ECLI:NL:RBROT:2022:6771

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
9680184
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en coronakorting in huurovereenkomst tussen Coop Vastgoed B.V. en gedaagde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Coop Vastgoed B.V. en een gedaagde partij over een huurachterstand en de toepassing van een coronakorting. Coop, de verhuurder, vorderde betaling van een huurachterstand van € 12.302,92, alsook een contractuele boete van € 19.500,- en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde partij betwistte de huurachterstand en stelde aanspraak te maken op een coronakorting van 50% over de periode van 1 maart 2020 tot en met 1 mei 2021, maar kon onvoldoende bewijs leveren voor deze claim. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand toewijsbaar was en dat de gedaagde niet kon aantonen dat hij recht had op huurprijsvermindering. De kantonrechter matigde de boete tot de wettelijke handelsrente voor de periode tot juli 2019, maar wees de overige vorderingen van Coop toe. Tevens werd de gedaagde in de proceskosten veroordeeld en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9680184 CV EXPL 22-4408
datum uitspraak: 12 augustus 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Coop Vastgoed B.V.,
vestigingsplaats: Velp,
eiseres, verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. G.J.G. Olijslager,
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. [handelsnaam],
woonplaats: [woonplaats gedaagde],
gedaagde, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. M.P. Harten.
De partijen worden hierna ‘Coop’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 februari 2022, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het antwoord in reconventie, met een wijziging van eis en bijlagen;
  • de mail van [gedaagde] van 27 juni 2022, met een bijlage;
  • de spreekaantekeningen van Coop.
1.2.
Op 29 juni 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en de gemachtigden besproken.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde] huurde van 1 november 2013 tot en met 30 april 2022 van Coop de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] (hierna: de bedrijfsruimte), tegen een huurprijs van laatst € 2.311,95 per maand. [gedaagde] exploiteert in deze bedrijfsruimte een winkel voor (textiel)bedrukking en kleding.
2.2.
Per 1 mei 2022 heeft Coop het eigendom van de bedrijfsruimte overgedragen aan een derde partij.
2.3.
In de door Coop en [gedaagde] per bladzijde geparafeerde en tenslotte ondertekende huurovereenkomst is (voor zover van belang) het volgende bepaald:

2.1 Van deze overeenkomst maken deel uit de 'ALGEMENE BEPALINGEN HUUROVEREENKOMST WINKELRUIMTE en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW', gedeponeerd bij de griffie van de rechtbank te Den Haag op 20 augustus 2008 en aldaar ingeschreven onder nummer 67/2008, hierna te noemen 'algemene bepalingen' De inhoud van deze algemene bepalingen is partijen bekend. Onderhuurder en onderverhuurder hebben een exemplaar van de algemene bepalingen ontvangen. (…)
4.1
De uit hoofde van deze huurovereenkomst door onderhuurder aan onderverhuurder te verrichten periodieke betalingen (…) zijn in één bedrag bij vooruitbetaling verschuldigd in euro's en moeten vóór of op de eerste dag van de periode waarop de betalingen betrekking hebben volledig zijn voldaan.
2.4.
Aan het slot van de huurovereenkomst, na het gedeelte waar partijen hun handtekening hebben geplaatst, is de volgende passage opgenomen, die door [gedaagde] niet is ondertekend:

Afzonderlijke handtekening(en) van huurder(s) voor de ontvangst van een eigen exemplaar van de 'ALGEMENE BEPALINGEN HUUROVEREENKOMST WINKELRUIMTE en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW als genoemd in 2.1.
Handtekening onderhuurder:
………………………………………………[gedaagde]
2.5.
In de algemene bepalingen zoals genoemd in artikel 2.1 van de huurovereenkomst, is (voor zover van belang) het volgende bepaald:

26.2 Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300,00 per maand.
2.6.
Bij brief met dagtekening 9 juli 2019 schrijft de gemachtigde van Coop aan [gedaagde] (voor zover van belang) het volgende:

(…) Blijkens artikel 4.10 van de huurovereenkomst dient u de huurprijs maandelijks in één bedrag bij vooruitbetaling volledig te voldoen vóór of op de eerste dag van de maand waarop de betalingen betrekking hebben.
In strijd met voornoemde verplichting is de maandelijks verschuldigde huurprijs door u structureel niet tijdig en volledig voldaan. (…) Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst verschuldigd bedrag door u niet prompt op de vervaldag is voldaan, bent u op grond van artikel 26.2 van de algemene bepalingen bij de huurovereenkomst een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde met een minimum van € 300,00 per maand aan cliënte verschuldigd. Elke ingetreden maand geldt daarbij als volle maand. Dit betekent dat u over de periode van januari 2016 tot en met juli 2019 een boete verschuldigd bent van (43 maal € 300=) € 12.900,00. (…)
Voorts sommeert cliënte u hiermee om de door u aan cliënte verschuldigde maandelijkse huurtermijnen voortaan daadwerkelijk overeenkomstig uw contractuele verplichting bij vooruitbetaling vóór of op de eerste dag van de maand waarop de betalingen betrekking hebben in één bedrag volledig aan cliënte te voldoen. Bij gebreke daarvan zal cliënte aanspraak maken op betaling door u van de contractuele boete voor iedere maand dat opnieuw geen tijdige betaling plaatsvindt.
2.7.
In december 2021 heeft Coop een e-mail gestuurd aan [gedaagde], waarin zij (voor zover van belang) het volgende schrijft:
“Vandaar mijn laatste (en enige) voorstel:
1. huurder betaalt voor eind van dit jaar zijn volledige huurachterstand;2. alleen indien aan punt 1 voldaan wordt crediteren wij 50% van de huur gedurende de periode dat de winkel als gevolg van corona gesloten was (medio december 2020 tot medio april 2021).
Op dit moment bedraagt de huurachterstand EUR 10.800,-. Alleen indien huurder zijn achterstand op 31 december 2021 volledig en tijdig heeft ingelopen behoudens 2 x EUR 2.280 (zijnde 50% creditering over 4 maanden) en per heden ook zijn huurachterstand niet verder laat oplopen, komt huurder in aanmerking voor deze creditering. Indien huurder zijn achterstand niet of niet volledig voor 31 december 2021 heeft betaald, volgt alsnog (gerechtelijke) procedure tot uitzetting.”

3..Het geschil

3.1.
Coop eist, na wijziging van eis, samengevat:
- [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen:
o primair: € 13.189,07 aan hoofdsom en buitengerechtelijke kosten, € 19.500,- aan contractuele boete en € 300,- per maand vanaf januari 2022 tot en met de maand waarin [gedaagde] de hiervoor genoemde bedragen volledig heeft betaald;
o subsidiair: € 16.059,36 aan hoofdsom, rente en buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Coop baseert haar eis op het volgende. [gedaagde] heeft sinds januari 2016 de huurprijs niet tijdig en volledig betaald. Er is daardoor berekend tot en met januari 2022 sprake van een huurachterstand van € 12.302,92. [gedaagde] moet die achterstand en de daarmee samenhangende vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 886,15 betalen. Daarnaast is [gedaagde] op grond van artikel 26.2 van de algemene voorwaarden een contractuele boete van € 19.500,- verschuldigd, berekend tot en met januari 2022. Voor zover geoordeeld wordt dat [gedaagde] die boete niet verschuldigd is, maakt Coop (subsidiair) aanspraak op de wettelijke handelsrente, die berekend tot en met 14 juni 2022 € 2.870,29 bedraagt.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis van Coop en eist zelf samengevat:
  • de huurprijs vanaf 1 maart 2020 tot en met 1 mei 2021 te verminderen met 50%;
  • voor recht te verklaren dat de contractuele boete en/of buitengerechtelijke kosten niet verschuldigd zijn over de periode vanaf 1 maart 2020, althans over de huurpenningen die [gedaagde] op grond van dit vonnis/gedurende deze procedure onbetaald heeft gelaten;
  • op grond van de wet te oordelen over de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
[gedaagde] baseert zijn verweer en zijn tegeneis op het volgende. Er is geen sprake van een huurachterstand. [gedaagde] heeft juist € 4.895,69 teveel betaald, berekend tot en met maart 2021. Van maart 2020 tot juni 2021 kan [gedaagde] namelijk aanspraak maken op een zogenoemde coronakorting van 50%. Temeer omdat Coop eerder ook een huurkorting heeft aangeboden (2.7). De geëiste huurachterstand moet daarom worden afgewezen. Ook de geëiste boete moet worden afgewezen, omdat Coop zich niet op de algemene voorwaarden kan beroepen. De geëiste vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is evenmin toewijsbaar, gelet op artikel 241 Rv en de coronapandemie. Ten slotte dient het vonnis in conventie niet uitvoerbaar bij voorraad te worden verklaard, omdat [gedaagde] anders tijdens een niet-kansloze hoger beroep procedure waarschijnlijk al failliet zou gaan.
3.5.
Coop is het niet eens met de tegeneis en voert het volgende aan. [gedaagde] heeft onvoldoende financiële gegevens aangeleverd waaruit kan worden geconcludeerd dat hij aanspraak kan maken op huurkorting. Er is dus geen reden voor huurprijsvermindering. De boetebepaling is van toepassing en er is geen reden om de boete, evenals de buitengerechtelijke kosten, over een deel van de huurachterstand af te wijzen.
3.6.
Op hetgeen partijen verder hebben aangevoerd wordt (voor zover van belang) hierna bij de beoordeling ingegaan.

4..De beoordeling

Huurachterstand
4.1.
Coop eist een huurachterstand van € 12.302,92, berekend tot en met januari 2022. Zij heeft dit bedrag onderbouwd door middel van een specificatie (productie 5). De berekening en hoogte van deze huurachterstand op zichzelf zijn door [gedaagde] niet betwist. In principe moet [gedaagde] dit bedrag dus ook betalen.
Coronakorting
4.2.
[gedaagde] stelt zich (zowel in conventie als in reconventie) op het standpunt dat hij aanspraak kan maken op een coronakorting van 50% over de periode 1 maart 2020 tot en met 1 mei 2021. In dat kader overweegt de kantonrechter als volgt. Onder omstandigheden kan een huurder van bedrijfsruimte aanspraak maken op huurprijsvermindering, in verband met de coronapandemie. Beide partijen hebben verwezen naar de recente uitspraak van de Hoge Raad, waarin helder uiteengezet is onder welke omstandigheden daarop recht bestaat en welke gegevens moeten worden aangeleverd voor de berekening van de huurprijsvermindering, conform de vastelastenmethode (Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1974). Van [gedaagde] mag dan ook worden verwacht dat hij met een beroep op huurprijsvermindering, met verwijzing naar deze uitspraak, de benodigde gegevens aanlevert. Dat heeft hij echter nagelaten. Hij heeft slechts enkele printscreens van het boekhoudsysteem (productie 1), een onnavolgbaar schema (productie 2) en enkele algemene gegevens van de boekhouder (productie 4) aangeleverd. Dit is echter onvoldoende. Hij had op zij minst dienen te stellen en te onderbouwen hoeveel TVL hij heeft ontvangen, welk deel daarvan betrekking heeft op de huur en wat zijn omzetcijfers tijdens de coronapandemie per maand zijn, in verhouding met de periode daarvoor. Dat alles heeft hij echter nagelaten. Hij heeft dan ook onvoldoende gesteld, zodat zijn beroep op huurprijsvermindering reeds om deze reden niet slaagt. Aan bewijslevering op dit punt, zoals tijdens de mondelinge behandeling nogmaals expliciet door hem aangeboden, wordt daarom niet toegekomen.
4.3.
[gedaagde] heeft er ook nog op gewezen dat Coop voorafgaand aan deze procedure wel een huurkorting heeft aangeboden, maar dat zij dit om onduidelijke redenen niet in stand heeft gehouden. Deze omstandigheid leidt de kantonrechter niet tot een ander oordeel. De huurkorting is immers aangeboden als minnelijke oplossing, onder de voorwaarde dat [gedaagde] zijn huurachterstand zou inlopen (2.7). Er is geen discussie over dat [gedaagde] aan die voorwaarde niet heeft voldaan. Aan het minnelijke aanbod kan [gedaagde] daarom in deze procedure geen recht op huurprijsvermindering ontlenen.
4.4.
Overigens heeft Coop ook zelf in haar dagvaarding gesteld dat zij dit aanbod aan [gedaagde] heeft gedaan (randnummer 10). De stelling van [gedaagde] dat Coop dit in strijd met de substantiëringsplicht heeft nagelaten, volgt de kantonrechter daarom niet, zodat zij daaraan voorbijgaat.
4.5.
Het voorgaande betekent dat de in conventie geëiste huurachterstand van € 12.302,92 wordt toegewezen en dat de in reconventie gevorderde huurprijsvermindering wordt afgewezen.
Boeterente
4.6.
Coop maakt verder aanspraak op boete. Zij baseert deze eis op artikel 26 lid 2 van de algemene voorwaarden. Daarvoor moet eerst worden beoordeeld of die voorwaarden (onverkort) van toepassing zijn. [gedaagde] betwist dit namelijk op grond van diverse verweren. Deze verweren zullen hierna achtereenvolgens worden behandeld.
4.7.
Primair stelt [gedaagde] dat de algemene voorwaarden geen deel uitmaken van de overeenkomst, omdat hij die voorwaarden niet heeft ontvangen en niet voor akkoord heeft getekend. De kantonrechter overweegt dat in artikel 2.1 van de overeenkomst expliciet is bepaald dat de algemene voorwaarden deel uitmaken van de overeenkomst. Deze overeenkomst is door [gedaagde] getekend, zodat hij ermee heeft ingestemd dat deze algemene voorwaarden van toepassing zijn. Voor de toepasselijkheid is niet vereist dat hij die voorwaarden heeft ontvangen en afzonderlijk voor akkoord heeft getekend (artikel 6:232 BW). Het primaire verweer van [gedaagde] slaagt dus niet.
4.8.
Subsidiair voert [gedaagde] aan dat de algemene voorwaarden vernietigbaar zijn, omdat ze niet ter hand zijn gesteld (artikel 6:233 sub b jo 234 BW). In artikel 2.1 van de huurovereenkomst is echter bepaald dat [gedaagde] een exemplaar van de algemene voorwaarden heeft ontvangen. De pagina waarop deze bepaling staat, is door [gedaagde] geparafeerd en hij heeft het document aan het eind ondertekend. Daarmee heeft deze bepaling dwingende bewijskracht (artikel 157 lid 2 Rv). [gedaagde] kan tegenbewijs leveren (artikel 151 Rv). Dat heeft hij echter nagelaten. Hij heeft er slechts op gewezen dat hij aan het slot niet afzonderlijk heeft getekend voor ontvangst van de algemene voorwaarden. Het enkele achterwege laten van een afzonderlijke handtekening kan echter niet dienen als voldoende tegenbewijs. Verder heeft [gedaagde] geen bewijs aangeleverd of aangeboden. Daarom staat in deze procedure vast dat hij de algemene voorwaarden heeft ontvangen. Van vernietiging kan daarom in dit opzicht geen sprake zijn.
4.9.
Meer subsidiair voert [gedaagde] aan dat de boetebepaling onredelijk bezwarend is. De kantonrechter stelt voorop dat het boetebeding niet voorkomt op de grijze of zwarte lijst (artikel 6:236 en 237 BW). Verder heeft [gedaagde] niet onderbouwd waarom het beding onredelijk bezwarend zou zijn. Het beding betreft een gebruikelijke bepaling in een huurovereenkomst tussen twee rechtspersonen en dient als prikkel om tot tijdige betaling over te gaan. Zonder nadere toelichting acht de kantonrechter deze bepaling niet onredelijk bezwarend.
4.10.
[gedaagde] voert (als alternatief van 4.9) meer subsidiair aan dat de boetebepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 lid 2 BW). Uit vaste rechtspraak volgt dat dit een strenge maatstaf betreft, waarmee de rechter terughoudend dient om te gaat. Van [gedaagde] had dan ook verwacht mogen worden dat hij onderbouwde waarom aan die strenge maatstaf is voldaan. Hij heeft echter in het geheel geen onderbouwing gegeven. De kantonrechter ziet ambtshalve geen omstandigheden die moeten leiden tot de conclusie dat het beding op zichzelf naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.11.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] aangevoerd dat het beroep op de redelijkheid en billijkheid subsidiair moet worden gelezen als een beroep op matiging (artikel 6:94 BW). Coop heeft er in haar spreekaantekeningen blijk van gegeven dat zij dit ook zo heeft begrepen. Uit vaste rechtspraak volgt dat matiging alleen aan de orde is als toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal niet alleen moeten worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638). De kantonrechter overweegt in dit kader dat Coop de boete waarop zij aanspraak maakt, heeft berekend vanaf januari 2016 (productie 5). [gedaagde] heeft in ieder geval vanaf dat moment steeds de huur niet tijdig en/of volledig voldaan. Uit niets is echter gebleken dat Coop hem in de periode januari 2016 tot en met juli 2019 heeft aangemaand om tijdig te betalen, dan wel om zijn achterstand in te lopen. Pas voor het eerst in juli 2019 heeft Coop hem hierover aangeschreven (2.6). Destijds was sprake van een betalingsachterstand van € 2.266,13, maar was de boete op grond van de overeenkomst al opgelopen tot een bedrag van € 12.900,-. Dit betreft dus ruim het vijfvoudige van de toenmalige achterstand. Aangezien de boete dient als prikkel tot nakoming acht de kantonrechter het onbillijk om daar uit het niets, tot ruim drie jaar geleden, met terugwerkende kracht aanspraak op te maken. De prikkel mist dan immers zijn werking. De onverkorte hantering van de boetebepaling leidt voor de periode tot de aanmaning van juli 2019 daarom tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat. Dit mede gezien de grote financiële consequenties die dit zou hebben voor de eenmanszaak van [gedaagde]. De kantonrechter zal de boete daarom tot en met juni 2019 matigen tot de wettelijke handelsrente, in overeenstemming met artikel 6:94 lid 1 BW.
4.12.
Voor de periode vanaf juli 2019 geldt dit niet. In haar aanmaning van juli 2019 heeft Coop [gedaagde] immers gewaarschuwd dat wanneer hij niet tijdig en volledig betaalt, zij in de toekomst aanspraak zal maken op de boete. [gedaagde] was vanaf toen een gewaarschuwd mens. In die omstandigheden ziet de kantonrechter voor de periode vanaf juli 2019 geen aanleiding voor matiging.
4.13.
Als tegeneis vordert [gedaagde] een verklaring voor recht dat de boete niet verschuldigd is voor de periode vanaf 1 maart 2020. Naar de kantonrechter begrijpt legt hij daaraan ten grondslag dat sprake was van betalingsonmacht door de coronapandemie. Dat sprake was van betalingsonmacht heeft hij onvoldoende onderbouwd, gelet op hetgeen ook al is overwogen in het kader van de coronakorting (4.2). Bovendien betaalde [gedaagde] al vanaf januari 2016 vrijwel zonder uitzondering te laat en te weinig, zodat ook niet zonder meer kan worden gezegd dat de coronacrisis de reden was dat hij de boete verschuldigd is geworden. Deze verklaring voor recht wordt daarom afgewezen.
4.14.
De conclusie van het voorgaande is dat over de huurachterstand van 1 januari 2016 tot en met juni 2019 de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW wordt toegewezen. Over de periode van juli 2019 tot en met januari 2022 wordt de (blijkens productie 5 dagvaarding) geëiste boeterente van € 6.600,- toegewezen. De boeterente over de maanden dat [gedaagde] na januari 2022 niet tijdig en volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan wordt eveneens toegewezen, tot en met april 2022. Coop heeft namelijk aangevoerd dat zij de eigendom per 1 mei 2022 heeft overgedragen aan een derde. Vanaf dat moment heeft zij dus ook geen vorderingsrecht ter zake van de boeterente meer op [gedaagde] (artikel 7:226 BW).
Buitengerechtelijke kosten
4.15.
Coop maakt ten slotte aanspraak op een vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 886,15. Zij heeft in dat kader een aanmaning overgelegd (productie 4). Uit vaste rechtspraak volgt dat [gedaagde] daarmee al een vergoeding van buitengerechtelijke kosten verschuldigd is geworden (Hoge Raad 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405). Het betreft (anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd) geen aanmaning ter inleiding van het geding zoals bedoeld in artikel 241 Rv, maar een gespecificeerde brief met een minnelijk voorstel en een aanmaning. De daarin genoemde vergoeding is correct berekend over de huurachterstand ten tijde van die aanmaning, in overeenstemming met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, en wordt daarom toegewezen. De geëiste verklaring voor recht in reconventie wordt daarom ook wat betreft de buitengerechtelijke kosten afgewezen.
Proceskosten
4.16.
[gedaagde] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten in conventie aan de kant van Coop tot vandaag vast op € 112,30 aan dagvaardingskosten, € 1.384,- aan griffierecht en € 746,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 373,- tarief). In reconventie worden deze kosten aan de kant van Coop tot vandaag vastgesteld op € 373,- aan salaris voor de gemachtigde (½ x 2 punten x € 373,- tarief). Dit is totaal € 2.615,30.
4.17.
Voor kosten die Coop maakt na deze uitspraak moet [gedaagde] een bedrag betalen van € 124,- (1/2 punt x € 373,- tarief met maximum € 124,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.18.
Coop heeft verzocht het vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad te verklaren (artikel 233 lid 1 Rv). [gedaagde] heeft zich hiertegen verzet. Uit vaste rechtspraak volgt dat het uitgangspunt is dat een veroordeling, tijdens een hoger beroep procedure uitvoerbaar moet zijn. De kantonrechter kan van dit uitgangspunt afwijken als het belang van [gedaagde] bij behoud van de huidige toestand groter is dan het belang van Coop bij de uitvoerbaarheid bij voorraad (Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Coop heeft evident belang bij de uitvoerbaarverklaring, aangezien het vonnis ziet op betaling van een geldsom en zij al lange tijd wacht op betaling van dat bedrag (HR 27 februari 1998, NJ 1998, 512). [gedaagde] heeft daar tegenover aangevoerd dat hij in een hoger beroep procedure zeker niet kansloos zal zijn, maar dat hij bij uitvoerbaarheid van dit vonnis al tijdens die procedure failliet zal gaan. Het enkele feit dat hij meent dat het Gerechtshof in procedure mogelijk tot een ander oordeel zal komen acht de kantonrechter onvoldoende. Verder is het dreigende faillissement door hem op geen enkele wijze onderbouwd, zodat ook dat geen reden kan zijn voor afwijzing van de verzochte uitvoerbaarheid bij vooraard. Om die reden wordt dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Coop te betalen € 19.789,07, aan huurachterstand en boete, berekend tot en met januari 2022, en buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met € 300,- per maand dat [gedaagde] de voorgaande bedragen niet volledig heeft betaald vanaf 1 februari 2022 tot en met 30 april 2022, en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over het bedrag dat vanaf 1 januari 2016 aan huurachterstand, exclusief kosten, steeds na iedere credit- en debetmutatie heeft uitgestaan, tot en met 30 juni 2019;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in conventie en in reconventie, aan de kant van Coop tot vandaag vastgesteld op € 2.615,30;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
33394