ECLI:NL:RBROT:2022:634

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
10-203939-21 en 10-105052-21 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte op 15-jarige slachtoffer tijdens afgesproken vechtpartij met messen

Op 1 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde zaken met parketnummers 10-203939-21 en 10-105052-21. De verdachte, een 15-jarige jongen, is veroordeeld voor de doodslag op een leeftijdsgenoot. De zaak betreft een vechtpartij die op 29 juli 2021 plaatsvond in Rotterdam, waarbij de verdachte en het slachtoffer met elkaar hadden afgesproken om een conflict uit te vechten. Beide partijen waren gewapend met een mes. Tijdens de confrontatie stak de verdachte het slachtoffer tienmaal, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank verwierp het verweer van noodweer, omdat de verdachte niet handelde uit zelfverdediging maar actief deelnam aan de vechtpartij. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie van tien maanden op, met een voorwaardelijke PIJ-maatregel, en verplichtte hem tot het betalen van schadevergoeding aan de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychologische problemen, waaronder een autismespectrumstoornis. De rechtbank benadrukte de impact van het delict op de nabestaanden en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10-203939-21 en 10-105052-21 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 1 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2006,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim,
raadsman mr. J.C. Herrewijnen, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
11 januari 2022 en 1 februari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.G.P. de Beer heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het ten laste gelegde onder het parketnummer 10-105052-21;
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder het parketnummer 10-203939-21;
  • primair in de zaak met parketnummer 10-203939-21:
- aanhouding van de zaak voor onbepaalde tijd om onderzoek te doen naar de
mogelijkheden voor behandeling van de verdachte;
- subsidiair in de zaak met parketnummer 10-203939-21:
- veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 10 maanden met
aftrek van voorarrest;
- oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarde
dat de verdachte een klinische behandeling ondergaat in de kliniek De Catamaran;
- met opdracht aan de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en
Reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere
voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde en het uit te oefenen
toezicht.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde onder het parketnummer 10-105052-21 niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde onder het parketnummer 10-203939-21 is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde onder het parketnummer 10-203939-21 heeft begaan op die wijze dat:
hij op 29 juli 2021 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [naam slachtoffer 1] meermalen, met een mes, in de borst en de buik, te steken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
4.4.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
10-203939-21
doodslag

5..Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte

5.1.
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is bepleit dat hij ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging omdat hem een geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt. Daartoe is aangevoerd dat er sprake was van een dreigende ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de verdachte door het slachtoffer [naam slachtoffer 1] waar de verdachte zich tegen heeft moeten verdedigen.
Aangevoerd is dat [voornaam slachtoffer] en de verdachte een conflict hadden en dat zij op 29 juli 2021 dit conflict zouden uitvechten in Beverwaard. Beiden hadden een mes meegenomen naar deze ontmoeting. Nadat de verdachte bij het veldje was aangekomen, was [voornaam slachtoffer] ook door twee jongens opgehaald. Toen het groepje jongens met de verdachte en [voornaam slachtoffer] voorop zich wat afgezonderd hadden, draaide [voornaam slachtoffer] zich plotseling om en trok een mes. Van het oorspronkelijke voornemen om met de handen te gaan vechten trok [voornaam slachtoffer] zich niets aan; hij trok een mes zelfs nog voordat er een klap was uitgedeeld. De verdachte week uit naar achteren, en kon zich ophouden achter een fiets. Toen die fiets door [naam persoon] was verplaatst stond de verdachte recht tegenover [voornaam slachtoffer] en voelde hij zich genoodzaakt ook een mes te trekken. Beide jongens hebben over en weer steekbewegingen naar elkaar gemaakt. De verdachte heeft verklaard dat [voornaam slachtoffer] steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van zijn borst en dat hij zelf op enig moment [voornaam slachtoffer] in het lichaam geraakt moet hebben. [voornaam slachtoffer] bleef echter steekbewegingen maken, ook toen hij ( [voornaam slachtoffer] ) op een gegeven moment op de grond viel. De verdachte heeft niet gericht gestoken, maar in het wilde weg om zich heen uitgehaald. Hij weet niet precies waar en hoe vaak hij [voornaam slachtoffer] geraakt heeft. Dit alles gebeurde in een heel kort tijdsbestek, waardoor de tijd om goed na te denken ontbrak. Volgens de verdachte bleef [voornaam slachtoffer] , ook toen hij al geraakt was, steekbewegingen maken. Een verdediging door de verdachte tegen deze dreigende aanranding van [voornaam slachtoffer] was noodzakelijk, nu de verdachte zich naar eigen zeggen niet aan deze aanval van [voornaam slachtoffer] kon onttrekken. Hij vreesde te worden gestoken in zijn rug en of nek indien hij zich zou omdraaien en weglopen. De verdachte heeft het mes getrokken om zichzelf tegen de aanval te kunnen verdedigen. Onder deze omstandigheden was het handelen van de verdachte een noodzakelijke, navolgbare verdediging nu de verdachte zelf vreesde dodelijk geraakt te worden. Er was dan ook sprake van een noodweersituatie.
Door de verdediging is eveneens bepleit dat er geen sprake was van culpa in causa. De verdachte had enkel een mes meegenomen voor het geval dat [voornaam slachtoffer] een mes zou trekken. Dit staat een gerechtvaardigd beroep op noodweer niet in de weg.
5.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. De verdachte had op meerdere momenten de ruimte en mogelijkheid om weg te lopen en dat heeft hij steeds niet gedaan. Dat de verdachte zich gedwongen voelde om het gevecht door te zetten, blijkt niet uit het dossier.
5.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer er allereerst sprake moet zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of iemand anders lijf, eerbaarheid of goed. In dit verband ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag,
of uit de feitelijke toedracht, zoals door de verdachte aangevoerd en uit de wettige bewijsmiddelen moet worden afgeleid, blijkt dat een noodweersituatie aannemelijk is.
De rechtbank heeft voor de beantwoording van deze vraag gelet op hetgeen ter terechtzitting door de verdachte is verklaard en de in het dossier aanwezige objectieve bewijsmiddelen. Op grond hiervan kan de rechtbank het volgende vast stellen.
- Op 29 juli 2021 hadden de verdachte en het slachtoffer [naam slachtoffer 1] met elkaar afgesproken om een conflict uit te vechten.
- Zowel [voornaam slachtoffer] als de verdachte hadden een mes meegenomen naar de afgesproken plaats bij het voetbalveldje.
- [voornaam slachtoffer] is tijdens deze ontmoeting als gevolg van meerdere messteken, toegebracht door de verdachte, overleden.
- [voornaam slachtoffer] heeft tien steekletsels en één snijletsel opgelopen. Het overlijden van [voornaam slachtoffer] wordt verklaard door de gevolgen van vier steekletsels aan de voorzijde van de borst en de buik. De overige zes steekletsels kunnen door bloedverlies een bijdrage hebben geleverd aan de snelheid van het overlijden.
- De verdachte heeft aan zijn rechterhand zes oppervlakkige letsels opgelopen. Vijf zijn beschreven als snij- dan wel krasletsel. Drie van de letsels bevinden zich aan de buigzijde en drie aan de rugzijde of strekzijde van de hand. De drie letsels kunnen in drie groepen worden verdeeld. Twee letsels in groep 1 (aan de buigzijde snij- of krasverwonding), een letsel in groep 2 (aan de buigzijde oppervlakkige schaafverwonding) en twee letsels in groep 3 (aan de strekzijde). Voor de letsels die zijn ingedeeld onder groep 1 aan de buigzijde snij- of krasverwonding is het waarschijnlijker dat dit letsel is ontstaan door steken, dan wel snijden met een mes dan dat het letsel op een andere wijze is ontstaan dan door steken, dan wel snijden met een mes. Dit letsel uit groep 1 draagt nagenoeg alle kenmerken van letsel wat past bij daderletsel en hiermee is aangetoond dat deze letsels passen bij letsel wat ontstaan is door steken dan wel snijden met een mes. Voor het letsel uit groep 2 en 3 is het even waarschijnlijk dat het letsel is ontstaan door steken, dan wel snijden met een mes of dat het letsel op een andere wijze is ontstaan dan door steken, dan wel snijden met een mes.
Vervolgens heeft de rechtbank gelet op de verklaring van de verdachte. De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat [voornaam slachtoffer] als eerste met het mes richting hem uithaalde en dat hij daarom achter de fiets van [naam persoon] sprong. [naam persoon] heeft ook bij de politie verklaard dat [voornaam slachtoffer] als eerste met zijn mes zwaaide. De verdachte zou daarna uit verdediging [voornaam slachtoffer] meerdere malen hebben gestoken. De rechtbank acht het op basis van deze verklaringen aannemelijk dat [voornaam slachtoffer] als eerste zijn mes heeft getrokken.
De vraag is echter of dit een beroep op noodweer rechtvaardigt. Daarbij wijst de rechtbank erop dat een beroep op noodweer, op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad, niet kan worden aanvaard wanneer de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als 'verdediging', maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht. In zo een geval kan ook een beroep op noodweerexces niet slagen (HR 8 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4788).
Naar het oordeel van de rechtbank was door de gedragingen van [voornaam slachtoffer] weliswaar sprake van onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed), maar kunnen de daarop volgende handelingen van de verdachte, gelet op diens bedoeling en de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag, niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Zijn handelingen moeten - naar de kern bezien - als aanvallend worden aangemerkt. Immers, het handelen van de verdachte was gericht op een confrontatie dan wel deelneming aan een gevecht. Zo heeft hij ingestemd met de afspraak in een groepschat en met de oproep van [voornaam slachtoffer] zelf om met hem te vechten. De verdachte is naar de Beverwaard in Rotterdam gegaan om het conflict met [voornaam slachtoffer] uit te vechten. Hij was in de buurt en hij wilde dat het klaar zou zijn. De verdachte had ook zelf een mes meegenomen naar het gevecht. Bovendien heeft de verdachte zowel voorafgaand als tijdens het gevecht meerdere momenten gehad om zich terug te trekken. Dat heeft hij telkens niet gedaan en hij is doorgegaan in het gevecht. Zo heeft de verdachte zich niet teruggetrokken (is niet weggegaan) toen hij zag dat [voornaam slachtoffer] een mes trok en er nog een fiets tussen hen in stond. En zelfs toen [voornaam slachtoffer] op de grond lag, is de verdachte doorgegaan met steken, terwijl hij naar eigen zeggen over [voornaam slachtoffer] heen gebogen stond.
Het verweer wordt om die reden verworpen.
Noodweerexces
Nu de rechtbank op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden van oordeel is dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, slaagt het beroep op noodweerexces evenmin. Daarvan kan slechts sprake zijn in het geval de dader zich verdedigt, maar daarin te ver gaat. Ook dit verweer wordt verworpen.
5.4.
Conclusie
De verweren worden verworpen.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De verdachte is strafbaar, omdat ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6..Motivering straf en maatregel

6.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feit waarop de straf en maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de doodslag op [naam slachtoffer 1] . De verdachte en [voornaam slachtoffer] hadden via Snapchat met elkaar afgesproken om een conflict uit te vechten. Zij hadden allebei een mes mee genomen naar deze vechtpartij. Toen [voornaam slachtoffer] als eerste naar de verdachte uithaalde met zijn mes, is de verdachte in de aanval gegaan en bleef daarmee doorgaan toen [voornaam slachtoffer] op de grond lag. De verdachte heeft [voornaam slachtoffer] tienmaal gestoken. De verdachte is na de steekpartij weggerend en heeft [voornaam slachtoffer] voor dood achtergelaten en heeft geen medische hulp gealarmeerd. Ten gevolge van het toegepaste geweld is [voornaam slachtoffer] overleden. De verdachte heeft daarmee [voornaam slachtoffer] van het ene op het andere moment zijn leven ontnomen.
De verdachte heeft door zijn handelen de nabestaanden van [voornaam slachtoffer] onbeschrijflijk veel leed toegebracht. Zij moeten leven in de wetenschap dat hun zoon en broer, die in de bloei van zijn leven was, op gewelddadige wijze om het leven is gebracht. Aan hen is door het incident een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht. Dat blijkt ook uit de slachtofferverklaringen van de ouders van [voornaam slachtoffer] . Zo verklaart de moeder van [voornaam slachtoffer] dat zij elke dag pijn heeft door de gedachte dat haar zoon is overleden. Ook in de directe woonomgeving van het slachtoffer en meer in het algemeen in de samenleving heeft dit feit een grote impact gehad. Dit blijkt ook uit de stille tocht die is gehouden ter nagedachtenis aan [voornaam slachtoffer] .
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
27 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
6.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de navolgende recente rapportages ten aanzien
van de persoon van de verdachte.
Klinisch psycholoog dr. [naam klinisch psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 29 november 2021. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Bij de verdachte is een autismespectrumstoornis vastgesteld. Dit houdt onder andere in dat hij een beperkte Theory of Mind en een zwakte in de centrale coherentie heeft. De zwakte in de centrale coherentie zorgt ervoor dat de verdachte weliswaar op detailniveau kan waarnemen, maar niet het geheel van een situatie kan overzien. Tevens is de verdachte beïnvloedbaar en laat hij zich door groepsdruk leiden, omdat hij zelf - met name vanwege zijn trage verwerkingssnelheid - de gevolgen van zijn handelen niet kan overzien. Zijn gefragmenteerde waarneming, voortvloeiend uit de autismespectrumstoornis, leidt ertoe dat de verdachte zich sneller door groepsdruk kan laten leiden. Het meenemen van het mes en de steekpartij komen bij de verdachte niet voort uit een agressieve of antisociale houding, maar uit het onvermogen om de situatie in zijn totaliteit te overzien (en daarmee de mogelijke negatieve gevolgen in te schatten), waarbij hij zich door vrienden/omstanders heeft laten beïnvloeden. Met het aanwezig geachte verband tussen de beschreven stoornis en het hem ten laste gelegde (indien bewezen geacht), wordt de rechtbank geadviseerd om de verdachte de hem ten laste gelegde feiten in een verminderde mate toe te rekenen.
Er kan van een matig/hoog recidiverisico worden gesproken wat de algemene recidive betreft, en van een matig recidiverisico als het gaat om de specifieke recidive.
De verdachte heeft moeite zijn eigen beperkingen te benoemen en te herkennen. Verder heeft de verdachte nog niet eerder psycho-educatie over bovengenoemde problematiek gehad. Het is belangrijk dat dit gebeurt. Hierbij is het ook belangrijk dat er aandacht wordt besteed aan het inzichtelijk krijgen van zijn trage verwerkingssnelheid. Hij zal moeten leren dat hij in eerste instantie een situatie niet in zijn totaliteit kan overzien en zichzelf daarom langer de tijd moet gunnen om keuzes te maken én mogelijke gevolgen af te wegen. Daarnaast kan cognitieve gedragstherapie hem helpen om emoties (als boosheid) beter te reguleren en kan hem sociale vaardigheidstraining worden gegeven met betrekking tot zijn beïnvloedbaarheid.
Gelet op het geschetste psychologische beeld van de verdachte, in combinatie met zijn behandelbehoeften, zou een in eerste aanleg gesloten/besloten plaatsing van hem dicht in de buurt van zijn pleegmoeder wenselijk zijn. Gezien de ernst van het delict en het matig/hoge recidiverisico, is het van belang dat zijn behandeling in een stevig kader wordt vormgegeven. Het advies is daarom om behandeling binnen het kader van een voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) te laten plaatsvinden.
Kinder- en jeugdpsychiater [naam kinder- en jeugdpsychiater] heeft ook een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 december 2021. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De verdachte is zeer egocentrisch en kan minder goed het perspectief van een ander innemen en vanuit dat perspectief naar zichzelf kijken. Hij denkt rechtstreeks vanuit zichzelf en niet hoe hij zich ten opzichte van andere mensen en in andere relaties heeft te verhouden. Er is sprake van een ernstig verstoorde sociaal emotionele ontwikkeling bij de verdachte en het is de vraag of hier nog verbetering mogelijk is of dat, nu al met 15 jaar, een handicap model gehanteerd moet worden. De verdachte staat onthecht in de wereld, kent geen bindingen en heeft geen objectrelaties. De wisselingen en verstoringen in zijn vroege ontwikkeling kunnen hiervan de oorzaak zijn.
Bij de verdachte zijn er ook aanwijzingen voor autismespectrumproblematiek. De verdere ontwikkeling en behandeling van de verdachte zal duidelijkheid moeten geven over de verhouding tussen autismespectrum- en hechtingsproblematiek. Er zijn geen aanwijzingen voor ADHD. Wel is er een disharmonisch intelligentieprofiel wat zou kunnen wijzen op neuropsychologische functiestoornissen passend bij autismespectrum maar wat ook veroorzaakt zou kunnen zijn door de vele wisselingen van school en tekorten daardoor in didactische ontwikkeling.
De verdachte is een ernstige ontwikkelingsgestoorde 15-jarige jongen die zich niet op leeftijdsadequaat niveau kan handhaven in de maatschappij en die behandeling en toezicht behoeft. Wat uiteindelijk het niveau van het functioneren zal zijn en wat zijn mogelijkheden zijn, is moeilijk in te schatten en tot op heden ziet het er vanuit een psychiatrisch perspectief zeer zorgelijk uit. Omdat de stoornis - de hechtings-, autismespectrum- en gedragsstoornis - zijn gehele persoonlijke functioneren tekent, is deze zeker aanwezig geweest ten tijde van het ten laste gelegde. Ook heeft naar mening van de psychiater de stoornis doorgewerkt in het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Onbehandeld is het risico op herhaling matig tot groot. De verdachte ziet wel in dat het verkeerd is wat hij gedaan heeft en is geschrokken, maar ziet beslist onvoldoende, en is daartoe ook nauwelijks nog in staat, hoe gehandicapt hij in het leven staat en welke ontwikkelingstaken hij heeft laten liggen. De verdachte behoeft een intensieve, klinische behandeling waarbij gezien het ingewikkelde mengbeeld een ortho-psychiatrische setting naar mening van de psychiater de voorkeur verdient boven een justitiële jeugdinrichting. Daarbij moet er nog lange tijd toezicht zijn op de verdachte en is een stevig juridische kader gewenst. Daarom adviseert de psychiater tot een klinische behandeling in een ortho- dan wel jeugdforensische psychiatrische setting in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 januari 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De Raad acht de interventieadviezen zoals beschreven in het Pro-Justitia onderzoek passend. De Raad heeft meerdere pogingen ondernomen om te bezien of klinische opname mogelijk is. De verdachte heeft echter aangegeven de uitkomsten van het Pro-Justitia onderzoek niet te herkennen en niet mee te willen werken aan behandeling. De door Pro-Justitia rapporteurs geadviseerde klinische behandeling kan daarom niet plaatsvinden. Vanwege het feit dat de verdachte aangeeft niet gemotiveerd te zijn voor een klinische opname komt een eventuele plaatsing van de verdachte binnen een klinische setting met een voorwaardelijke PIJ-maatregel dan ook niet van de grond. De verdachte geeft aan niet van gedachte te veranderen en staat tevens niet open voor psycho-educatie, ondanks dat hij weet dat een advies voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel dan onvermijdelijk is. De Raad is dan ook van mening dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk is om de verdachte de behandeling te kunnen bieden die hij nodig heeft zodat de kans op herhaling van strafbaar gedrag verkleind wordt. De Raad ziet tevens, gelet op de ernst van het ten laste gelegde, een onvoorwaardelijke jeugddetentie als passend. Hierbij wil de Raad het belang van een zo spoedig mogelijke start van de benodigde behandeling van de verdachte benadrukken en ten behoeve van deze behandeling een zo spoedig mogelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Ter terechtzitting is door de Raad toegelicht dat er meerdere gesprekken hebben plaatsgevonden om aan de verdachte uit te leggen wat door de psycholoog en de psychiater is geadviseerd. Daarbij is aangegeven dat als de verdachte van mening zou veranderen, dat alsnog opgenomen kon worden in het rapport. De insteek van de Raad was namelijk wel dat behandeling zou moeten plaatsvinden binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel voor de verdachte. De Catamaran kan echter geen behandeling bieden als er bij de verdachte geen motivatie is. Mocht de verdachte toch wel willen meewerken aan een behandeling bij De Catamaran, dan is het de vraag wanneer de verdachte daar terecht kan. Eerst zal de intake nog moeten plaatsvinden en dan is er nog sprake van een wachtlijst.
De deskundige [naam deskundige] , werkzaam als jeugdbeschermer/jeugdreclasseerder bij de gecertificeerde instelling het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, heeft ter terechtzitting toegelicht dat zij zich kan aansluiten bij het rapport van de Raad. De verdachte heeft meer tijd nodig om te begrijpen wat wordt geadviseerd.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij zich voldoende voorgelicht acht door de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting. Het verzoek van de officier van justitie om de zaak aan te houden voor nader onderzoek, wordt om die reden afgewezen. Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
De conclusies van de psychiater en de psycholoog worden gedragen door hun bevindingen. De rechtbank neemt die conclusies over en maakt die tot de hare. Nu bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens (en mogelijk ook van een gebrekkige ontwikkeling) die ook aanwezig was ten tijde van het bewezenverklaarde feit, acht de rechtbank de verdachte voor dit feit verminderd toerekeningsvatbaar.
Straf
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige jeugddetentie. De maximale detentiestraf voor een verdachte, die ten tijde van het plegen van het feit 15 jaar oud is, is twaalf maanden jeugddetentie. Omdat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, en aan de verdachte de hierna te noemen maatregel zal worden opgelegd, wordt een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van tien maanden passend en geboden geacht.
PIJ-maatregel
De rechtbank stelt vast dat het gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van wat de psycholoog en de psychiater in hun rapporten vermelden, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Zij ziet aanleiding, zoals geadviseerd door de deskundigen, de verdachte te verplichten om een klinische behandeling bij De Catamaran, een kliniek voor forensische jeugdpsychiatrie en ortho-psychiatrie, te ondergaan door dit als bijzondere voorwaarde op te nemen bij een op te leggen voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank realiseert zich dat het op dit moment nog niet duidelijk is of de verdachte daadwerkelijk bij De Catamaran terecht kan én of hij daarvoor ook daadwerkelijk, zoals de verdachte ter zitting heeft verklaard, voldoende gemotiveerd is. De rechtbank wil de verdachte echter de kans geven om aan een behandeling in De Catamaran mee te werken, nu dit - gelet op de persoon van de verdachte, zijn jonge leeftijd en zijn problematiek - naar het oordeel van de rechtbank de beste plek is voor de verdachte om een behandeling te ondergaan.
De voorwaardelijk op te leggen PIJ-maatregel zal bij eventuele tenuitvoerlegging verlengbaar zijn tot een termijn van maximaal zeven jaar, waarvan het laatste jaar voorwaardelijk, aangezien verdachte veroordeeld zal worden wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meerdere personen
De voorwaardelijke PIJ-maatregel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Gelet op de ernst van het feit en de rapportages van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zonder behandeling wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarde en het op grond van artikel 77aa van dat wetboek uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

7..Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] ter zake van het tenlastegelegde feit met het parketnummer 10-203939-21.
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] (de moeder van [voornaam slachtoffer] ) vordert een bedrag van
€ 40.000,- aan immateriële schade, bestaande uit € 20.000,- aan shockschade en € 20.000,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [naam benadeelde 2] (de vader van [voornaam slachtoffer] ) vordert een bedrag van
€ 12.017,28,- aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade bestaande uit affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [naam benadeelde 3] (de broer van [voornaam slachtoffer] ) vordert een bedrag van
€ 17.500,- aan immateriële schade bestaande uit affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de benadeelde partijen geconcludeerd tot integrale toewijzing van de gevorderde schade.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat een gerechtvaardigd beroep op noodweer of noodweerexces in de weg staat aan toewijzing van schadevergoeding, omdat de onrechtmatige daad dan niet bestaat of niet aan de verdachte te wijten is.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer [voornaam slachtoffer] . Hij was op zoek naar de confrontatie en nam daar een mes mee naar toe. Dit strafproces leent zich niet om de vraag te beantwoorden hoeveel schade voor de rekening van de verdachte dient te komen. Daarbij dient ook gekeken te worden naar de persoon van de verdachte. Hoe valt zijn gedrag hem nu te verwijten met alle beperkingen die de verdachte heeft. Daar zou wellicht aanvullend psychologisch onderzoek naar gedaan moeten worden en dat zou leiden tot een onaanvaardbare en onevenredige belasting van het strafproces. Om die reden bepleit de verdediging dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
7.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de schade geen rekening met een mogelijke eigen schuld aan de zijde van [voornaam slachtoffer] . Daarbij acht de rechtbank van belang dat de verdachte verschillende momenten heeft gehad waarop hij terug had kunnen treden om zo de schade te kunnen beperken. Hij is echter meerdere malen de aanval aangegaan, zodat de rechtbank een eigen schuld aan de zijde van [voornaam slachtoffer] niet zal honoreren. Voor aanvullend psychologisch onderzoek ziet de rechtbank evenmin aanleiding gezien de in het dossier aanwezige deskundigenrapporten en de daaruit volgende conclusie dat de verdachte niet geheel ontoerekeningsvatbaar is.
Affectieschade
De benadeelde partijen hebben als moeder, vader en broer van het slachtoffer dat door een misdrijf om het leven is gekomen, recht op vergoeding van affectieschade.
Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk voor naasten van een door misdrijf overleden slachtoffer een schadevergoeding te vorderen in het strafproces. In artikel 6:108, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek staan de personen genoemd die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade (hierna: het Besluit) per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld. Vaststaat dat de benadeelde partijen rechtstreeks immateriële schade hebben geleden in de vorm van affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade, overeenkomstig het Besluit, op € 20.000,- voor [naam benadeelde 1] (moeder) en [naam benadeelde 2] (vader) en op € 17.500,- voor [naam benadeelde 3] (broer, zijnde een nauwe persoonlijke relatie van het slachtoffer).
Shockschade
Een vordering tot vergoeding van shockschade moet worden beoordeeld aan de hand van de rechtspraak van de Hoge Raad. Bij shockschade gaat het om schade van de benadeelde partij zelf bij wie door het zien van een ernstige gebeurtenis of vanwege de directe confrontatie van de ernstige gevolgen daarvan, een hevige emotionele schok ontstaat, waardoor diegene geestelijk letsel krijgt. Er moet uit de waarneming of confrontatie geestelijk letsel zijn voortgevloeid dat in rechte kan worden vastgesteld, wat in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dat geestelijk letsel zal zich vooral voordoen als iemand in een nauwe relatie staat met degene die bij het ongeval is gedood of gewond is geraakt. In de rechtspraak worden de voorwaarden om shockschade te vergoeden strikt toegepast.
Uit de toelichting bij de vordering van [naam benadeelde 1] volgt dat de uiteindelijke confrontatie met het lichaam van haar zoon na vrijgave een ernstige schok bij [naam benadeelde 1] teweeg heeft gebracht, waardoor zij sindsdien ernstige last heeft van psychische klachten. De klachten die deze confrontatie hebben teweeggebracht blijken uit een door haar overgelegd medisch document. De rechtbank zal de gevorderde shockschade waarderen op € 10.000,-, nu de shockschade in het geval van [naam benadeelde 1] gedeeltelijk een overlapping heeft met de affectieschade. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Materiële schade
Daarnaast is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade ter hoogte van € 12.017,28 is toegebracht. Deze vordering is genoegzaam onderbouwd en niet betwist, zodat deze schade eveneens zal worden toegewezen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 29 juli 2021.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van
€ 30.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van
€ 32.017,28-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 3] een schadevergoeding betalen van
€ 17.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit onder het parketnummer 10-105052-21 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit onder het parketnummer 10-203939-21, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 10 (tien) maanden,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigenvoorwaardelijk;
bepaalt dat deze maatregel, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de jeugdreclassering nodig achten, zal laten opnemen bij De Catamaran, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarde
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering tot het verlenen van hulp en steun ter naleving van de bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het aan genoemde jeugdreclasseringsinstelling opgedragen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 30.000,- (zegge: dertigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
29 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 32.017,28 (zegge: tweeëndertigduizend zeventien euro en achtentwintig eurocent), bestaande uit € 12.017,28 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 3] , te betalen een bedrag van
€ 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 30.000,- (zegge: dertigduizend euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 32.017,28 (zegge: tweeëndertigduizend zeventien euro en achtentwintig eurocent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 3] te betalen
€ 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. L. Amperse en S.C. Sassen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 februari 2022.
De jongste rechter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
10-203939-21
hij op of omstreeks 29 juli 2021 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [naam slachtoffer 1] meermalen,
althans eenmaal, (telkens) met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in de
borst en/of de buik, in elk geval het bovenlichaam, te steken;
10-105052-21
hij op of omstreeks 3 juni 2020 te Rotterdam,
op de openbare weg, te weten de Diergaardesingel,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas met
inhoud (waaronder airpods en/of sleutels en/of (een) pas(sen) en/of een bril), in elk
geval enig(e) goed(eren), toebehorende(n) aan [naam slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum slachtoffer 2]
2006),in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld tegen die [naam slachtoffer 2] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken, welk geweld bestond uit het
- slaan in het gezicht van die [naam slachtoffer 2] en/of
- ( vervolgens) rukken/trekken van voornoemde tas uit de hand(en) van die [naam slachtoffer 2] ;