ECLI:NL:RBROT:2022:6806

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
C/10/635664 / JE RK 22-705
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek moeder om als belanghebbende te worden aangemerkt in de procedure omtrent machtiging gesloten jeugdhulp

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 13 juli 2022, wordt het verzoek van de moeder om als belanghebbende te worden aangemerkt in de procedure betreffende de machtiging gesloten jeugdhulp voor haar dochter, [naam kind], afgewezen. De kinderrechter overweegt dat de moeder geen ouderlijk gezag meer heeft over [naam kind], aangezien dit bij beschikking van 22 februari 2022 is beëindigd. De GI is benoemd tot voogd en er is geen sprake van een gezinsleven, aangezien [naam kind] al geruime tijd niet bij de moeder woont. De kinderrechter concludeert dat de moeder niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat er geen directe relatie is tussen de zaak en de rechten of verplichtingen van de moeder.

Daarnaast wordt het verzoek van de GI om een machtiging voor gesloten jeugdhulp voor [naam kind] aangehouden. De kinderrechter merkt op dat er niet voldaan is aan de wettelijke vereisten, aangezien [naam kind] op een onbekende locatie verblijft en niet door een gekwalificeerde gedragswetenschapper is onderzocht. De kinderrechter benadrukt het belang van samenwerking met [naam kind] en het verkennen van een reëel perspectief voor haar toekomst, nu zij binnenkort achttien jaar wordt. De kinderrechter houdt de verdere behandeling van het verzoek van de GI aan, in afwachting van een gesprek tussen [naam kind] en haar advocaat.

De beslissing van de kinderrechter is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022, met een schriftelijke vaststelling op 15 juli 2022. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen de daarvoor gestelde termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/635664 / JE RK 22-705
Datum uitspraak: 13 juli 2022

Beschikking van de kinderrechter over een machtiging gesloten jeugdhulp

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West,

gevestigd te Dordrecht, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[naam kind],

geboren op [geboortedatum kind] 2005 te [geboorteplaats kind], hierna te noemen: [naam kind],
advocaat: mr. N. Roos, te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam curator],

hierna te noemen: bijzondere curator, te [vestigingsplaats].
De kinderrechter merkt als informant aan:

[naam moeder],

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats moeder]
.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 14 april 2022 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de briefrapportage van de GI van 24 juni 2022, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- de instemmende verklaring van 27 juni 2022 van de gekwalificeerde gedragswetenschapper;
- de brief van mr. C.C. Sneper, namens de moeder, van 1 juli 2022, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum.
Op 13 juli 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden en heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- [naam kind], die tevens voorafgaand aan de zitting apart (telefonisch) is gehoord,
bijgestaan door haar advocaat;
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI, [naam 1] en [naam 2];
- de bijzondere curator;
- de moeder (telefonisch).

De feiten

Bij beschikking van 22 februari 2022 is een machtiging gesloten jeugdhulp verleend, met
ingang van 25 februari 2022 tot 25 april 2022.
Bij afzonderlijke beschikking van 22 februari 2022 is het ouderlijk gezag van de moeder
over [naam kind] beëindigd en is de GI benoemd tot voogd over [naam kind].
Bij beschikking van 14 april 2022 is een (nieuwe) machtiging gesloten jeugdhulp verleend, met ingang van 25 april 2022 tot 25 juli 2022. De behandeling van het overig verzochte is aangehouden.
[naam kind] verbleef op de besloten groep de Bellevue. Op 30 mei 2022 is [naam kind] weggelopen van die groep. Sindsdien verblijft zij op een voor de GI onbekende locatie.

De verzoeken

Het aangehouden verzoek van de GI:
De GI heeft een machtiging verzocht om [naam kind] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van zes maanden. Er moet nu nog worden beslist op de periode tot 25 oktober 2022.
Het verzoek van de moeder:
De moeder verzoekt om in de procedure omtrent de machtiging gesloten jeugdhulp ten aanzien van haar dochter [naam kind] als belanghebbende te worden aangemerkt.

De standpunten

De GI heeft haar verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. [naam kind] laat zeer zelfbepalend gedrag zien. Zij is op 30 mei 2022 weggelopen van de besloten groep de Bellevue. Sindsdien is er geen zicht op de plek waar zij verblijft en de veiligheid van [naam kind]. De GI maakt zich zorgen dat [naam kind] zichzelf (en anderen) in risicovolle situaties brengt en dat zij dan niet om hulp durft te vragen. De GI wil graag een samenwerking aangaan met [naam kind], waarbij wordt toegewerkt naar een perspectief dat past bij [naam kind]. Het plan is dat [naam kind] vanuit de geslotenheid toewerkt naar een plaatsing op een besloten groep en vervolgens naar een plaatsing bij de Studio’s. Het gaat mis als [naam kind] niet gemotiveerd is voor een vervolgplaatsing. De GI staat ervoor open om het gesprek met [naam kind] aan te gaan over een mogelijke verblijfplek.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder heeft de GI het volgende naar voren gebracht. De moeder zou in deze procedure niet als belanghebbende moeten worden aangemerkt. Er loopt een hoger beroepsprocedure tegen de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder. De uitkomst daarvan is nog niet bekend. Bovendien is er onvoldoende zicht op de relatie tussen [naam kind] en de moeder. In de afgelopen jaren is gebleken dat die relatie niet helpend is geweest met betrekking tot het hulpverleningstraject van [naam kind].
[naam kind] heeft, mede bij monde van haar advocaat, verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. Er wordt niet voldaan aan de wettelijke vereisten, aangezien [naam kind] niet kort tevoren door een gekwalificeerde gedragswetenschapper is onderzocht. Bovendien heeft het niet veel zin om een machtiging gesloten jeugdhulp te verzoeken nu [naam kind] op een onbekende plek verblijft. Het is niet de verwachting dat [naam kind] binnen drie maanden weer terugkomt. [naam kind] vreest dat zij naar Harreveld moet zodra bekend is waar zij verblijft. Op het moment dat [naam kind] weer terecht is, zou de GI – indien nodig – een spoedverzoek kunnen indienen. Het is van groter belang dat binnen een iets minder gedwongen kader een gesprek wordt aangegaan met [naam kind] om te bekijken welke positieve vervolgstappen mogelijk zijn. [naam kind] is nog heel jong en heeft een plek nodig die zij ‘thuis’ kan noemen. [naam kind] geeft aan dat het heel erg goed met haar gaat. Zij verblijft op een veilige plek en heeft een baan. Na de zomervakantie wil [naam kind] starten met een mbo-opleiding. De GI stelt dat zij geen zicht heeft op de huidige situatie van [naam kind], maar lijkt ook weinig moeite te doen om daar zicht op te krijgen.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder heeft [naam kind] aangegeven dat het haar niet uitmaakt of de moeder informant of belanghebbende is in deze procedure. [naam kind] vindt het vooral belangrijk dat de moeder aanwezig is bij de zitting. Het is begrijpelijk dat met betrekking tot het verzoek van de moeder de vaste lijn van de Hoge Raad wordt gevolgd.
De bijzondere curator heeft aangegeven het verzoek van de GI van te begrijpen vanuit de positie die de GI heeft als voogd. [naam kind] is ontvlucht, waardoor de GI geen zicht meer heeft op haar. Aan de andere kant bestaat het risico dat [naam kind] wegblijft zolang een machtiging gesloten jeugdhulp boven haar hoofd hangt. Alle betrokkenen moeten met elkaar om tafel gaan om te kijken hoe het nu verder moet. Het door de GI voorgestelde traject gaat te lang duren. [naam kind] wordt over niet al te lange tijd achttien jaar. Voor nu is het belangrijk dat wordt onderzocht of [naam kind] op een veilige plek verblijft.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder heeft de bijzondere curator zich aangesloten bij het standpunt van [naam kind] en haar advocaat. De moeder neemt regelmatig contact op met de bijzondere curator om te informeren naar de situatie van [naam kind] en haar zus, maar dit staat los van de jurisprudentie waaruit volgt dat de moeder geen belanghebbende is.
De moeder heeft verklaard dat het geen zin heeft om [naam kind] opnieuw gesloten te plaatsen. Eerder heeft dit ook niets opgeleverd. [naam kind] is juist meer gaan weggelopen. De moeder vindt dat [naam kind] het beste met hulp weer thuis kan worden geplaatst. Naar verwachting zal [naam kind] direct weer thuis komen wonen wanneer zij achttien jaar is. Er is niets mis met het contact tussen [naam kind] en de moeder.

De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek van de moeder:
De kinderrechter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de moeder van de minderjarige als belanghebbende kan worden aangemerkt.
In artikel 798, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan ‘degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Een belanghebbende in de zin van genoemd artikel heeft specifieke processuele rechten en bevoegdheden, zoals het recht om het verzoekschrift en de beschikking toegezonden te krijgen, (in principe) alle stukken in te kunnen zien, opgeroepen te worden voor de zitting en hoger beroep in te stellen.
De Hoge Raad - de hoogste rechter in civiele zaken - heeft al meerdere malen laten blijken het begrip belanghebbende als bedoeld in artikel 798, eerste lid, Rv strikt te interpreteren.
Welke persoon als belanghebbende moet worden aangemerkt, wordt bepaald door het onderwerp van de aan de rechter voorgelegde zaak en door de rechten of verplichtingen waarop deze persoon zich beroept. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop deze persoon zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die persoon in die zaak belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv (HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:488).
Daarnaast is van belang dat uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens moet worden afgeleid dat een persoon die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven (voortvloeiend uit artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)) er ook aanspraak op kan maken dat hij of zij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezinsleven respectievelijk dat privéleven. Die aanspraak ziet ook op de gerechtelijke procedure, welke procedure op zichzelf ook moet voldoen aan de eisen die voortvloeien uit artikel 6 EVRM. De door artikel 8 EVRM vereiste mate waarin en wijze waarop de belanghebbende bij het besluitvormingsproces wordt betrokken, is afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van het geval en de aard en de mate van ingrijpendheid van de te nemen maatregelen.
De kinderechter dient de vraag of de moeder belanghebbende is in de zin van artikel 798, eerste lid, eerste volzin, Rv, daarom te beantwoorden met inachtneming van deze uit artikel 8 EVRM voortvloeiende eisen.
Vaststaat dat de moeder niet het ouderlijk gezag uitoefent over [naam kind]. Het gezag van de moeder is bij beschikking van 22 februari 2022 beëindigd, waarbij de GI is benoemd tot voogd over [naam kind]. Verder is geen sprake van een gezinsleven, nu [naam kind] niet door de moeder wordt verzorgd en opgevoed als behorende tot haar gezin. [naam kind] woont al langere tijd niet bij de moeder. Vanwege de problematiek van [naam kind] is er ook geen zicht op een herstel van het gezinsleven, in die zin dat [naam kind] weer bij de moeder gaat wonen. Er vindt momenteel slechts (of voornamelijk) telefonisch contact plaatsvindt tussen [naam kind] en de moeder.
Een ouder zonder gezag die de minderjarige niet als behorende tot zijn of haar gezin verzorgt en opvoedt wordt in beginsel als informant aangemerkt, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de kinderbeschermingsprocedure leidt tot de inmenging van zijn of haar familie- en gezinsleven dan wel privéleven. Dergelijke omstandigheden doen zich naar het oordeel van de kinderrechter niet voor. Dat er momenteel een hoger beroepsprocedure loopt tegen de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder en dat bij [naam kind] mogelijk een negatief bij de moeder kan ontstaan als zij zich niet inhoudelijk over het verzoek betreffende de machtiging gesloten jeugdhulp mag uitlaten, maakt dit oordeel niet anders.
De kinderrechter is op grond van bovenstaande van oordeel dat de moeder in deze procedure niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798, eerste lid, Rv.
Ten aanzien van het aangehouden verzoek van de GI:
Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet kan een machtiging voor een gesloten accommodatie voor jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en het verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2, zesde lid, Jeugdwet behoeft een verzoek om een machtiging voor gesloten accommodatie voor jeugdhulp te verlenen de instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
Tot voor kort verbleef [naam kind] op de gesloten groep van Icarus. Daar ging het best goed met [naam kind]. Omdat de GI van mening is dat [naam kind] binnen de geslotenheid niet voldoende kon oefenen met omgaan met vrijheden wilde de GI dat [naam kind] de overstap naar een besloten groep zou maken. [naam kind] is daarom op 15 mei 2022 op de besloten groep de Bellevue geplaatst. Op 30 mei 2022 is [naam kind] voor de tweede maal weggelopen van deze groep en weggebleven. Ter zitting is gebleken dat [naam kind] tot op heden niet aangetroffen is en zich nog steeds op een niet alleen voor de GI, maar ook voor haar advocaat en de bijzondere curator onbekende plek bevindt. Dit maakt dat de GI geen zicht heeft op de veiligheid van [naam kind], terwijl de GI als voogd de verantwoordelijkheid draagt voor [naam kind].
De kinderrechter begrijpt dat de GI zich gezien de voorgeschiedenis zorgen maakt over [naam kind] en gezien haar problematiek het ter zitting geschetste traject voor ogen heeft, waarbij [naam kind] vanuit de geslotenheid toewerkt naar een plaatsing op een besloten groep en vervolgens naar een plaatsing bij de Studio’s. De gedragswetenschapper heeft ook met het verzoek voor het overige ingestemd. Volgens de gedragswetenschapper maakt een plaatsing in gesloten jeugdhulp voor de nog resterende periode het mogelijk, als zij aangetroffen wordt, met [naam kind] in contact te komen, haar veiligheid te vergroten en te blijven proberen haar vertrouwen te winnen om tot een behandelingstraject te kunnen komen.
Nu zij is weggelopen en op een onbekende plek verblijft heeft de gedragswetenschapper [naam kind] echter niet kunnen onderzoeken. Er is daarom niet voldaan aan het bepaalde in artikel 6.1.2., zesde lid, Jeugdwet. Daarbij komt dat de kans reëel aanwezig is dat [naam kind] ondergedoken blijft zolang er een plaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp dreigt.
Evenals de advocaat van [naam kind] en de bijzondere curator acht de kinderrechter het van belang dat de samenwerking met [naam kind] wordt gezocht en dat in overleg met alle betrokkenen wordt bezien wat een reëel perspectief is voor [naam kind]. Daarbij neemt de kinderrechter in aanmerking dat [naam kind] volgend jaar de leeftijd van achttien jaar bereikt. Een thuisplaatsing bij de moeder behoort vooralsnog niet tot de mogelijkheden. Er wordt door [naam kind] gedacht aan een traject richting begeleid wonen. Verder wil zij na de zomervakantie een mbo-opleiding gaan volgen.
Ter zitting is afgesproken dat de advocaat van [naam kind], op vrijdag 15 juli 2022 om 16:30 uur bij [naam kind] langs gaat, zodat [naam kind] kan laten zien op welke plek zij nu verblijft (en werkt). De advocaat kan dan beoordelen of deze plek veilig is voor [naam kind] en met haar spreken over een reëel perspectief.
De kinderrechter gaat ervan uit dat [naam kind] de ter zitting gemaakte afspraak nakomt en wijst haar er in dit verband op dat voor haar belangrijke zaken niet kunnen worden geregeld zolang zij zich aan de GI onttrekt. De GI heeft immers de voogdij over haar. [naam kind] heeft de GI nodig om haar leven voor haar achttiende op de rit te krijgen. Het is daarom noodzakelijk dat zij de samenwerking met de GI aangaat.
Op grond van het voorgaande ziet de kinderrechter aanleiding om de behandeling van het verzoek van de GI voor het overige (opnieuw) aan te houden, in afwachting van de uitkomst van het gesprek tussen [naam kind] en haar advocaat op vrijdag 15 juli 2022.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek van de moeder af;
houdt de verdere behandeling van het verzoek van de GI (opnieuw) aan en bepaalt dat het verdere verhoor van de GI, [naam kind] en haar advocaat en de bijzondere curator in deze zaak zal plaatsvinden op
21 juli 2022 om 15:00 uurin het gerechtsgebouw te
Rotterdam, Wilhelminaplein 100-125;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, mr. N. Roos en [naam curator];
gelast de oproeping van de moeder, als informant, tegen voormelde zittingsdatum en tijdstip;
De zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. G.M. Paling, kinderrechter.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022 door mr. G.M. Paling, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M.C. van der Knaap, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 15 juli 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.