ECLI:NL:RBROT:2022:6524

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
C/10/640459 / FA RK 22-4409
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens termijnoverschrijding door de officier van justitie in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juli 2022 een beschikking gegeven in een verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, die onder verplichte zorg stond, had op 13 april 2022 een verzoek tot ontslag ingediend bij de officier van justitie, maar deze had nagelaten dit verzoek tijdig aan de rechtbank voor te leggen. De rechtbank oordeelde dat de officier in verzuim was, omdat hij het verzoek tot beëindiging van de verplichte zorg niet onverwijld had ingediend, zoals vereist door artikel 8:19 lid 3 Wvggz. De rechtbank stelde vast dat de termijn van 33 dagen was overschreden, wat leidde tot spanning en frustratie voor verzoeker.

De rechtbank overwoog dat verzoeker recht had op schadevergoeding, omdat de wet niet in acht was genomen door de officier. De rechtbank hanteerde een laagdrempelige regeling voor schadevergoeding en stelde vast dat verzoeker voldoende had aangetoond dat hij schade had geleden door de termijnoverschrijding. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 10,- per dag voor de 33 dagen dat de termijn was overschreden, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 330,- dat de Staat aan verzoeker moest betalen. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en verzoeker werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/640459 / FA RK 22-4409
Referentienummer: [nummer]
Beschikking betreffende een schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
op verzoek van:
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum verzoeker] te [geboorteplaats verzoeker],
hierna: verzoeker,
wonende te [woonplaats verzoeker],
thans verblijvende in Antes te Rotterdam,
advocaat mr. J. van Veelen-de Hoop te Rotterdam.
tegen:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam,hierna: de officier,

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van verzoeker, ingekomen op 28 juni 2022; en
  • het schriftelijk standpunt van de officier, ingekomen op 30 juni 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 14 juli 2022. Bij die gelegenheid is betrokkene, met zijn hiervoor genoemde advocaat, verschenen.

2..Verzoek en verweer

Achtergrond
2.1.
De rechtbank heeft op 1 juli 2021 een zorgmachtiging verleend om aan verzoeker verplichte zorg te kunnen verlenen, geldig tot 1 juli 2022. Op 16 maart 2022 heeft verzoeker om ontslag verzocht. Dat verzoek is door de geneesheer-directeur op 21 maart 2022 afgewezen. Verzoeker heeft daarna op 13 april 2022 zijn verzoek tot ontslag aan de officier gezonden, met het verzoek dit onverwijld aan de rechtbank door te zenden, conform artikel 8:19 lid 1 Wvggz.
2.2.
De geneesheer-directeur heeft verzoeker op 20 april 2022 bericht dat de officier heeft besloten een aansluitende zorgmachtiging voor te bereiden. Op 10 mei 2022 is dat verzoekschrift ingediend bij de rechtbank, zonder dat daarbij verzoekers voornoemde verzoek om ontslag is gevoegd. De mondelinge behandeling van het verzoek tot een zorgmachtiging heeft plaatsgevonden op 24 mei 2022, waarbij deze zorgmachtiging is verleend tot en met 24 november 2022.
Het verzoek tot schadevergoeding
2.3.
Verzoeker verzoekt de rechtbank een schadevergoeding toe te kennen omdat de officier heeft nagelaten het verzoek tot ontslag in te dienen bij de rechtbank, als bedoeld in artikel 8:19 lid 3 Wvggz. Verzoeker stelt dat de officier het verzoek tot ontslag uiterlijk op 18 april 2022 had moeten indienen bij de rechtbank. Verzoeker heeft echter niets vernomen. Het uitblijven van bericht van de officier over zijn verzoek tot ontslag heeft verzoeker spanning en frustratie opgeleverd. Verzoeker stelt dat hij hierdoor schade heeft geleden in de vorm van immateriële schade. Verzoeker vordert daarom € 20,- voor iedere dag dat de officier de termijn van artikel 8:19 lid 3 Wvggz heeft overschreden over de periode van 18 april 2022 tot 24 mei 2022. Dat wil zeggen 36 dagen à € 20,-, dus in totaal € 720,-.
Het verweer
2.4.
De officier bevestigt in zijn schriftelijk standpunt dat sprake is van een verzuim. De officier stelt echter dat verzoeker geen enkele schade heeft geleden. De officier stelt dat als het ontslagverzoekschrift wél was ingediend bij de rechtbank, het geclusterd behandeld was met het verzoek een zorgmachtiging te verlenen, zoals bepaald in artikel 8:19 lid 5 Wvggz. Omdat het verzoek van de zorgmachtiging is toegewezen, zou het ontslagverzoek zijn afgewezen.

3..Beoordeling

Termijnoverschrijding
3.1.
Op grond van artikel 8:19 lid 3 Wvggz dient de officier het verzoekschrift voor de beëindiging van de verplichte zorg op grond van een zorgmachtiging onverwijld in bij de rechter.
3.2.
Op 13 april 2022 heeft verzoeker een ontslagverzoek, als bedoeld in artikel 8:19 lid 3 Wvggz, aan de officier gezonden met het verzoek dit voor beoordeling door te zenden aan de rechtbank. Het is niet in geschil dat de officier dat heeft nagelaten en daarmee in verzuim is.
3.3.
De officier behoort het verzoek tot beëindiging van verplichte zorg onverwijld in te dienen bij de rechtbank. In de gegeven situatie verstaat de rechtbank onder “onverwijld” een termijn van maximaal zeven dagen. Dat betekent dat de officier uiterlijk op 20 april 2022 een handeling had moeten verrichten. De rechtbank stelt vast dat de officier daarom vanaf 21 april 2022 in verzuim is.
3.4.
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de officier de termijn van artikel 8:19 lid 3 Wvggz heeft overschreden met een periode van 33 dagen, te weten van 21 april 2022 tot 24 mei 2022.
Schadevergoeding
3.5.
Op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz kan verzoeker of de vertegenwoordiger de rechter verzoeken tot schadevergoeding ten laste van de Staat, als de wet niet in acht is genomen door de officier of de rechter. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
3.6.
In beginsel is het reguliere aansprakelijkheidsrecht van toepassing. Verzoeker moet stellen dat hij schade heeft geleden en dat een causaal verband bestaat tussen zijn schade en de normschending. De wetgever heeft met artikel 10:12 Wvggz een laagdrempelige regeling in de wet opgenomen ten aanzien van een verzoek om schadevergoeding door een belanghebbende. Om die reden stelt de rechtbank geen al te hoge eisen aan het bewijs van schade, als er maar enige onderbouwing is en voldoende aannemelijk is dat er schade is. De rechtbank betrekt daarbij dat de regeling zoals deze gold onder de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen ook een laagdrempelige regeling bevatte. Niet blijkt dat de wetgever met deze regeling en de daaruit gegroeide praktijk heeft willen breken.
3.7.
Het overschrijden van de termijn heeft verzoeker spanning en frustratie opgeleverd. Verzoeker meende dat hij in aanmerking kwam voor ontslag en bleef in onzekerheid door het uitblijven van een reactie van de officier op zijn verzoek. De rechtbank is van oordeel dat verzoeker voldoende heeft gemotiveerd dat hij geleden heeft onder die onzekerheid. Dat het ontslagverzoek van verzoeker niet eerder zou zijn behandeld dan de behandeling op 24 mei 2022 van het verzoek tot verlening van de zorgmachtiging, doet daar niet aan af. De officier heeft immers het verzoek niet uiterlijk 20 april 2022 ingediend bij de rechtbank, terwijl hij zijn verzoek om een aansluitende zorgmachtiging pas op 10 mei 2022 heeft ingediend, zodat onbekend is gebleven of de rechtbank het ontslagverzoek eerder had behandeld. Tegen deze achtergrond kan worden overgegaan tot het toekennen van een schadevergoeding.
3.8.
De rechtbank houdt bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding rekening met de ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor verzoeker. Met inachtneming van de omstandigheden van verzoeker stelt de rechtbank de schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 10,- per dag. Omdat sprake is van een termijnoverschrijding van 33 dagen, bedraagt de schadevergoeding in totaal € 330,-, welk bedrag de Staat aan verzoeker dient te voldoen.

4..Beslissing

De rechtbank:
4.1.
veroordeelt de Staat tot betaling van een bedrag van € 330,- aan verzoeker;
4.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is op 28 juli 2022 gegeven door mr. S. Wierink, rechter, in tegenwoordigheid van C.M. Turfboer, griffier.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.