3.1.SUR heeft – na wijzigingen van eis – gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat de COVID-19-pandemie in de rechtsverhouding tussen SUR en [gedaagde 1] c.s. een gebrek oplevert in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW, althans een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW (die niet voor rekening komt van SUR);
de huurprijs van het gehuurde aan te passen:
over de periode van 1 maart 2020 tot en met 19 maart 2020: tot 90% van de overeengekomen huurprijs;
over de periode van 20 maart 2020 tot en met 22 april 2020, de periode dat SUR zich genoodzaakt zag de deuren van haar winkels, waaronder het gehuurde te sluiten: tot 50% van de overeengekomen huurprijs;
over de periode van 23 april 2020 tot en met 14 december 2020: tot 90% van de overeengekomen huurprijs;
over de periode van 15 december 2020 tot en met 30 april 2021: tot 50% van de overeengekomen huurprijs;
althans tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen lagere huurprijs, bijvoorbeeld een huurkorting op basis van het Steunakkoord voor de retail 2.0;
te verklaren voor recht dat de navolgende artikelen uit de huurovereenkomst op voet van artikel 6:248 lid 2 BW dan wel door tijdelijke aanpassing op de voet van artikel 6:258 BW, vanaf maart 2020 tot en met 30 april 2021 buiten toepassing blijven in verband met de overheidsmaatregelen in het kader van de COVID-1 9 pandemie:
artikel 4 van de huurovereenkomst en artikel 25 van de algemene bepalingen, voor zover daar is bepaald dat de huurprijs, servicekosten en promotiekosten per maand vooraf moeten worden betaald;
artikelen 11.3 en 11.4 van de algemene bepalingen, voor zover daarin het recht van SUR op huurprijsaanpassing ex artikel 7:207 BW is uitgesloten;
artikelen 25, 30 en 31 van de algemene bepalingen, voor zover SUR op grond daarvan een hogere vergoeding voor buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten verschuldigd is aan [gedaagde 1] c.s. dan de gebruikelijke tarieven op grond van het Besluit BIK en het liquidatietarief;
artikelen 25, 30 en 31 van de algemene bepalingen, voor zover SUR op grond daarvan een hogere boete en/of rente verschuldigd is dan de wettelijke handelsrente;
artikel 25.1 van de algemene bepalingen, voor zover daarin het recht van SUR tot opschorting, korting, aftrek of verrekening is uitgesloten;
voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] c.s. over de periode tot aan 31 januari 2021 van SUR een bedrag van € 11.423,- (exclusief btw) te veel aan huur hebben ontvangen, te vermeerderen met de wettelijke rente van de data waarop de huurbetalingen zijn verricht, en dat SUR dit bedrag mag verrekenen met de aan [gedaagde 1] c.s. te betalen huur;
voor recht te verklaren dat SUR de in mei 2020 onder dwang aan [gedaagde 1] c.s. betaalde advocaatkosten van € 1.481,52 (exclusief btw), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, mag verrekenen met de aan [gedaagde 1] c.s. te betalen huur;
[gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen het bedrag dat SUR op grond van het gevorderde onder sub i. tot en met v. te veel aan [gedaagde 1] c.s. heeft voldaan aan SUR terug te betalen, indien en voor zover SUR niets meer met [gedaagde 1] c.s. te verrekenen heeft en/of het te veel betaalde bedrag niet met [gedaagde 1] c.s. kan verrekenen;
[gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten van dit geding, te voldoen binnen acht dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis en – voor het geval voldoening niet binnen bedoelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de termijn voor voldoening;
[gedaagde 1] c.s. (individueel) te veroordelen tot betaling van de nakosten.