ECLI:NL:RBROT:2022:6577

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
9881891 \ VZ VERZ 22-6863
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en beëindiging arbeidsovereenkomst in het kader van bewindvoering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende een loonvordering. De verzoekster, [bedrijf01] B.V., trad op als bewindvoerder over de goederen van [verzoeker01], die in dienst was bij V.O.F. [verweerder01]. De procedure volgde op een eerdere dagvaardingsprocedure die was omgezet naar een verzoekschriftprocedure. De verzoekster vorderde onder andere de verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker01] rechtsgeldig was geëindigd op 31 maart 2022 en dat er geen rechtsgeldige opzegging had plaatsgevonden. Tevens werd verzocht om betaling van achterstallig loon over de maanden mei 2021 en november 2021 tot en met maart 2022, alsook een wettelijke verhoging en verstrekking van loonstroken.

De mondelinge behandeling vond plaats op 5 juli 2022, waarbij de verweerders niet verschenen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd was gesloten en van rechtswege eindigde op de afgesproken datum. De verzoekster heeft onbetwist gesteld dat het loon over mei 2021 niet was uitbetaald, en de kantonrechter heeft geoordeeld dat de verzoeken van de verzoekster gegrond zijn. De kantonrechter heeft de verzoeken toegewezen, inclusief de wettelijke rente en de veroordeling tot betaling van de proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9881891 \ VZ VERZ 22-6863
datum uitspraak: 26 juli 2022
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[bedrijf01] B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van [verzoeker01] , wonende te [woonplaats01],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats01] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. E. Kattestaart, advocaat te Rotterdam,
tegen

1..V.O.F. [verweerder01] ,

gevestigd te [vestigingsplaats02] ,
2. [verweerder02] , in haar hoedanigheid van beherend vennoot van V.O.F. [verweerder01],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats01] ,
3. [verweerder03] , in zijn hoedanigheid van beherend vennoot van V.O.F. [verweerder01],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats01] ,
verweerders,
die niet zijn verschenen,
Partijen worden hierna ‘ [bedrijf01] ’ en ‘ [verweerder01] c.s.’ genoemd. Verweerders worden afzonderlijk ‘ [verweerder01] ’, ‘ [naam01] ’ en ‘ [naam01] ’ genoemd.

1..De (verdere) procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het vonnis van 20 mei 2022, waarbij de door [bedrijf01] ingestelde dagvaardingsprocedure met zaaknummer [nummer01] \ CV EXPL 22-9297 via een spoorwissel als bedoeld in artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is omgezet naar de onderhavige verzoekschriftprocedure;
  • het verzoekschrift van 30 mei 2022, met producties 1 tot en met 11;
  • de brief van 17 juni 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het exploot van betekening van 21 juni 2022, waarbij [verweerder01] c.s. zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 5 juli 2022 om 14.30 uur.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 juli 2022. Namens [bedrijf01] is verschenen de heer [naam02] , tezamen met de heer [naam03] en bijgestaan door de gemachtigde mr. Kattestaart. Van de zijde van verweerders is, ondanks het feit dat zij bij brieven van 17 juni 2022 van de rechtbank Rotterdam en bij deurwaardersexploten van 21 juni 2022 deugdelijk zijn opgeroepen, niemand verschenen. [bedrijf01] is in de gelegenheid gesteld haar stellingen nader toe te lichten. Van hetgeen ter zitting is besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

2..De feiten

2.1.
Bij onder zaaknummer [zaaknummer01] gegeven beschikking van 4 april 2019 van de kantonrechter van deze rechtbank zijn alle goederen die (zullen) toebehoren aan de heer [naam03] (hierna: [naam03] ) onder bewind gesteld, met benoeming van [bedrijf01] tot bewindvoerder.
2.2.
[naam03] , geboren op [geboortedatum01] 1980, is op of omstreeks 1 april 2021 op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van twaalf maanden in dienst getreden bij [verweerder01] in de functie van banketbakker/bakker voor 38 uur per week verdeeld over vijf dagen, tegen een salaris van €1.684,80 bruto per maand.
2.3.
De op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde CAO Bakkersbedrijf 2021-2023 (hierna: cao) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
Artikel 44 Arbeidsongeschiktheid
44.1
Uitkering bij arbeidsongeschiktheid in 1e en 2e ziektejaar
De medewerker ontvangt van de werkgever voor dat deel van zijn werk dat hij arbeidsongeschiktheid is:
* De medewerker ontvangt de 1e maand 100% loondoorbetaling als:
- de ziekte is ontstaan als gevolg van een door Inspectie SZW vastgesteld bedrijfsongeval of
- ziekte tijdens de zwangerschap / bevalling of
- ziekte ontstaan door de zwangerschap of
- de maand 90% loondoorbetaling al is doorlopen en er sprake is van een doorlopend ziektegeval (weer ziek worden binnen vier weken), artikel 7:629 lid 10 Burgerlijk Wetboek of in geval van hoge frequentie van gerelateerde ziekmeldingen.
Deze regeling is in afwijking van artikel 7:629 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Als de werkgever van het UWV na het 2e ziektejaar nog loon door moet betalen, betaalt de werkgever aan de medewerker gedurende maximaal een jaar 85% van het loon.
De loondoorbetaling bij arbeidsongeschiktheid wordt verminderd met het bedrag dat de medewerker als gevolg van de arbeidsongeschiktheid ontvangt vanuit een wettelijke uitkering. Korting op die uitkering, veroorzaakt door toedoen van de medewerker, blijft ten laste van de medewerker. (…)”
2.4.
[verweerder01] heeft het loon over de maand mei 2021 niet aan [naam03] uitbetaald.
2.5.
Op 12 oktober 2021 heeft [naam03] zich ziekgemeld.
2.6.
Op 2 februari 2022 heeft de gemachtigde van [bedrijf01] [verweerder01] gesommeerd tot betaling aan [naam03] van het loon (bij ziekte) over de maand mei 2021 en vanaf de maand november 2021, uiterlijk binnen twee weken.
2.7.
Per e-mail van 17 februari 2022 heeft [naam01] aan de gemachtigde van [bedrijf01] bericht dat [naam03] het geld in beheer heeft gehad en dat hij geld schuldig is aan [verweerder01] c.s.

3..Het verzoek

3.1.
[bedrijf01] verzoekt – na eisvermindering – samengevat:
  • voor recht te verklaren dat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst d.d. 1 april 2021 rechtsgeldig eindigt op 31 maart 2022 en tussentijds noch rechtsgeldig is opgezegd, noch rechtsgeldig is beëindigd;
  • [verweerder01] c.s. te veroordelen om aan [bedrijf01] te betalen het netto equivalent van het brutobedrag ad € 8.424,- vermeerderd met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten aan loon over de periode november 2021 tot en met maart 2022, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2022, althans vanaf de dag van dagvaarding (14 maart 2022), tot aan die der voldoening;
  • [verweerder01] c.s. te veroordelen om aan [bedrijf01] te betalen het netto equivalent van het brutobedrag ad € 1.926,11, vermeerderd met 8% vakantietoeslag over het bedrag ad € 1.684,80 en overige emolumenten aan loon over de maand mei 2021 en vakantietoeslag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2022, althans vanaf de dag van dagvaarding (14 maart 2022), tot aan die der voldoening;
  • [verweerder01] c.s. te veroordelen om aan [bedrijf01] te betalen een bedrag ad € 5.189,18 bruto aan wettelijke verhoging;
  • [verweerder01] c.s. te bevelen om binnen twee weken, na betekening van deze beschikking, een correcte loonstrook over de maanden juli 2021 tot en met maart 2022, alsmede een correcte eindafrekening, aan [bedrijf01] ter beschikking te stellen op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat [verweerder01] c.s. na betekening van deze beschikking in gebreke blijft aan het bevel te voldoen, met een maximum van € 5.000,-;
  • [verweerder01] c.s. te veroordelen in de proceskosten;
- de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[bedrijf01] baseert haar verzoeken samengevat op het volgende. De op 1 april 2021 gesloten arbeidsovereenkomst voor de duur van twaalf maanden is tussentijds niet rechtsgeldig opgezegd of beëindigd. Op basis van de arbeidsovereenkomst moet [verweerder01] salaris aan [naam03] betalen. [verweerder01] heeft nagelaten het salaris over de maand mei 2021 en over de maanden november 2021 tot en met maart 2022 te betalen. Vanwege de uitgebleven betalingen moet [verweerder01] een verhoging van 50% betalen over het salaris van de maand mei 2021 en de maanden november 2021 tot en met maart 2022 (artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)). Omdat betaling na de sommatie door de gemachtigde van [bedrijf01] is uitgebleven, moet [verweerder01] de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het onbetaalde salaris en over de verhoging van 50% betalen vanaf 16 februari 2022. Daarnaast dient [verweerder01] aan [naam03] bruto/netto-specificaties te verstrekken vanaf de maand juli 2021 tot en met maart 2022, op straffe van verbeurte van een dwangsom per dag dat [verweerder01] in gebreke blijft hieraan te voldoen. Ten slotte is [verweerder01] de proceskosten verschuldigd. [naam01] en [naam01] zijn in de onderhavige procedure betrokken aangezien zij beherend vennoot zijn van [verweerder01] .

4..De beoordeling

4.1.
[verweerder01] c.s. is niet in de procedure verschenen en heeft geen verweer gevoerd. Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [bedrijf01] .
4.2.
De verzoeken van [bedrijf01] zijn op de wet gegrond en komen voor toewijzing in aanmerking, met inachtneming van het volgende.
verklaring voor recht
4.3.
Ingevolge artikel 7:667 lid 1 BW eindigt een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, wanneer de tijd is verstreken waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan. Tussentijdse opzegging is alleen mogelijk indien dat recht voor ieder der partijen schriftelijk is overeengekomen (artikel 7:667 lid 3 BW). Vaststaat dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is gesloten met ingang van 1 april 2021 voor de duur van twaalf maanden en dat die arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt op 31 maart 2022. Voorts staat vast dat in de arbeidsovereenkomst geen mogelijkheid is opgenomen deze tussentijds op te zeggen. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege is geëindigd op 31 maart 2022. De gevorderde verklaring voor recht wordt daarom toegewezen.
loon over de maand mei
4.4.
Uit hoofde van de arbeidsovereenkomst heeft [naam03] recht op loon. [bedrijf01] heeft onweersproken gesteld dat [naam03] geen loon uitbetaald heeft gekregen over de maand mei 2021. Dat betekent dat het verzoek ter zake het achterstallig loon over de maand mei 2021 wordt toegewezen, met inachtneming van het volgende. In het verzoekschrift is voor de maand mei 2021 steeds een bedrag van € 1.954,36 bruto genoemd, maar in het petitum van het verzoekschrift is een bedrag van € 1.926,11 bruto vermeld. Nu [bedrijf01] tijdens de mondeling onbetwist te kennen heeft gegeven dat het in het petitum van het verzoekschrift genoemde bedrag € 1.926,11 bruto een kennelijke verschrijving betreft en uit het verzoek omtrent de wettelijk verhoging afgeleid kan worden dat een bedrag van € 1.954,36 bruto is bedoeld, zal over de maand mei 2021 een bedrag van € 1.954,36 bruto worden toegewezen, zoals hierna in de beslissing vermeld.
4.5.
De mede verzochte wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW wordt toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
loon over de periode van november 2021 tot en met maart 2022
4.6.
Vooropgesteld wordt dat [bedrijf01] onbetwist heeft gesteld dat [naam03] zich op 12 oktober 2021 heeft ziekgemeld.
4.7.
[bedrijf01] heeft verzocht [verweerder01] c.s. te veroordelen tot betaling van € 8.424,- aan brutoloon exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten over de periode november 2021 tot en met maart 2022. Nu [naam03] ingevolge artikel 44 van de cao (zie r.o. 2.3) en artikel 7:629 BW recht heeft op loondoorbetaling bij ziekte, komt het verzoek de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor. Het verzochte bedrag wordt daarom toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
4.8.
De mede verzochte wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW wordt toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
wettelijke verhoging
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat [verweerder01] het loon over de maand mei 2021 en over de periode van november 2021 tot en met maart 2022 niet tijdig aan [naam03] heeft uitbetaald. [bedrijf01] heeft verzocht [verweerder01] c.s. te veroordelen tot betaling van een wettelijke verhoging van 50% over het loon in de zin van artikel 7:625 BW, te weten een bedrag van € 5.189,18. Het verzochte bedrag van komt de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor, zodat dit bedrag wordt toegewezen.
loonstrook en eindafrekening
4.10.
[bedrijf01] heeft onbetwist gesteld dat [naam03] over de maanden juli 2021 tot en met maart 2022 geen loonstrook heeft ontvangen en geen eindafrekening. Daarom wijst de kantonrechter het verzoek toe om [verweerder01] c.s. te veroordelen binnen twee weken na betekening van deze beschikking een correcte loonstrook over de maanden juli 2021 tot en met maart 2022 en een correcte eindafrekening aan [bedrijf01] te verstrekken.
4.11.
De mede verzochte dwangsommen worden gematigd en gemaximeerd zoals in de beslissing vermeld.
proceskosten
4.12.
[verweerder01] c.s. krijgt voor het grootste deel ongelijk en moeten daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [bedrijf01] tot vandaag vast op het reeds in de ingestelde dagvaardingsprocedure met zaaknummer [nummer01] \ CV EXPL 22-9297 betaalde griffierecht van € 86,- en € 498,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 584,-. Voornoemd bedrag dient in verband met de aan [naam03] verleende toevoeging rechtstreeks aan de gemachtigde van [bedrijf01] te worden betaald.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.13.
Deze beschikking wordt, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst d.d. 1 april 2021 rechtsgeldig is geëindigd op 31 maart 2022 en tussentijds noch rechtsgeldig is opgezegd, noch rechtsgeldig is beëindigd;
5.2.
veroordeelt [verweerder01] c.s. om binnen twee weken na betekening van deze beschikking aan [bedrijf01] te betalen het netto equivalent van het brutobedrag ad € 1.954,36, vermeerderd met 8% vakantietoeslag over het bedrag ad € 1.684,80 en overige emolumenten aan loon over de maand mei 2021 en vakantietoeslag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2022 tot aan die der voldoening;
5.3.
veroordeelt [verweerder01] c.s. om binnen twee weken na betekening van deze beschikking aan [bedrijf01] te betalen het netto equivalent van het brutobedrag ad € 8.424,-, vermeerderd met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten aan loon over de periode november 2021 tot en met maart 2022, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2022 tot aan die der voldoening;
5.4.
veroordeelt [verweerder01] c.s. om binnen twee weken na betekening van deze beschikking aan [bedrijf01] te betalen een bedrag ad € 5.189,18 bruto aan wettelijke verhoging;
5.5.
veroordeelt [verweerder01] c.s. tot verstrekking van bruto/netto-specificaties vanaf de maand juli 2021 tot en met maart 2022 binnen twee weken na betekening van deze beschikking, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag dat [verweerder01] c.s. deze veroordeling niet nakomt, tot een maximum van € 2.500,- is bereikt;
5.6.
veroordeelt [verweerder01] c.s. in de proceskosten, aan de kant van [bedrijf01] tot vandaag vastgesteld op € 548,-, welk bedrag rechtstreeks aan de gemachtigde van [bedrijf01] dient te worden voldaan;
5.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
[46009]