ECLI:NL:RBROT:2022:6256

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
C/10/621944 / HA ZA 21-615
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake uitkeringen door familiestichting aan weduwe van oprichter en schuldovername

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [naam eiseres] en Stichting Quatro Sorelli. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.H.I. Hundscheid, vorderde onder andere een verklaring voor recht dat zij over de jaren 2003-2008 een vordering heeft op de Stichting van € 1.152.000,--, en dat deze mag worden verrekend met een lening die zij van de Stichting had ontvangen. De Stichting, vertegenwoordigd door advocaat mr. Y.A. Wehrmeijer, verweerde zich tegen deze vorderingen en stelde dat de lening en de jaarlijkse uitkeringen niet verrekend mochten worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Stichting niet als schuldenaar kan worden aangemerkt voor verplichtingen die zijn ontstaan vóór 8 augustus 2008, de datum van overlijden van [naam 1]. De rechtbank oordeelde dat de Stichting pas na de ondertekening van de akte van schuldoverneming in de positie kwam om jaarlijkse uitkeringen aan [naam eiseres] te doen. De vorderingen van [naam eiseres] werden afgewezen, terwijl de vorderingen van de Stichting tot verrekening van de lening met de jaarlijkse uitkeringen werden toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van de Stichting toegewezen en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/621944 / HA ZA 21-615
Vonnis van 27 juli 2022
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F.H.I. Hundscheid te Sittard,
tegen
STICHTING QUATRO SORELLI,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. Y.A. Wehrmeijer te Rotterdam.
Partijen worden hierna [naam eiseres] en de Stichting genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 juli 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties;
  • de nagezonden productie 6 bij de conclusie van antwoord;
  • de brieven van de rechtbank, waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 13 december 2021 met daarin een zittingsagenda;
  • de akte overlegging producties voor de comparitie van partijen van de Stichting;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • notities in conventie en in reconventie tevens akte houdende vermeerdering van eis in conventie van [naam eiseres];
  • aanvullende notities in conventie en reconventie van [naam eiseres];
  • notitie ten behoeve van de comparitie van partijen, met een bijlage van de Stichting.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten in conventie en in reconventie

2.1.
Op 14 december 1995 zijn [naam eiseres] en [naam 1] (hierna: [naam 1]) getrouwd met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. [naam 1] is overleden op 8 augustus 2008.
2.2.
Uit eerdere huwelijken had [naam 1] vier dochters van wie er een is overleden in april 2010. Zij worden hierna gezamenlijk aangeduid als
de dochters. De dochters zijn de enige erfgenamen van [naam 1].
2.3.
Op 22 december 2003 heeft [naam 1] de Stichting opgericht om daarin het aanzienlijke vermogen dat hij als ondernemer had verworven onder te brengen. De Stichting heeft certificaten A en B uitgegeven aan [naam 1], die een economisch recht geven op respectievelijk het vermogen van de Stichting en op de woning die [naam 1] en [naam eiseres] destijds bewoonden in Frankrijk.
2.4.
Op 23 december 2003 hebben [naam 1] en de dochters een
onderhandse akte levering certificaten A en certificaten Bondertekend, ook wel aangeduid als
de schenkingsakte. Daarbij heeft [naam 1] deze certificaten om niet aan de dochters overgedragen. [naam eiseres] heeft deze op 20 februari 2004 ondertekend als blijk van haar toestemming voor deze schenking. In de schenkingsakte is met
de schenker[naam 1] bedoeld, met
de begiftigdenzijn dochters, en [naam eiseres] wordt daarin ook
[naam 2], en
[naam 3]genoemd. Over de schenking is bewind ingesteld.
De bewindvoerder die daartoe in de akte is benoemd is ook bestuurder van de Stichting. In de schenkingsakte is onder meer het volgende bepaald:
“(…)
Uitkeringen op certificaten A
De overdracht van de certificaten A geschiedt onder de verplichting dat door de begiftigden jaarlijks aan de schenker een bedrag van (…) € 500.000,00, wordt voldaan en eveneens jaarlijks een bedrag van (…) € 200.000,00, (…), aan (…) [naam 2]. In geval van overlijden van [naam 1] zal er een eenmalige extra uitkering worden gedaan aan [naam 3] (…) van (…) € 500.000,00 (…).”
2.5.
De Stichting en de dochters als certificaathouders zijn in 2010 schriftelijk een schuldoverneming overeengekomen, die hierna wordt aangeduid als
de akte van schuldoverneming. [naam eiseres] heeft als blijk van haar instemming daarmee deze akte medeondertekend. In de akte van schuldoverneming is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
OVERWEGENDE DAT:
(…)
(B) de certificaathouders de Certificaten hebben verkregen van [naam 1] (de “Schenker”) bij wijze van schenking onder last op 23 december 2003 (de “Schenking”), welke schenking heeft plaatsgevonden bij onderhandse akte (de “Schenkingsakte”)
(…)
(D) de Certificaathouders op grond van de last verbonden aan de schenking van de certificaten
A de volgende bedragen dienen te voldoen (i) in verband met het overlijden van de Schenker op 8 augustus 2008 (“Datum van Overlijden”) een eenmalige uitkering van in totaal € 500.000 aan de Echtgenote ten titel van afkoop van het recht van de Schenker op de jaarlijkse uitkering van een bedrag van in totaal € 500.000, zoals omschreven in de Schenkingsakte en (ii) jaarlijks een bedrag van in totaal € 200.000 aan de Echtgenote ( de “Uitkeringen”), (…);
(…)
(F) de Partijen wensen overeen te komen dat de Stichting de verplichtingen van de
certificaathouders tot het doen van de Uitkering over zal nemen van de Certificaathouders
per de Datum van Overlijden (…);
(G) Partijen in deze overeenkomst wensen neer te leggen dat de Stichting de verplichtingen van
de Certificaathouders om aan de Echtgenote de Uitkeringen te betalen wenst over te nemen
conform het bepaalde in artikel 6:155 Burgerlijk Wetboek,
VERKLAREN EN KOMEN ALS VOLGT OVEREEN:

1..Overdracht

1.1
De Stichting neemt hierbij, conform het bepaalde in artikel 6:155 Burgerlijk
Wetboek, per de Datum van Overlijden de verplichtingen van de Certificaathouders om de Uitkeringen te voldoen over van de Certificaathouders, onder de verplichting voor ieder van de Certificaathouders om telkens als de Stichting een uitkering aan de Echtgenote betaalt, een bedrag gelijk aan een vierde gedeelte van zodanige Uitkering aan de Stichting schuldig te erkennen.
(…)
1.2
De Echtgenote verklaart hierbij, toestemming te geven aan de hiervoor bedoelde
schuldovername. (…)”
2.6.
In 2010 heeft [naam eiseres] de eenmalige uitkering van € 500.000,-- als bedoeld in de akte van schuldoverneming van de Stichting ontvangen. Over de jaren 2009 tot en met 2020 heeft [naam eiseres] van de Stichting de jaarlijkse uitkering van € 200.000,--, hierna:
de jaarlijkse uitkering(en),ontvangen in maandelijkse termijnen van € 16.666,67.
2.7.
De Stichting heeft [naam eiseres] in 2019 € 803.320,-- geleend in verband met de aankoop van een woning, waarover een samengesteld interest van 2% per jaar is overeengekomen, ingaande 1 november 2019, hierna:
de lening.
2.8.
In 2020 is gecorrespondeerd tussen [naam eiseres] en de bewindvoerder, tevens bestuurder van de Stichting, onder meer over de vraag van [naam eiseres] of, en zo ja, op welke wijze in de jaren 2003-2008 de jaarlijkse uitkering als bedoeld in de schenkingsakte aan [naam eiseres] is voldaan. Daarop is – verkort weergegeven – geantwoord dat [naam eiseres] deze toen van [naam 1] via zijn privé-opnamen uit diens ondernemingsvermogen heeft ontvangen, waarna de verschillende vorderingen die (daarbij) ontstonden door verrekeningen zijn tenietgegaan en dat op die wijze aan [naam eiseres] over die jaren per saldo is uitgekeerd overeenkomstig de schenkingsakte.
2.9.
Bij aangetekende brief van 3 december 2020 heeft (de advocaat van) [naam eiseres] namens haar tegenover de Stichting een beroep op verrekening gedaan met als doel dat de vordering uit hoofde van de lening en de vordering ter zake van jaarlijkse uitkeringen over 2003-2008 tot het gezamenlijke beloop tenietgaan.
2.10.
Over 2021 heeft de Stichting ter uitvoering van de schenkingsakte twee maandelijkse termijnen van € 16.666,67 aan [naam eiseres] betaald in mindering op de jaarlijkse uitkering over 2021.
2.11.
Bij brief van 16 maart 2021 heeft de Stichting [naam eiseres] gesommeerd tot betaling van € 822.800,-- aan hoofdsom en rente vanwege de lening.
2.12.
Bij brief van 26 maart 2021 heeft de Stichting aan [naam eiseres] als volgt bericht:
“Zoals bekend is er contact geweest (…) over jouw schuld aan Stichting Quatro Sorelli en de aflossing hiervan.
(…)[A]an jouw advocaat [is] medegedeeld dat de jaarlijkse uitkering aan jou ad EUR 200.000, welke door Stichting Quatro Sorelli in maandelijkse termijnen van EUR 16.666,67 aan jou wordt overgemaakt, met ingang van de overboeking op 27 maart 2021 wordt verrekend met het door jou aan Stichting Quatro Sorelli verschuldigde bedrag inclusief de hierover vanaf 1 november 2019 verschuldigde rente.
Stichting Quatro Sorelli zal je vanaf nu elke maand een berekening sturen van het nog openstaande bedrag. Voor deze maand is de berekening als bijlage bij deze brief gevoegd.”

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[naam eiseres] vordert na wijziging van eis dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, enigszins verkort weergegeven:
1. voor recht verklaart dat [naam eiseres] over de jaren 2003-2008 een vordering heeft op de Stichting van € 1.152.000,--, en dat zij deze mag verrekenen met de lening;
2. voor recht verklaart dat de Stichting haar schuld aan [naam eiseres] tot betaling van de jaarlijkse uitkeringen niet mag verrekenen met haar vordering op [naam eiseres] op grond van de lening;
3.
primair:- de Stichting veroordeelt om aan [naam eiseres] te betalen € 66.666,68 over de maanden maart tot en met juni 2021, te vermeerderen met rente;
en
- de Stichting veroordeelt om aan [naam eiseres] te betalen € 16.666,67 per maand vanaf juli 2021, zulks tot en met het sterfjaar van [naam eiseres], te vermeerderen met rente;
subsidiair:- de Stichting veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam eiseres] te betalen € 200.000,-- per jaar vanaf 2021, onder aftrek van eventueel reeds gedane betalingen, zulks tot en met het sterfjaar van [naam eiseres] te vermeerderen rente;
4. de Stichting veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam eiseres] € 925,-- te betalen, te vermeerderen met rente;
5. de Stichting veroordeelt in de proces- en nakosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
Het verweer van de Stichting strekt tot afwijzing, althans matiging van de vordering, met veroordeling van [naam eiseres] in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De Stichting vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
  • A) voor recht verklaart dat de Stichting bevoegd is haar vordering uit de lening te verrekenen met de jaarlijkse uitkeringen aan [naam verweerster];
  • B) [naam verweerster] veroordeelt aan de Stichting te betalen een bedrag van € 800.000,--, te vermeerderen met 2% (samengestelde) rente per jaar vanaf 1 november 2019;
Subsidiair,uitsluitend indien de vordering van [naam verweerster] wordt toegewezen en/of [naam verweerster] tot verrekening bevoegd is:
de vordering van [naam verweerster], onder aftrek van € 538.741,91 en € 455.436,--, op nihil stelt, met vaststelling van hetgeen [naam verweerster] in restant nog aan de Stichting zal zijn verschuldigd;
een en ander met veroordeling van [naam verweerster] in de proceskosten, inclusief de eventuele
buitengerechtelijke (incasso)kosten, te vermeerderen met de nakosten en wettelijke rente indien voldoening daarvan niet binnen veertien dagen na het vonnis plaatsvindt.
3.5.
Het verweer van [naam verweerster] strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de Stichting in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met rente.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Algemeen

4.1.
Partijen hebben gekozen voor toepasselijkheid van Nederlands recht op hun rechtsverhouding.
4.2.
Gelet op de nauwe samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie zoveel mogelijk gezamenlijk worden behandeld.
4.3.
Er is geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis in conventie. Deze is toelaatbaar en daarom doet de rechtbank recht op de gewijzigde eis.
De Stichting als schuldenaar van [naam eiseres]
4.4.
Het zwaartepunt van het geschil wordt gevormd door de vragen of het na ondertekening van de akte van schuldoverneming de Stichting is, die over de jaren 2003-2008 moet worden aangemerkt als schuldenaar van [naam eiseres] op grond van de schenkingsakte en of zij op die grond gehouden is alsnog over die periode jaarlijkse uitkeringen aan [naam eiseres] te doen (indien daaraan niet al anderszins is voldaan) en, indien dat het geval is, of [naam eiseres] haar schuld op grond van de lening daarmee mag verrekenen.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is en dat de Stichting terecht heeft aangevoerd dat aanspraken van [naam eiseres] op de Stichting alleen kunnen zien op de periode ná 8 augustus 2008, dus uitsluitend op de schulden die vanaf die datum zijn ontstaan op grond van de na die datum vervallende termijnen van de jaarlijkse uitkering.
De grond voor dat oordeel is het volgende.
4.6.
Vooropgesteld wordt dat de Stichting geen partij is bij de schenkingsakte. Tussen partijen is verder niet in geschil dat de Stichting pas met het ondertekenen van de akte van schuldoverneming in de positie is gekomen van schuldenaar die jaarlijkse uitkeringen aan [naam eiseres] dient te voldoen. Daarvoor waren het dus (uitsluitend) de dochters die volgens de tekst van de schenkingsakte, waarbij zij wel partij zijn, deze uitkeringen moesten doen aan [naam eiseres].
4.7.
Met de akte van schuldoverneming hebben de dochters en de Stichting tot uitdrukking gebracht dat zij zijn overeengekomen dat de Stichting daarbij op de voet van artikel 6:155 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
per de datum van overlijden van [naam 1], dat is: 8 augustus 2008, onder meer de verplichting tot betaling van de jaarlijkse uitkeringen van de dochters overneemt. Partijen worden verdeeld gehouden over het antwoord op de vraag welke betekenis toekomt de vermelding dat die verplichtingen worden overgenomen
per de datum van overlijden van [naam 1].
4.8.
Bij de uitleg van deze bepaling komt het niet alleen aan op een taalkundige uitleg daarvan. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij op dat punt redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis tegen die achtergrond van partijen kan worden verwacht.
4.9.
[naam eiseres] stelt zich met een beroep op artikel 6:155 BW op het standpunt dat met de akte van schuldoverneming de gehele schuld van de dochters is overgegaan op de Stichting, en wel in de staat waarin deze zich op dat moment bevond. Dit betekent, aldus [naam eiseres], dat de Stichting in de plaats van de dochters is getreden, en dat de Stichting op grond van de schenkingsakte aan [naam eiseres] de jaarlijkse uitkering dient te voldoen, met inbegrip van de jaarlijkse uitkeringen over de periode 2003-2008 die volgens [naam eiseres] onbetaald zijn gebleven. Deze onbetaald gebleven jaarlijkse uitkeringen zijn in de akte van schuldoverneming niet uitgezonderd volgens [naam eiseres]. De omstandigheid dat de schuld aan [naam eiseres] niet is gespecificeerd in de overeenkomst kan haar niet worden tegengeworpen, omdat de Stichting vanwege haar taak wist welke schuld zij van de dochters overnam.
4.10.
De rechtbank volgt [naam eiseres] daarin niet en overweegt als volgt. Met zoveel woorden hebben partijen bij de akte van schuldoverneming het oog gehad op een schuldoverneming in de zin van artikel 6:155 BW. Dat artikel bepaalt voor zover hier van belang:
Een schuld gaat van de schuldenaar over op een derde, indien deze haar van de schuldenaar overneemt. Anders dan [naam eiseres] lijkt te menen, betekent dat niet als vanzelfsprekend dat de Stichting met de akte van schuldoverneming integraal in de plaats is getreden van de dochters als schuldenaren onder de schenkingsakte. Zo kan bij schuldoverneming de nieuwe schuldenaar zich weliswaar bedienen van dezelfde verweren als de oude schuldenaar, maar aan de nieuwe schuldenaar komt bijvoorbeeld niet de bevoegdheid toe de overeenkomst waar de schuld uit voortkomt te vernietigen of te ontbinden. Dat is een bevoegdheid die blijft berusten bij de oude schuldenaar, die als gevolg van de schuldoverneming niet zijn positie als contractspartij bij de onderliggende overeenkomst heeft verloren. Met andere woorden: het gaat hier om overname van een schuld, en niet om een contractsoverneming als bedoeld in artikel 6:159 BW, in welk laatste geval wel de gehele rechtsverhouding tussen schuldeiser en schuldenaar met alle daaraan verbonden rechten en verplichtingen overgaat.
4.11.
In de akte van schuldoverneming is, anders dan [naam eiseres] aanvoert, een uitzondering te lezen op het uitgangspunt dat zij bepleit dat daarbij
alle(nog openstaande en toekomstig openvallende) schulden zijn overgegaan. Immers, overgedragen is, zo staat in die akte, de verplichting tot het doen van uitkeringen per 8 augustus 2008. Dus, taalkundig uitgelegd gaat het om de verplichtingen tot het doen van uitkeringen vanaf die datum. Daar vallen logischerwijs niet verplichtingen onder tot het doen van uitkeringen die vóór die datum zijn vervallen. Redelijkerwijs is de tijdsbepaling
per de datum van overlijden van [naam 1]ook bezwaarlijk anders te begrijpen dan als een inperking van de categorie schulden waarop de schuldovername ziet, te weten de schulden die vanaf die datum openvallen. In elk ander geval zou deze toevoeging immers geen enkele betekenis hebben.
4.12.
Deze uitleg is niet, zoals [naam eiseres] bepleit, in strijd met de wettelijke systematiek. Dat in rechtsgeleerde literatuur is toegelicht dat een schuldoverneming in beginsel tot gevolg heeft dat de gehele schuldverbintenis overgaat op de overnemer in de staat waarin deze schuldverbintenis op moment van overname verkeerde, met inbegrip van alle nevenvorderingen en verweren, staat aan deze uitleg niet in de weg. Dat beginsel geldt weliswaar onverkort ten aanzien van elk van de schulden die daadwerkelijk zijn overgenomen, maar het zegt niets over de vraag wélke schulden, of vanaf welke datum opkomende schulden, bij overeenkomst zijn overgenomen. Daarvoor is (uitleg van) de inhoud van de betreffende bepaling in de akte van schuldoverneming doorslaggevend, zoals deze hiervoor is gegeven.
De vordering onder 1 van [naam eiseres]; verrekening lening door [naam eiseres]
4.13.
Omdat de Stichting op gronden als hiervoor weergegeven niet kan worden aangemerkt als schuldenaar van verplichtingen uit de schenkingsakte die zijn ontstaan tot 8 augustus 2008, kan in deze zaak in het midden blijven of, en hoe over die periode is voldaan aan de daaruit volgende verplichtingen tot betaling van de jaarlijkse uitkeringen aan [naam eiseres].
4.14.
De vordering onder 1 van [naam eiseres] is bij deze stand van zaken ongegrond zodat deze moet worden afgewezen. Er is immers geen reden om aan te nemen dat zij over de jaren 2003-2008 iets van de Stichting heeft te vorderen, zodat er met de Stichting ook niets valt te verrekenen over die periode. Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd in verband met dit onderdeel van de vordering van [naam eiseres] behoeft dan ook geen bespreking meer.
De vordering onder 2 van [naam eiseres]; verrekening jaarlijkse uitkering door de Stichting
4.15.
Vooropgesteld wordt dat niet in geschil is dat de vordering van de Stichting tot terugbetaling van de lening, vermeerderd met de vervallen overeengekomen rente ineens en geheel opeisbaar is.
4.16.
[naam eiseres] heeft aangevoerd dat de Stichting, anders dan zij wenst volgens de onder 2.12 aangehaalde brief, niet bevoegd is de lopende verplichtingen tot betaling van de jaarlijkse uitkeringen te verrekenen met de vordering uit de lening, omdat deze laatste al is tenietgegaan doordat [naam eiseres] deze heeft verrekend met, kort weergegeven, de bedragen aan jaarlijkse uitkeringen in de periode van 2003 tot 8 augustus 2008.
4.17.
Op de gronden als weergegeven onder 4.13 en 4.14 is het dragende argument voor onderdeel 2 van de vordering van [naam eiseres] onhoudbaar; geoordeeld moet immers worden dat het beroep op verrekening van [naam eiseres] van de vordering uit de lening met een aanspraak op jaarlijkse uitkeringen over 2003-2008 geen doel treft. Anders dan [naam eiseres] wil, is de vordering op grond van de lening dus ook niet als gevolg van een dergelijke verrekening tenietgegaan.
4.18.
Nu er ook overigens niets is aangevoerd dat tot de slotsom kan leiden dat het de Stichting niet vrijstaat nieuw openvallende termijnen van de jaarlijkse uitkering te verrekenen met haar (resterende) vordering uit de geldlening, is er ook geen grond voor een verklaring voor recht dat de Stichting daartoe niet bevoegd is, en moet ook dit onderdeel van de vordering worden afgewezen. Wat partijen overigens in dit verband nog hebben aangevoerd kan onbesproken blijven.
De vordering onder 3 van [naam eiseres]; uitbetaling van maandtermijnen over maart tot en met juni 2021
4.19.
De vordering van [naam eiseres] onder 3, tot betaling van de termijnen van de jaarlijkse uitkering over maart tot en met juni 2021, moet worden afgewezen. Voor de uitkeringen die vanaf 8 augustus 2008 zijn vervallen is de Stichting aan te merken als schuldenaar jegens [naam eiseres], die op haar beurt tegenover de Stichting schuldenaar is onder de geldlening. Nu in dit verband niets is aangevoerd dat anders uitwijst, is de Stichting dan ook op grond van artikel 6:127 BW bevoegd uitkeringen op grond van de schenkingsakte te verrekenen met haar opeisbare vordering op grond van de geldlening. Reeds op deze grond strandt de vordering van [naam eiseres] onder 3, primair, eerste gedachtestreepje. Met andere woorden: de verrekeningsverklaring in de brief van de Stichting die is aangehaald onder 2.12 heeft doel getroffen. Dit brengt ook met zich dat de primaire vordering onder (A) van de Stichting toewijsbaar is.
De vordering onder 3 van [naam eiseres]; de (jaarlijkse) uitkering na juni 2021
4.20.
Ook de vordering van [naam eiseres] tot betaling van de jaarlijkse uitkering op grond van de schenkingsakte vanaf juni 2021, al dan niet in maandelijkse termijnen, zoals zij vordert onder 3, primair, tweede gedachtestreepje en onder 3 subsidiair, is niet toewijsbaar.
4.21.
Om te beginnen zijn die onderdelen van de vordering van [naam eiseres] niet toewijsbaar omdat de Stichting, zolang de lening vermeerderd met de overeengekomen rente niet volledig is terugbetaald, bevoegd is (maandelijkse termijnen van) de jaarlijkse uitkering te verrekenen totdat de schuld uit de geldlening met inbegrip van de overeengekomen rente is afgelost, van welke bevoegdheid zij volgens de onder 2.12 aangehaalde brief ook gebruik wenst te maken.
4.22.
Verder staat aan toewijzing van dit onderdeel van de vordering van [naam eiseres] in de weg dat zij, nadat de Stichting op dat punt gemotiveerd verweer heeft gevoerd, niet voldoende gemotiveerd heeft toegelicht dat zij voor de periode nadat haar schuld uit de geldlening (hoofdsom en rente) volledig is voldaan, voldoende belang heeft bij haar vordering. Immers, de Stichting heeft – afgezien van de verrekening met de geldlening – onweersproken aangevoerd dat zij aan haar verplichtingen onder de schenkingsakte zal blijven voldoen, zoals zij steeds heeft gedaan totdat het geschil over terugbetaling van de lening was opgeworpen. Daar heeft [naam eiseres] niets tegenover gesteld dat in een andere richting zou wijzen.
De vordering onder 4 van [naam eiseres], buitengerechtelijke incassokosten
4.23.
De vordering onder 4 betreft een vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering moet het lot delen van de overige vorderingen. Ook dit onderdeel van de vordering wordt dus afgewezen.
De vordering onder 5 van [naam eiseres]; proceskosten
4.24.
De vordering onder 5 ziet op de veroordeling van de Stichting in de proceskosten. Omdat [naam eiseres] op alle onderdelen van haar vordering in het ongelijk wordt gesteld, kan zij haar proceskosten niet geheel of gedeeltelijk afwentelen op de Stichting. Ook in zoverre is haar vordering niet toewijsbaar.
4.25.
[naam eiseres] zal als de partij die in conventie in het ongelijk is gesteld, worden veroordeeld in de proceskosten van de Stichting. Tegen de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is geen verweer gevoerd. De veroordeling in de proceskosten wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat de vordering daartoe is gegrond op de wet en deze niet is bestreden. Deze proceskosten aan de zijde van de Stichting worden tot op heden vastgesteld op:
- griffierecht € 2.076,--
- salaris advocaat
€ 7.998,--(2 punten × tarief VIII ad € 3.999,--)
Totaal € 10.074,--.
4.26.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.
De vorderingen van de Stichting
4.27.
Op gronden als hiervoor is overwogen is de primaire vordering onder (A) van de Stichting toewijsbaar. Zij is immers bevoegd haar vordering uit de lening (hoofdsom en rente) te verrekenen met (de maandelijkse) termijnen van de jaarlijkse uitkering onder de Schenkingsakte. De rechtbank volgt de Stichting daarbij in de formulering die zij daarvoor heeft gekozen, nu daarover tussen partijen geen geschil bestaat.
4.28.
De primaire vordering onder (B) van de Stichting is een vordering tot nakoming. Anders dan [naam eiseres] heeft aangevoerd, staat aan toewijsbaarheid van een vordering tot nakoming niet in de weg dat zij als schuldenaar niet in verzuim is geraakt. Ook buiten het geval van verzuim heeft de schuldenaar recht op voldoening van een opeisbare schuld. Tegen de primaire vordering onder (B) van de Stichting is overigens geen zelfstandig verweer gevoerd. Nu, zoals overwogen, moet worden aangenomen dat de vordering op grond van de lening, vermeerderd met de overeengekomen rente, ineens en volledig opeisbaar is, is ook dit onderdeel van de vordering toewijsbaar op de manier zoals in het dictum is omschreven. Vanzelfsprekend is dit onderdeel van de vordering uitsluitend toewijsbaar voor zover de vordering uit de geldlening c.a. niet al door verrekening met termijnen van de jaaruitkering is tenietgegaan. [naam eiseres] heeft er terecht op gewezen dat er anders een ontoelaatbare dubbeltelling ten gunste van de Stichting zou ontstaan.
Rente over (het resterende gedeelte van) de hoofdsom c.a. en proceskosten
4.29.
De Stichting heeft niet onderbouwd dat zij in de gegeven omstandigheden – de bijzondere verhouding tussen de Stichting en [naam eiseres] in aanmerking genomen, en niet is gesteld of gebleken dat partijen concrete afspraken hebben gemaakt over tijd en wijze van aflossing van de lening – naast de overeengekomen samengestelde interest van 2% per jaar aanspraak heeft op de wettelijke rente over het resterende gedeelte van de hoofdsom plus interest. De vordering tot betaling van wettelijke rente zal op dit punt worden afgewezen. De wettelijke rente over de proceskosten kan en zal worden toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld.
Subsidiaire vordering
4.30.
De subsidiaire vordering van de Stichting kan onbesproken blijven omdat de voorwaarde waaronder dit onderdeel van de vordering is gedaan niet in vervulling is gegaan.
Kosten
4.31.
De Stichting heeft haar vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ingesteld voor het geval de rechtbank haar in conventie mocht veroordelen tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten aan [naam eiseres]. Aan deze voorwaarde is niet voldaan. Op dit onderdeel van de vordering hoeft dan ook niet te worden beslist.
Proceskosten
4.32.
[naam eiseres] moet als de partij die in reconventie in het ongelijk is gesteld worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie van de Stichting. Die proceskosten aan de zijde van de Stichting worden tot op heden vastgesteld op € 3.214,-- aan salaris advocaat
(2 punten × tarief VII ad € 3.214,-- × 0,5 wegens samenhang tussen conventie en reconventie). Tegen de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is geen verweer gevoerd. Deze is toewijsbaar op de manier zoals in het dictum is vermeld.
4.33.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.34.
De veroordelingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat de vordering daartoe is gegrond op de wet en deze niet is bestreden.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting tot op heden vastgesteld op € 10.074,--;
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat de Stichting bevoegd is haar vordering van € 800.000,-- te verrekenen met de jaarlijkse betalingen van € 200.000,-- aan [naam verweerster];
5.4.
veroordeelt [naam verweerster] aan de Stichting te betalen een bedrag van € 800.000,--, te vermeerderen met 2% (samengestelde) rente per jaar vanaf 1 november 2019, verminderd met de bedragen die vanwege door de Stichting ingeroepen verrekening met termijnen van de jaarlijkse uitkering daarop in mindering strekken;
in conventie en in reconventie
5.5.
bepaalt dat [naam eiseres] aan de hiervoor uitgesproken veroordelingen tot betaling van de proceskosten moet voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis en veroordeelt [naam eiseres], indien en voor zover voldoening van de proceskosten niet binnen die termijn plaatsvindt, tot betaling van de wettelijke rente over die kosten te rekenen vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige voldoening;
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de daarbij uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2022.
[1451/196/1729]