ECLI:NL:RBROT:2022:6414

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
9352266
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke toewijzing van een geldvordering in een geschil tussen uitzendbureaus over betalingsverplichtingen en samenwerkingsovereenkomsten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Flex Partnership B.V. en een gedaagde partij, die beide actief zijn in de uitzendbranche. Flex vorderde betaling van een bedrag van € 14.211,34 aan hoofdsom en € 917,11 aan buitengerechtelijke kosten, alsook rente en proceskosten. De vordering was gebaseerd op een mondelinge overeenkomst die zou zijn gesloten eind 2017, waarin was afgesproken dat de gedaagde partij 50% van het loon van een werknemer, [naam 1], aan Flex zou betalen. Flex stelde dat zij deze overeenkomst had nageleefd door maandelijks facturen te sturen, maar dat de gedaagde partij deze facturen niet had betaald.

De gedaagde partij betwistte de vordering en voerde aan dat er geen noodzaak meer was voor de inhuur van [naam 1] en dat de werkzaamheden onder een intensieve samenwerking vielen, waarbij kosten niet in rekening zouden worden gebracht. De kantonrechter oordeelde dat Flex voldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van de overeenkomst en dat de gedaagde partij in gebreke was gebleven met de betaling van de facturen. De kantonrechter wees de vordering van Flex gedeeltelijk toe, waarbij de hoofdsom werd vastgesteld op € 9.233,62, met wettelijke handelsrente en een veroordeling van de gedaagde partij in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke vastlegging van overeenkomsten en de noodzaak voor partijen om hun betalingsverplichtingen na te komen. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde partij onmiddellijk moet voldoen aan de betalingsverplichtingen, ondanks mogelijke hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9352266 CV EXPL 21-24685
datum uitspraak: 29 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Flex Partnership B.V.,
vestigingsplaats: Maassluis,
eiseres,
gemachtigde: [naam gemachtigde],
tegen
[gedaagde],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. Ph. Ekering.
De partijen worden hierna ‘Flex’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaardingen van 2 en 26 juli 2021, met bijlagen;
  • de incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid;
  • het antwoord in het incident;
  • het vonnis in het incident;
  • het antwoord (in de hoofdzaak) met bijlagen;
  • het vonnis waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van [gedaagde] van 30 maart 2022 met bijlagen;
  • de brieven van Flex van 1 en 4 april 2022 met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde] ;
  • de pleitnotities van Flex;
  • de dupliek, met bijlagen;
  • de akte uitlaten producties van Flex.
1.2.
Op 14 april 2022 hebben partijen tijdens een mondelinge behandeling hun pleitnotities/spreekaantekeningen voorgedragen. Vanwege de omvang van de pleitnotities van Flex, in verhouding met de omvang van de dagvaarding, heeft de kantonrechter ingestemd met het verzoek van [gedaagde] om daarop middels een dupliek te mogen reageren.

2..De feiten

2.1.
Partijen exploiteren een uitzendbureau. Zij waren beide franchisenemer van de [naam organisatie] , en hanteerden in die hoedanigheid ook wel de namen [naam bedrijf 1] (Flex) en [naam bedrijf 2] ( [gedaagde] ). Vanuit die achtergrond werkten zij in het verleden nauw met elkaar samen.
2.2.
In 2017 werkte [naam 1] (hierna: [naam 1] ) op basis van een uitzendovereenkomst met [naam bedrijf 3] voor zowel Flex als [gedaagde] . [naam bedrijf 3] stuurde hiervoor facturen aan Flex en [gedaagde] , waarbij zij de door [naam 1] gewerkte uren per uur in rekening bracht.
2.3.
Per eind 2017 heeft [naam bedrijf 3] deze vorm van intraconcern uitzenden beëindigd. Vanaf januari 2018 is [naam 1] daarom voor 24 uur per week in dienst getreden bij Flex. Zij verrichte vanuit dit dienstverband backofficewerkzaamheden voor zowel Flex als [gedaagde] . Zij verzorgde voor [gedaagde] in ieder geval de administratieve afhandeling van de indiensttreding van nieuwe medewerkers en de uren-administratie en de daaraan gekoppelde verloning. Het loon van [naam 1] werd in deze periode volledig door Flex betaald. Dat betrof een salaris van € 1.286,48 bruto, een onbelaste reiskostenvergoeding van € 32,50 en een onbelaste onkostenvergoeding van € 36,-.
2.4.
Bij e-mail van 21 januari 2018 stuurt [naam 2] , directeur van Flex (hierna: [naam 2] ), de salarisstrook van [naam 1] van de maand januari 2018 aan [naam 3] , directeur van [gedaagde] (hierna: [naam 3] ). In de begeleidende e-mail schrijft zij:
“Ik weet niet of je deze nodig hebt maar bij deze dan, je krijgt gewoon elke maand automatische een factuur, Reiskosten zijn wel geheel voor [naam bedrijf 2] dan weet je dat. De rest gaat door 2 en ik moet alleen de verzekering nog laten bereken maar dat komt wel.”
2.5.
Voor de maanden januari 2018 tot en met juni 2018 en de maanden september 2018 tot en met januari 2019 heeft Flex steeds per maand (in de daaropvolgende maand) een factuur van € 1.006,32 verzonden aan [naam 3] . Op de facturen is vermeld ‘Inleen [naam 1] ’ en is een betalingstermijn van 30 dagen opgenomen. De facturen bestaan steeds uit de volgende posten:
  • doorleen uren salaris € 643,24
  • ICT € 87,93
  • verzuimverzekering € 50,-
  • reiskosten € 32,50
  • onkosten € 18,-
  • btw € 174,65
2.6.
Op 31 mei 2018 reageert De [naam 3] , per e-mail op de factuur van de maand januari 2018. Zij schrijft:
“Ik krijg van mijn bank een foutmelding van jouw ING betaalrekening. Dat het nummer niet klopt?”
2.7.
Ondanks aanmaningen van Flex heeft [gedaagde] alle hiervoor genoemde facturen (2.5) onbetaald gelaten.

3..Het geschil

3.1.
Flex eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 14.211,34 aan hoofdsom en € 917,11 aan buitengerechtelijke kosten, met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten met rente en nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Flex baseert de eis op het volgende. Eind 2017 zijn partijen mondeling overeengekomen dat Flex [naam 1] vanaf 1 januari 2018 een deel van de werkweek zou uitlenen aan [gedaagde] en dat [gedaagde] op haar beurt 50% van het loon van [naam 1] aan Flex zou betalen. Flex heeft uitvoering gegeven aan deze overeenkomst, aangezien [naam 1] in 2018 twee dagen per week en van januari tot en met oktober 2019 één dag per week werkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde] . [gedaagde] is de overeenkomst echter niet nagekomen, aangezien zij de facturen (2.5) niet heeft betaald. Flex vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot nakoming, namelijk tot betaling van die facturen, met een totaalbedrag van € 11.069,52. Ze maakt daarnaast aanspraak op betaling van de niet verstuurde facturen van de maanden maart tot en met september 2019, ter hoogte van € 3.141,82. Als gevolg van de wanbetaling van [gedaagde] dienen ook de rente en buitengerechtelijke kosten voor haar rekening te komen.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. Voor 2018 huurde [gedaagde] [naam 1] in van [naam bedrijf 3] . Vanaf 2018 was daar geen noodzaak en budget meer voor. [naam 1] werkte vanaf dat moment grotendeels voor Flex. Zij verrichtte ook werkzaamheden voor [gedaagde] , maar dat viel onder het intensieve samenwerkingsverband tussen Flex en [gedaagde] , waarbinnen zij met gesloten beurzen over en weer gebruik maakten van elkaars kennis, kunde en personeel. Mocht al sprake zijn van een overeenkomst dan is deze opgezegd per eind 2017. Als die opzegging niet vast komt te staan, dan zijn partijen in ieder geval niets overeengekomen over de bij de facturen inbegrepen ICT-kosten, verzuimverzekering en onkosten.
3.4.
Op hetgeen partijen verder hebben aangevoerd wordt, voor zover van belang, bij de beoordeling ingegaan.

4..De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
In het vonnis in het incident heeft de kantonrechter geoordeeld dat Flex ontvankelijk is. In de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] verzocht om op die beslissing terug te komen. De kantonrechter ziet daarvoor geen aanleiding, nog daar gelaten dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen hiervoor geen ruimte biedt.
Gedagvaarde partij
4.2.
In haar conclusie van antwoord merkt [gedaagde] terloops op dat Flex lijkt te willen stellen dat zij een overeenkomst heeft gesloten met [naam bedrijf 4] en dat dit zou betekenen dat de verkeerde partij gedagvaard is. In haar pleitnotities heeft Flex vervolgens gesteld dat dit een fout betreft en dat zij zich op het standpunt stelt dat zij een overeenkomst heeft gesloten met [gedaagde] . In haar conclusie van dupliek heeft [gedaagde] hierop niet meer gereageerd, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat [gedaagde] dit verweer heeft laten varen. Op dit punt wordt daarom niet meer geoordeeld.
Overeenkomst
4.3.
De centrale vraag in deze procedure is of partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] vanaf januari 2018 50% van het loon van [naam 1] aan Flex zou betalen. De kantonrechter hecht in dit kader groot belang aan de e-mail van Flex aan [gedaagde] van 21 januari 2018 (2.4). Deze e-mail is gestuurd kort na de door Flex gestelde start van de overeenkomst tussen partijen en betreft min of meer een schriftelijke vastlegging van de door Flex gestelde inhoud daarvan. In de e-mail schrijft Flex namelijk met verwijzing naar de bijgevoegde loonstrook van januari 2018, dat de reiskosten van [naam 1] volledig door [gedaagde] worden gedragen en dat de rest ‘door 2 gaat’. [gedaagde] heeft in ieder geval niet schriftelijk geprotesteerd tegen deze e-mail. Voor het eerst bij dupliek heeft zij aangevoerd dat zij in reactie op deze e-mail mondeling heeft gemeld dat zij [naam 1] niet meer wil inhuren. Zij heeft daarvoor echter geen onderbouwing gegeven. Ook heeft [gedaagde] er geen verklaring voor gegeven waarop Flex deze e-mail in haar optiek zou hebben gebaseerd.
4.4.
Verder acht de kantonrechter van belang dat Flex vervolgens ook uitvoering heeft gegeven aan de e-mail van 21 januari 2018. Zij heeft namelijk vanaf januari 2018 iedere maand een factuur gestuurd aan [gedaagde] , waarbij zij de helft van het loon van [naam 1] in rekening heeft gebracht bij [gedaagde] . Op de factuur is vermeld dat deze factuur ziet op de inleen van [naam 1] . Nergens is uit gebleken dat Flex op enig moment heeft geprotesteerd tegen deze facturen of de inhoud daarvan. Sterker nog, [gedaagde] wekt de indruk dat zij heeft geprobeerd om de factuur van januari 2018 te voldoen. Zij laat namelijk in reactie op deze factuur per e-mail weten dat zij de melding krijgt dat het rekeningnummer niet klopt (2.6). [gedaagde] heeft bij dupliek verklaard dat voor haar niet duidelijk was waar deze factuur op zag. Echter vindt de kantonrechter die verklaring onvoldoende. Uit de factuur blijkt immers dat deze ziet op de inleen van [naam 1] in januari 2018. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien, in welk opzicht die factuur onduidelijk zou kunnen zijn, zeker in het licht van de eerder ontvangen e-mail van 21 januari 2018.
4.5.
Verder wordt de door Flex gestelde inhoud van de overeenkomst gesteund door de verklaring van [naam 4] , die destijds ook werkzaam was bij Flex (prod. 23 Flex). Zij verklaart: “
[naam 2][kantonrechter: [naam 2] ]
betaalde het naar mijn weten en de helft factureerde zij weer door naar [naam 3][kantonrechter: [naam 3] ]
.” [gedaagde] stelt dat deze verklaring ziet op de periode tot 2018. Echter valt niet in te zien hoe deze verklaring daarop kan zien. [gedaagde] heeft immers zelf in haar conclusie van antwoord onderbouwd dat zij in deze periode rechtstreeks facturen ontving van [naam bedrijf 3]
4.6.
Ook de verklaring van [naam 5] (prod. 31 Flex) steunt de gestelde inhoud van de overeenkomst. Zij verklaart namelijk: “
Zo ver ik weet is [naam 1][kantonrechter: [naam 1] ]
toen op de payroll gekomen van [naam 2] echter werkte [naam 1] voor zowel de [naam bedrijf 1] alsook voor de [naam bedrijf 2] olv [naam 3] . Afspraak was; delen van de werkzaamheden en dus ook de kosten.” [gedaagde] heeft in reactie op deze verklaring de blote stelling ingenomen dat [naam 5] niet op de hoogte was van de kostenstructuur. Echter heeft zij dit niet onderbouwd.
4.7.
Met de e-mail van 21 januari 2018, de verstuurde facturen, de klaarblijkelijke poging van [gedaagde] om één van deze facturen te betalen en de verklaringen van [naam 4] en [naam 5] heeft Flex de door haar gestelde overeenkomst deugdelijk onderbouwd.
4.8.
[gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat de werkzaamheden van [naam 1] niet door haar betaald hoefden te worden, omdat dit onderdeel was van de intensieve samenwerking tussen partijen, met gesloten beurzen. Dat partijen intensief met elkaar samenwerkten is duidelijk. Echter acht de kantonrechter onvoldoende onderbouwd dat de structurele administratieve inzet van [naam 1] hier onderdeel van uitmaakte. Partijen zijn het er namelijk over eens dat zij voor 2018 ook al intensief met elkaar samenwerkten. In deze periode was [naam 1] in dienst van [naam bedrijf 3] en werkte zij ook voor [gedaagde] . [naam bedrijf 3] stuurde daarvoor wekelijks facturen van gemiddeld ruim € 450,- aan [gedaagde] , afgaand op de door [gedaagde] overgelegde facturen van begin 2017. Flex heeft onbetwist gesteld (en onderbouwd) dat deze vorm van intraconcern uitzenden op initiatief van [naam bedrijf 3] per december 2017 is beëindigd. Niet valt in te zien waarom de loonkosten van [naam 1] vanaf dat moment onderdeel zouden zijn geworden van de bestaande samenwerking tussen partijen en daarmee volledig door Flex zouden moeten worden ‘ingeslikt’. [gedaagde] heeft hiervoor ook geen steekhoudende verklaring gegeven. Zij heeft weliswaar aangevoerd dat zij vanaf dat moment (door indiensttreding van een vestigingsmanager) minder van de inzet van [naam 1] gebruikmaakte. Echter heeft zij dat niet onderbouwd, door te specificeren welke taken deze vestigingsmanager van [naam 1] zou hebben overgenomen. Verder heeft zij aangevoerd dat zij geen budget meer had voor de inhuur, echter heeft zij dat niet met financiële stukken onderbouwd. Het verweer van [gedaagde] dat de inzet van [naam 1] onderdeel was van de bestaande samenwerking tussen partijen en daarmee voor [gedaagde] dus kosteloos was, is op grond van het voorgaande onvoldoende onderbouwd.
4.9.
Verder heeft [gedaagde] er in haar stukken nog uitgebreid aandacht aan besteed dat [naam 1] aanmerkelijk meer werkzaamheden verrichtte voor Flex dan voor [gedaagde] . Flex betwist dit. Op dit moment is dat niet vast te stellen. Echter zelfs als dit vast zou komen te staan, dan laat dit onverlet dat op grond van het voorgaande onvoldoende is onderbouwd dat structurele inzet van [naam 1] kosteloos was. [gedaagde] heeft niet gesteld of onderbouwd dat sprake zou zijn geweest van een andere kostenverdeling (zoals een vast bedrag per uur) zodat in zoverre de daadwerkelijke urenverdeling tussen Flex en [gedaagde] voor deze procedure niet van belang is.
4.10.
Op grond van het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat in deze procedure vast komt te staan dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] vanaf januari 2018 50% van het loon van [naam 1] aan Flex zou betalen.
Opzegging
4.11.
[gedaagde] heeft subsidiair aangevoerd dat zij de overeenkomst per eind 2017 heeft opgezegd. Daarvoor heeft zij echter geen onderbouwing gegeven. Bovendien valt niet in te zien hoe een overeenkomst die per januari 2018 is ingegaan al per eind 2017 zou kunnen zijn opgezegd.
Omvang betalingsverplichting
4.12.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord wat de omvang van de betalingsverplichting van [gedaagde] is. Flex heeft per maand een bedrag van € 1.006,32 in rekening gebracht. Een bedrag van € 643,24 en een bedrag van € 18,- betreffen de helft van het brutoloon en de onkostenvergoeding die Flex aan [naam 1] betaalt, blijkens de overgelegde salarisstroken. Zoals hiervoor geoordeeld, is dit in lijn met de door Flex gestelde overeenkomst en de e-mail van 21 januari 2018. Een bedrag van € 32,50, betreft de volledige reiskostenvergoeding die Flex aan [naam 1] betaalt. Ook dit is in overeenstemming met de e-mail van 21 januari 2018. Daarom is voldoende onderbouwd dat [gedaagde] de voorgaande posten verschuldigd is op grond van de overeenkomst.
4.13.
Flex maakt verder per maand aanspraak op € 87,- aan ‘ICT’ en 50,- aan verzuimverzekering. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid van deze posten betwist. Vervolgens heeft Flex slechts gesteld dat die kosten moeten worden aangemerkt als onkosten in de zin van artikel 7:406 lid 1 BW, maar zij heeft daarvoor geen onderbouwing gegeven. Deze posten volgen ook niet uit de overgelegde salarisstroken. Daarom is onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] deze posten verschuldigd is op grond van de overeenkomst.
4.14.
Op grond van het voorgaande is voldoende onderbouwd dat [gedaagde] per maand een bedrag van € 693,74 exclusief btw verschuldigd is. De verschuldigdheid van btw hierover is niet afzonderlijk betwist, zodat die ook toewijsbaar is tot een bedrag van € 145,68 per maand. Daarom is [gedaagde] per maand een bedrag van € 839,42 verschuldigd.
4.15.
Flex heeft in eerste instantie facturen gestuurd voor elf maanden, namelijk januari 2018 tot en met juni 2018 en september 2018 tot en met januari 2019. Daarom is een bedrag van € 9.233,62 toewijsbaar (11 maal € 839,42).
4.16.
Voor de periode na januari 2019 heeft Flex geen facturen gestuurd aan [gedaagde] . Ook voorafgaand aan deze procedure heeft zij geen aanspraak gemaakt op vergoeding voor die maanden. Voor het eerst in deze procedure vordert zij voor die periode een bedrag van € 3.141,82. De facturen die zij in dat kader heeft overgelegd zijn echter op een geheel andere wijze opgebouwd dan de facturen van de elf maanden daarvoor. Flex maakt daarin namelijk aanspraak op een loon van € 12,90 per uur en onherleidbare bedragen aan ICT, verzuimverzekering, reiskosten en onkosten. Kennelijk baseert Flex zich in dit kader op een andere overeenkomst tussen partijen. Het had op haar weg gelegen om te stellen waarop deze bedragen zijn gebaseerd, maar dat heeft zij nagelaten. Omdat Flex in dit kader onvoldoende gesteld heeft, wordt dit deel van de eis afgewezen.
4.17.
De conclusie van het voorgaande is dat een hoofdsom van € 9.233,62 wordt toegewezen.
Rente
4.18.
Flex maakt verder aanspraak op de wettelijke rente over de hoofdsom. Aangezien sprake is van een overeenkomst tussen twee rechtspersonen gaat het om een handelsovereenkomst, zodat de wettelijke handelsrente toewijsbaar is, op grond van artikel 6:119a BW. De rente is verschuldigd vanaf de dag van verzuim. Aangezien de betalingstermijn van 30 dagen niet afzonderlijk is betwist, verkeert [gedaagde] in verzuim vanaf 30 dagen na iedere factuur. De wettelijke rente wordt in die zin toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.19.
Flex vordert ten slotte een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Voldoende is gebleken dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht die voor vergoeding in aanmerking komen (artikel 6:96 BW). Zij heeft het geëiste bedrag van € 917,11, berekend over de aanvankelijk gevorderde hoofdsom van € 14.211,34. Omdat een bedrag van € 9.233,62 wordt toegewezen, worden de buitengerechtelijke kosten toegewezen tot een bedrag van € 836,68. De gevorderde wettelijke rente daarover wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat Flex deze incassokosten al aan haar gemachtigde heeft betaald.
proceskosten
4.20.
[gedaagde] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Flex tot vandaag vast op € 103,33 aan dagvaardingskosten, € 1.013,- aan griffierecht en € 932,50 aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten x € 373,- tarief). Dit is totaal € 2.048,83. De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de vijftiende dag na vandaag. De nakosten worden vastgesteld op € 124,- (1/2 punt x € 373,- tarief met een maximum van € 124,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. [gedaagde] zal niet afzonderlijk in deze nakosten worden veroordeeld, omdat de proceskostenveroordeling hier al op ziet (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.21.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Flex te betalen € 10.070,30 met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 9.233,62 vanaf 30 dagen na de factuurdatum van iedere daaraan ten grondslag liggende factuur, tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van Flex tot vandaag vastgesteld op € 2.048,83, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.
33394