ECLI:NL:RBROT:2022:655

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
10/108093-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en vernieling met voorwaardelijk opzet op de dood door stekende bewegingen met een mes

Op 2 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en vernieling. De verdachte heeft op 19 april 2021 in Rotterdam met een mes stekende bewegingen gemaakt richting de aangever, waarbij deze verwondingen opliep aan zijn linker bovenarm en knie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte rade handelde, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 48 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een contactverbod met de aangever. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gedaan, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van € 16.880,15 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank overwoog dat de verdachte onder invloed van alcohol handelde en dat zijn gedrag niet alleen de lichamelijke integriteit van de aangever heeft aangetast, maar ook gevoelens van onveiligheid heeft versterkt. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de vordering van de benadeelde partij grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele niet-onderbouwde schadeposten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/108093-21
Datum uitspraak: 2 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. E. Kaya, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt verweten dat hij geprobeerd heeft [naam slachtoffer] (hierna: aangever) al dan niet met voorbedachte raad van het leven te beroven, dan wel dat hij hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht dan wel hiertoe een poging heeft gedaan dan wel dat hij hem heeft mishandeld. Ook zou hij een ruit van de deur van de woning van aangever kapot hebben gemaakt.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder 2 ten laste gelegde vernieling;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarde een contactverbod ten aanzien van aangever .

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1
4.1.1.
Standpunt verdediging
Van (voorwaardelijk) opzet bij de verdachte op het doden van de aangever is geen sprake, wat moet leiden tot vrijspraak van de poging tot doodslag. De raadsman voert daartoe aan dat de aangever niet in vitale lichaamsdelen is gestoken, zodat niet kan worden aangenomen dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood.
4.1.2.
Beoordeling rechtbank
Feitelijk gebeuren
De aangever heeft verklaard dat de verdachte doordraaide, een mes met een lemmet van ongeveer 30 centimeter heeft gepakt en daarmee met een soort van aanloop op hem is afgelopen. De verdachte had het mes boven zijn hoofd vast en stak daarmee op de aangever in. De aangever weerde hem af en voelde dat hij werd geraakt in de linker bovenarm, waarbij hij meteen een diepe wond opmerkte, die hevig bloedde. De aangever is daarna in zijn linker knie geraakt. Uiteindelijk heeft de aangever de verdachte onder controle gekregen en het mes van hem afgepakt.
De politie die ter plaatse is gekomen, heeft een bebloed mes aangetroffen waarvan de punt was afgebroken. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij dit mes herkende als een mes uit zijn keuken. De aangever is naar het ziekenhuis gebracht waarbij een wond aan de binnenzijde van zijn linker bovenarm en een wond in zijn linkerknie zijn gehecht.
De verklaring van de aangever vindt steun in de verklaring van een getuige die aangever en een opgefokte jongeman in de tuin van haar buurman, de aangever, zag. Ook heeft zij de aangever meerdere keren ‘rustig’ horen roepen. Ook getuige [naam getuige] heeft verklaard over dit roepen van ‘hou je rustig’. Dit ondersteunt de verklaring van aangever dat de agressie vanuit de verdachte kwam en dat hij de aangever klaarblijkelijk belaagde.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt met een mes beginnend boven zijn hoofd en bewegend naar het lichaam van de aangever. Uit het feit dat de aangever aan de binnenzijde van zijn linker bovenarm is geraakt toen hij de aanval van de verdachte afweerde, leidt de rechtbank af dat de aangever zijn arm opgeheven had en de verdachte bewegingen maakt in de richting van het hoofd/bovenlichaam van de aangever.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood?
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat de verdachte de aangever wilde doden. Mogelijk is er wel sprake van voorwaardelijk opzet op de dood doordat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot de dood van de aangever zou kunnen leiden.
Voor de beantwoording van de vraag of er een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft bestaan, is van belang in welke richting van het lichaam is gestoken, waarmee is gestoken en hoe is gestoken.
De verdachte heeft met een mes met van ongeveer 26cm lang, van korte afstand, bovenhands steekbewegingen richting aangever gemaakt, waarbij aangever is geraakt aan de binnenzijde van zijn linker bovenarm toen hij verdachtes steken afweerde.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd/bovenlichaam een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is en dat het steken met een fors mes in die richting een aanmerkelijke kans op de dood oplevert. Van belang is daarbij ook nog dat het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht was op het toebrengen van dodelijk letsel bij aangever, dat reeds hieruit volgt dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Slechts door het afweren van aangever heeft de verdachte de aangever niet dodelijk verwond. Het standpunt van de raadsman dat voorwaardelijk opzet op de dood niet kan worden bewezen, wordt op grond van het voorgaande dan ook verworpen door de rechtbank.
4.1.4
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. Wettig en overtuigend bewezen is de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, primair, en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 19 april 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
een of met een mes, in de knie en/of de linker bovenarm, van voornoemde
[naam slachtoffer] heeft gestoken en in de richting van het hoofd en/of het
bovenlichaam van voornoemde [naam slachtoffer] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 19 april 2021 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit die aan [naam slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft, onder invloed van alcohol met een mes stekende bewegingen gemaakt in de richting van het hoofd/bovenlichaam van de aangever. De aangever had veel bloed verloren en bleek wonden aan zijn linker bovenarm en knie te hebben, waarvoor hij in het ziekenhuis op de spoedeisende hulp is behandeld. Doordat de aangever er in slaagde de aanval van de verdachte af te weren en tijdig (medische) hulp in heeft kunnen schakelen, is het bij een poging gebleven.
Door zijn handelen heeft de verdachte niet alleen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de aangever, ook heeft hij algemene gevoelens van onveiligheid versterkt. Uit de verklaring van de aangever ter zitting volgt dat hij – mede doordat het lichamelijke herstel moeizaam is verlopen en hij meermalen in het ziekenhuis opgenomen moest worden – nog dagelijks hinder ondervindt van de gevolgen van het zeer agressieve handelen van de verdachte, waarbij hij op zijn eigen erf door de verdachte zonder duidelijke reden is aangevallen. Daarbij moet het voor de aangever onbevredigend zijn dat verdachte geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn handelen.
Daarnaast heeft verdachte ook de ruiten van de woning van de verdachte kapotgemaakt toen de verdachte zijn woning was ingevlucht. Ook hierdoor heeft de aangever schade geleden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage en voortgangsverslag
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 juli 2021. Reclassering Nederland stelt in haar rapport dat de verdachte een verklaring voor zijn handelen zoekt in externe factoren. Hierdoor ziet Reclassering Nederland geen concrete aanknopingspunten voor een begeleidings- of behandelcontact en zij adviseert om die reden bij een veroordeling geen bijzondere voorwaarden op te leggen bij een voorwaardelijk strafdeel. Daar komt bij dat de verdachte een beperkte beheersing heeft van de Nederlandse taal en dit de uitvoering van een eventueel begeleidingscontact verder bemoeilijkt.
Reclassering Nederland heeft ook een voortgangsverslag opgemaakt, gedateerd 17 januari 2022. Hierin staat dat drie meldplichtgesprekken zijn gevoerd met de verdachte, waarin hij onder meer heeft verklaard voor een periode van negen maanden abstinent te zijn van verdovende middelen en alcohol. Tijdens de korte toezichtperiode zijn er bij Reclassering Nederland geen signalen geweest die haar hebben doen twijfelen aan deze verklaring van verdachte.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Als forse stok achter de deur om de verdachte in de toekomst te weerhouden van soortgelijke feiten, zal de rechtbank aan verdachte een deel van de voorgenomen straf in voorwaardelijke vorm opleggen. De rechtbank ziet aanleiding, zoals door de officier van justitie is geëist, een contactverbod met de aangever als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijke strafdeel te verbinden. De rechtbank zal – gezien het advies van de Reclassering Nederland – geen andere bijzondere voorwaarden opleggen. Daarbij is meegewogen dat de verdachte heeft verteld negen maanden abstinent te zijn van alcohol en er geen signalen zijn daaraan te twijfelen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

De aangever heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert primair een schadevergoeding van € 69.724,57, bestaande uit een bedrag van € 49.724,57 wegens materiële schade en een bedrag van € 20.000,- wegens immateriële schade. Subsidiair vordert de benadeelde partij een schadevergoeding van € 61.439,62, bestaande uit een bedrag van € 41.439,62 wegens materiële schade en een bedrag van € 20.000,- wegens immateriële schade. Tevens vordert zij de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 69.724,57, bestaande uit een bedrag van € 49.724,57 wegens materiële schade en een bedrag van € 20.000,- wegens immateriële schade.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadeposten ‘kleding’, ‘deuren’, ‘schade woning’, ‘mantelzorg’ ‘huishoudelijke hulp’ en ‘verlies aan verdienvermogen’ onvoldoende zijn onderbouwd en dat de benadeelde partij voor dat gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Wat betreft de schadeposten ‘eigen risico’, ‘medicijnen’, ‘ziekenhuisdaggeldvergoeding’ en ‘reiskosten’ heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Voor de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in dat deel van zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hiertoe wordt gesteld dat de bij de vordering gevoegde uitspraken niet vergelijkbaar zijn met onderhavige zaak. De verdediging verzoekt dan ook om deze uitspraken niet als uitgangspunt te nemen bij de bepaling van de immateriële schade. Tenslotte ontbreekt een diagnose van een psycholoog of psychiater.
8.3.
Beoordeling
Materiele schade
Het verzoek, voor zover betreffend de geleden materiele schade, is opgebouwd uit de volgende posten:
Kleding (€ 352,-)
Schade woning (in totaal € 1.060,-)
Eigen risico 2021 (€ 385,-)
Eigen risico 2022 (€ 385,-)
Medicatie (€ 35,-)
Ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 403,-)
Huishoudelijke hulp (€ 1.911)
Mantelzorg (€ 1.820,-)
Verlies aan verdienvermogen (in totaal € 43.234,42)
Reiskosten (in totaal € 139,15)
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade voor wat betreft de posten c), e) ,f) en j) rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten en dat deze schade, nu die niet door de verdediging is betwist, volledig voor vergoeding in aanmerking komt.
a.
a) Kleding
De rechtbank neemt op basis van de foto’s in het dossier aan dat de kleding onherstelbaar is beschadigd. De bedragen komen haar ook niet onredelijk voor, zij het dat de rechtbank – in plaats van het in de toelichting op de vordering toegepaste afschrijvingspercentage van 20 – een afschrijvingspercentage van 25 hanteert, zodat de schade wordt vastgesteld op € 330,-.
b) Schade woning
De schade aan de deuren en het tuinstel is onvoldoende onderbouwd aan de hand van onderliggende stukken. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk.
d) Eigen risico 2022
Het gedeelte van de vordering dat ziet op de eigen bijdrage voor de ziektekostenverzekering voor het jaar 2022 ziet op vergoeding van nog niet geleden schade. Het betreft dus toekomstige schade en is daarom onvoldoende bepaald. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk.
g) Huishoudelijke hulp
De benadeelde partij stelt dat hij de eerste 13 weken na het steekincident helemaal geen huishoudelijke taken kon uitvoeren en was aangewezen op de hulp van vrienden en familie. Vanwege de betwisting van de vordering door de verdediging, had het op de weg van de benadeelde partij gelegen om de vordering te voorzien van een feitelijke onderbouwing. Op basis van de (medische) stukken kan de rechtbank slechts vaststellen dat de benadeelde partij vier weken in het gips zat, wat huishoudelijke hulp noodzakelijk maakte. Dit resulteert op basis van de Letselschade Richtlijn Huishoudelijk Hulp in een toe te wijzen vergoeding van € 588,- (4 x € 147,-).
h) Mantelzorg
De benadeelde partij stelt dat hij na het steekincident door familie en vrienden is begeleid omdat hij niet alleen de deur uit kon. De rechtbank overweegt dat niet is onderbouwd hoe vaak die begeleiding heeft plaatsgevonden, in welke situaties en welke hulp de benadeelde partij daarin behoefde. Vanwege de betwisting van de vordering door de verdediging, had het op de weg van de benadeelde partij gelegen om de vordering te voorzien van een feitelijke onderbouwing. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk.
j) Het verlies aan verdienvermogen
Voor de post ‘verlies aan verdienvermogen’ en ‘verlies aan verdienvermogen toekomst’ overweegt de rechtbank dat deze schade niet eenvoudig is vast te stellen en nadere onderbouwing behoeft. Hoewel de rechtbank geenszins betwijfelt dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde niet meer in staat was al zijn werkzaamheden te verrichten, waardoor hij geen of minder inkomen heeft verworven, kan de rechtbank slechts tot toewijzing van deze schadeposten komen indien de schade kan worden begroot door een vergelijking te maken tussen de inkomsten die netto zouden zijn verworven als de benadeelde partij niet slachtoffer was geworden van het strafbare feit en de feitelijk (netto) ontvangen inkomsten. Om die vergelijking te kunnen maken mag van de benadeelde partij worden verwacht dat zij niet alleen stelt kosten te hebben gemaakt, maar ook zo goed als mogelijk onderbouwt met stukken welke inkomsten zij vóór het strafbare feit had en welke daarna zijn ontvangen. Bovendien ontbreken nota’s betreffende de kosten van inhuur van externe partijen, evenals nota’s betreffende de werkzaamheden die zijn verricht door de broer van de benadeelde partij. De rechtbank kan de verdediging daarom volgen in het standpunt dat de (primaire en subsidiaire) vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Tenslotte overweegt de rechtbank dat de post ‘verlies aan verdienvermogen (verhuuropbrengsten)’ geen directe schade is zodat deze post wordt afgewezen.
Immateriële schade
Aan de benadeelde partij is door de bewezen verklaarde poging tot doodslag rechtstreeks immateriële schade toegebracht. Evident is dat hij als gevolg van het steken met het mes lichamelijk letsel heeft opgelopen. In het schadevergoedingsformulier en op de zitting heeft de benadeelde partij toegelicht dat hij te kampen heeft met blijvende beperkingen in zowel zijn persoonlijke als professionele leven.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 15.000,-.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met
wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt
met de wettelijke rente vanaf 19 april 2021.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 16.880,15, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] ), gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 16.880,15, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke
rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden
aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de
tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan
de staat ten behoeve van de benadeelde partij, [naam slachtoffer] , te betalen € 16.880,15,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2021 tot aan de dag van de algehele
voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 16.880,15 niet mogelijk blijkt,
gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 119 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten
behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. B.E. Dijkers en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 februari 2022.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 19 april 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
een of meerdere keren met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in
het been, de knie en/of de linker bovenarm, althans het lichaam, van voornoemde
[naam slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden en/of in de richting van het hoofd en/of het
(boven)lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden en/of
gezwaaid terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling of mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 april 2021 te Rotterdam aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in zijn linker knie en/of een infectie in het bot van zijn linker knie (osteomyelitis met septische artritis), heeft toegebracht door een of meerdere keren met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het been, de knie en/of de linker bovenarm, althans het lichaam, van voornoemde [naam slachtoffer] te steken en/of te snijden.
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 april 2021 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een of meerdere keren met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het been, de knie en/of de linker bovenarm, althans het lichaam, van voornoemde [naam slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden en/of in de richting van het hoofd en/of het (boven)lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden en/of gezwaaid terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 april 2021 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door hem een of meerdere keren met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het been, de knie en/of de linker bovenarm, althans het lichaam, te steken en/of te snijden;
2
hij op of omstreeks 19 april 2021 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;