ECLI:NL:RBROT:2022:6558
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak voor het belastingjaar 2020. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Bakker, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, die de waarde van de onroerende zaak op € 106.000,- heeft vastgesteld. Eiser betwist deze waarde en stelt dat deze niet hoger kan zijn dan € 95.000,-. De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de waarde niet te hoog is vastgesteld en heeft een taxatierapport overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt.
De rechtbank heeft de zaak op 25 juli 2022 behandeld. In de overwegingen van de rechtbank wordt ingegaan op de waardepeildatum van 1 januari 2019 en de methodiek die de heffingsambtenaar heeft gebruikt om de WOZ-waarde vast te stellen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, mede door de vergelijking met andere woningen in de omgeving. Eiser heeft niet kunnen onderbouwen dat de waarde op een andere manier zou moeten worden vastgesteld.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar zich aan de wettelijke verplichtingen heeft gehouden en dat er geen sprake is van willekeur of schending van het vertrouwensbeginsel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.