ECLI:NL:RBROT:2022:6734

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
9743072 CV EXPL 22-1067
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een factuur in het kader van deelname aan een raceteam

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, vertegenwoordigd door mr. drs. C. Sneevliet, en een gedaagde die zelf procedeert. De eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 4.007,50 van de gedaagde, dat voortkwam uit een overeenkomst voor deelname aan een raceteam. De gedaagde had een bedrag van € 50.000,-- exclusief btw moeten betalen in drie termijnen, maar had een deel van de laatste termijn niet voldaan, waardoor hij niet kon deelnemen aan een belangrijk evenement. De gedaagde voerde aan dat hij twijfels had over de betrouwbaarheid van de eiseres en dat hij geen onderbouwing had ontvangen voor de eindfactuur. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet voldoende had onderbouwd waarom hij de factuur niet volledig had betaald en dat de eiseres recht had op de gevorderde betaling. De kantonrechter wees de vordering van de eiseres toe, inclusief wettelijke rente en proceskosten, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 9743072 CV EXPL 22-1067
datum uitspraak: 11 augustus 2022 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats eiseres],
eiseres,
gemachtigde: mr. drs. C. Sneevliet,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘[eiseres]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
de dagvaarding van 7 maart 2022, met bijlagen;
het antwoord;
de mail van de zijde van [eiseres] van 18 juli 2022, met bijlagen;
de brief van de zijde van [eiseres] van 19 juli 2022, met één bijlage.
1.2.
Op 28 juli 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig:
namens [eiseres]: [naam 1] en als gemachtigde de heer T. Colijn LLB;
[gedaagde] in persoon, met [naam 2] (moeder) en [naam 3] (stiefvader).

2..De feiten

2.1.
Op 23 december 2020 hebben partijen een overeenkomst gesloten voor deelname door [gedaagde] aan het raceteam van [eiseres]. Het ging daarbij om deelname aan het IDM Supersport 600-kampioenschap in 2021. [gedaagde] diende daartoe een bedrag van
€ 50.000,-- exclusief btw te betalen in drie termijnen.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] eist samengevat:
[gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen aan hoofdsom een bedrag van € 4.007,50 met wettelijke handelsrente vanaf 15 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening;
[gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen aan wettelijke handelsrente tot 15 februari 2022 een bedrag van € 152,75;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten met rente en de nakosten;
het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiseres] baseert de eis op het volgende.
Bij factuur van 17 augustus 2021 is de laatste termijn van € 10.900,-- inclusief btw bij [gedaagde] in rekening gebracht. Op 15 september 2021 heeft hij daarvan een bedrag van
€ 2.500,-- voldaan, maar het restant heeft hij onbetaald gelaten. Omdat er niet volledig werd betaald, kon [gedaagde] niet deelnemen aan het event ‘IDM Hockenheim’, dat heeft plaatsgevonden op 24, 25 en 26 september 2021. [eiseres] heeft evenwel onverplicht en uit coulance een bedrag van € 3.815,-- gecrediteerd met betrekking tot dit event. Er resteerde dan ook een door [gedaagde] te betalen bedrag van € 4.585,-- (€ 10.900,-- -/-
€ 2.500,-- -/- € 3.815,--), maar hij heeft dat ondanks herhaalde betalingsverzoeken niet voldaan.
[eiseres] voegt daaraan toe dat zij aan [gedaagde] nog een bedrag van € 577,50 is verschuldigd dat ziet op btw over raceoveralls. Dit bedrag is in mindering gebracht op de onderhavige vordering, zodat aan hoofdsom resteert een bedrag van € 4.007,50.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan.
[eiseres] heeft verzuimd een betrouwbare onderbouwing te geven van de eindfactuur, ondanks herhaalde verzoeken van [gedaagde] daartoe.
[gedaagde] is gedurende het raceseizoen geconfronteerd met budgetproblemen, omdat sponsoren van hem de gemaakte betalingsafspraken niet nakwamen. [gedaagde] kon kort voor aanvang van het event IDM Hockenheim toch betalen, maar toen berichtte [eiseres] dat [gedaagde] niet meer kon deelnemen in verband met een inmiddels te korte voorbereidingstijd. [gedaagde] heeft vervolgens vernomen dat zijn teamgenoot Jeroen Hilster (hierna: Hilster) al eerder te horen had gekregen dat het event niet door zou gaan. Tussen [eiseres] en Hilster was een geschil gerezen. [gedaagde] heeft toen twijfels gekregen over de betrouwbaarheid van [eiseres] en heeft daarom gevraagd om een onderbouwing van het nog te betalen bedrag door inzage in de boekhouding, maar dat heeft hij niet gekregen.
Het bedrag van € 577,50 met betrekking tot de btw over raceoveralls dient [eiseres] aan [gedaagde] over te maken. Daarnaast heeft [gedaagde] nog recht op verrekening van een bedrag van € 200,-- met betrekking tot racelaarzen.
[gedaagde] is het niet eens met een in rekening gebracht bedrag van € 1.500,-- voor de revisie van het motorblok.
Tenslotte geldt dat [eiseres] zich onvoldoende voor [gedaagde] heeft ingespannen. [gedaagde] heeft gedurende het seizoen technische problemen ervaren, waaronder problemen met de remmen van de motorfiets, waaronder zijn prestaties hebben geleden. Daarnaast heeft hij niet of nauwelijks coaching gekregen.

4..De beoordeling

4.1.
Naar de kantonrechter begrijpt, stelt [gedaagde] dat hij de factuur niet volledig heeft betaald omdat hij geen onderbouwing heeft gekregen van de eindfactuur. Die onderbouwing wilde hij, omdat hij naar aanleiding van het niet deelnemen aan het event IBM Hockenheim twijfels heeft gekregen over de betrouwbaarheid van [eiseres]. Hij vernam toen dat er een geschil was met Hilster en dat al langer duidelijk was dat Hilster niet zou deelnemen en daarnaast hoorde hij van derden dat [eiseres] geen correcte boekhouding zou voeren.
4.2.
Naar de onweersproken stelling van [eiseres] geldt dat deelname door [gedaagde] aan een event niet afhankelijk is van deelname door Hilster, en andersom. [gedaagde] had dus gewoon kunnen deelnemen als hij tijdig had betaald, ook al zou Hilster niet deelnemen. Aan deze stelling wordt dan ook voorbij gegaan.
4.3.
De stelling van [gedaagde] dat [eiseres] een onderbouwing had moeten geven van de eindfactuur en inzicht had moeten geven in de uitgaven van [eiseres] ten behoeve van hem, wordt niet gevolgd. Onderdeel van de overeenkomst was immers niet dat [gedaagde] die inzage zou krijgen, zodat hij zich daar niet op kan beroepen. Overigens heeft [eiseres] voorafgaand aan en tijdens deze procedure wel stukken uit haar boekhouding overgelegd.
4.4.
Voor het niet deelnemen aan het event IDM Hockenheim heeft [eiseres] een bedrag van € 3.815,-- gecrediteerd. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiseres] méér had moeten crediteren. [eiseres] heeft toegelicht dat het gecrediteerde bedrag ziet op alle door haar bespaarde kosten, waaronder inschrijfgeld, huur van een vrachtwagen, personeel, tol en brandstof. Het had vervolgens op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn standpunt nader te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan. Dat [eiseres] méér had moeten crediteren dan het bedrag van € 3.815,-- is dan ook niet gebleken. De overeenkomst zag ook niet alleen op het kunnen deelnemen aan events en testdagen, maar ook op andere zaken zoals het ter beschikking hebben van een monteur en een data-/suspension engineer, kleding, eten en drinken tijdens events en tests, bruikleen van een motor, reserve onderdelen en regulier onderhoud aan de motor.
4.5.
Dat [gedaagde] niet heeft deelgenomen aan zeven events, maakt niet dat [eiseres] tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst, voor zover [gedaagde] dat heeft bedoeld aan te voeren. De (te) late betaling door [gedaagde] was immers de directe aanleiding van het niet kunnen deelnemen en bovendien heeft [eiseres] een bedrag gecrediteerd ten aanzien van de niet gemaakte kosten van het event IBM Hockenheim. Voorts blijkt niet uit de overeenkomst dat het volledige bedrag van
€ 50.000,-- pas verschuldigd zou zijn in geval van deelname aan alle zeven events.
4.6.
Ten aanzien van het bedrag van € 577,50 met betrekking tot de btw over de raceoveralls geldt dat [eiseres] op grond van artikel 6:127 BW gerechtigd is dat bedrag te verrekenen met haar onderhavige vordering. Zij heeft dit ook al in mindering gebracht op haar vordering en hoeft het dus niet apart aan [gedaagde] te betalen.
4.7.
[gedaagde] heeft nog gesteld dat [eiseres] geen recht heeft op betaling van de factuur die ziet op overnachtingskosten. Nu [eiseres] in deze procedure geen betaling van die factuur heeft gevorderd en dit dus geen onderdeel is van de vordering, wordt hierop niet nader in gegaan.
4.8.
Voor wat betreft de laarzen begrijpt de kantonrechter de stellingen van [gedaagde] aldus dat hij zich beroept op verrekening van een bedrag van € 200,-- dat [eiseres] nog aan hem verschuldigd zou zijn. [eiseres] heeft dat betwist. Gelet op artikel 6:136 BW wordt aan dit verrekeningsverweer voorbij gegaan, nu de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering van [eiseres] overigens voor toewijzing vatbaar is.
4.9.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat er ten onrechte een bedrag van € 1.500,-- in rekening is gebracht met betrekking tot de revisie van het motorblok. Dat zou blijken uit de door [eiseres] verstrekte gegevens. [eiseres] heeft onweersproken aangevoerd dat dit bedrag niet apart in rekening is gebracht en dat het geen onderdeel is van de vordering, zodat op dit punt niet nader zal worden ingegaan.
4.10.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat sprake was van technische problemen. [eiseres] heeft dat weersproken, althans zij heeft een verklaring overgelegd van een monteur uit het raceteam die stelt dat als er problemen waren, deze direct zijn opgelost. Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld te stellen dat de overeenkomst op dit punt onvoldoende is nagekomen, had het op zijn weg gelegen dat nader te onderbouwen, gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiseres]. Dat heeft hij niet gedaan, zodat hieraan voorbij wordt gegaan.
4.11.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat hij in tegenstelling tot hetgeen is overeengekomen niet of nauwelijks coaching heeft gehad. Ter zitting heeft hij toegelicht dat hij in het begin van het seizoen wel coaching kreeg, maar dat dat veel minder werd nadat [eiseres] had besloten dat het team zou stoppen na het seizoen van 2021. [eiseres] heeft gemotiveerd betwist dat geen of weinig coaching is gegeven. Bovendien, zo stelt zij, had [gedaagde] daarover toen moeten klagen zodat [eiseres] er nog iets aan had kunnen doen. [gedaagde] heeft niet weersproken dat hij niet heeft geklaagd. Hij kan zich er dan ook niet op beroepen dat de overeenkomst niet voldoende is nagekomen op dit punt.
4.12.
Gelet op al het voorgaande geldt dat de vordering van [eiseres] tot betaling van het restantbedrag van € 4.007,50 zal worden toegewezen.
rente
4.13.
Ter zitting is duidelijk geworden dat per abuis wettelijke handelsrente is gevorderd, waar dit reguliere wettelijke rente had moeten zijn. De wettelijke rente wordt toegewezen, omdat uit de stellingen van [eiseres] volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] deze stellingen niet heeft betwist.
proceskosten
4.14.
[gedaagde] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiseres] tot vandaag vast op € 107,22 aan dagvaardingskosten, € 487,-- aan griffierecht en € 498,-- aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 249,-- tarief). Dit is totaal € 1.092,22.
Voor kosten die [eiseres] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde] ook een bedrag betalen van € 124,-- (1/2 punt x € 249,-- tarief met maximum € 124,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.15.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 4.007,50, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 17 september 2021 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiseres] tot vandaag vastgesteld op een bedrag van € 1.092,22 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, kantonrechter, in samenwerking met
mr. L. Buitendijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
773