B.V. , SABIC International Holdings B.V. en SABIC Limburg B.V. te gebieden tot levering aan Fibrant van het waterstof surplus conform de Waterstofovereenkomst en het Addendum althans een volume door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, tegen de voorwaarden zoals deze gelden onder de Waterstofovereenkomst en het Addendum, althans voorwaarden die uw Rechtbank in goede justitie bepaalt, en SABIC Petrochemicals B.V. , SABIC International Holdings
4..Het geschil in het incident ex artikel 223 Rv
de kosten van dit incident met bepaling dat, als deze kosten niet binnen veertien dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis wettelijke rente is verschuldigd; en
aan nakosten een bedrag van EUR 163 zonder betekening, verhoogd met een bedrag van EUR 85 in geval van betekening, met bepaling dat, als deze kosten niet binnen veertien dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis wettelijke rente is verschuldigd.”
5..De beoordeling in het incident
top-up”, een klein aanvullend volume aan waterstof en kan de waterstof van OCI maar in één van de drie productieprocessen van Fibrant worden ingezet. Sabic c.s. stellen daartegenover dat OCI op jaarbasis 5,5 kt waterstof voor Fibrant heeft gereserveerd, zo heeft OCI tegen Sabic c.s. verklaard. Onderdeel daarvan is de 1,2 kt per jaar die OCI gemiddeld gezien ook nu al aan Fibrant levert. Dat betekent volgens Sabic c.s. dat OCI 4,3 kt per jaar extra aan Fibrant kan leveren, waarmee het gat dat ontstaat door sluiting van Ole3 volledig wordt gedekt. Fibrant heeft daarop onvoldoende inzichtelijk gemaakt tot welke (aanvullende) leveringen OCI wel of niet in staat zou zijn na sluiting van Ole3. Ook maakt zij onvoldoende duidelijk hoe zij de leveringen vanuit Sabic Petrochemicals en OCI zo optimaal mogelijk over haar productieprocessen zou kunnen verdelen, waarbij zij kennelijk nog moet onderzoeken in welke mate de waterstof van OCI in het zogeheten Anon-proces kan worden gebruikt. Het door Fibrant opgestelde scenario (productie 46, 2e slide) biedt onvoldoende houvast voor de conclusie dat OCI niet of onvoldoende in staat zal zijn om na de sluiting van Ole3 eventuele tekorten aan waterstof aan Fibrant te leveren. Het scenario vormt (slechts) een herberekening over de jaren 2010-2020 voor het hypothetische geval Ole3 al zou zijn gesloten. Daarbij is de aanname onder meer dat er vanuit Ole4 gemiddeld 10 kt per jaar wordt geleverd. Ook is een aanname dat OCI als back-up continue 2 kt per jaar kan leveren met één van haar twee fabrieken (omdat OCI de andere zou gaan sluiten). Sabic c.s. hebben beide aannames betwist. Zij wijzen erop dat er in de periode 2016-2021 vanuit Ole4 gemiddeld 12,5 kt waterstof (en dus niet 10 kt) per jaar aan Fibrant is geleverd en zij betwisten dat OCI heeft besloten één van haar fabrieken te sluiten. De rechtbank constateert dat concrete informatie, waaruit het realiteitsgehalte van het scenario en de aannames daarbij van Fibrant zou kunnen blijken, ontbreekt. Er is ook geen overeenkomst met OCI en/of een verklaring van OCI in het geding gebracht, die meer duidelijkheid zou(den) kunnen scheppen.
6..De beslissing
21 september 2022voor conclusie van antwoord.
[1729/1918/1876]