In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen [bedrijf A], eiseres in conventie en verweerster in reconventie, en H & M Hennes & Mauritz Netherlands B.V., gedaagde in conventie en eiseres in reconventie. De zaak betreft de huurprijs van een bedrijfsruimte en de vraag of en in hoeverre de huurprijs verminderd kan worden als gevolg van de coronamaatregelen. De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 28 januari 2022 geoordeeld dat de huurprijsvermindering moet worden berekend volgens de vastelastenmethode, zoals eerder door de Hoge Raad is vastgesteld. Dit houdt in dat de overeengekomen huurprijs wordt vergeleken met de vaste lasten en de tegemoetkoming in de vaste lasten (TVL) die H&M kan ontvangen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat H&M recht heeft op een huurprijsvermindering van in totaal € 122.598,39, wat leidt tot een huurachterstand van € 19.534,39 die aan [bedrijf A] moet worden betaald. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de gevorderde boete door [bedrijf A] aan H&M niet kan worden toegewezen, omdat de omstandigheden van de coronacrisis een uitzonderlijke situatie vormen die matiging van de boete rechtvaardigt. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.