Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
beschikking
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,
[naam minderjarige] ,
[naam moeder] ,
[naam vader] ,
Het procesverloop
De feiten
Het verzoek
De standpunten
De beoordeling
De beslissing
Den Haag.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kinderrechter op 7 januari 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. Het verzoek is ingediend op 30 november 2021 en betreft zorgen over de opvoedsituatie van [voornaam minderjarige], die bij de moeder woont. De Raad heeft geconstateerd dat er sprake is van kindeigen problematiek en dat [voornaam minderjarige] vastloopt op meerdere leefgebieden, zowel thuis als op school. De ouders hebben echter aangegeven open te staan voor hulpverlening in een vrijwillig kader en communiceren op een positieve manier met elkaar.
Tijdens de zitting is de kinderrechter tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende bewijs is voor een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [voornaam minderjarige]. De relatie tussen de moeder en de stiefvader is beëindigd, wat heeft geleid tot een verbeterde thuissituatie. De ouders zijn in staat om afspraken te maken in het belang van [voornaam minderjarige] en hebben de hulp van het wijkteam geaccepteerd. De kinderrechter heeft daarom het verzoek van de Raad afgewezen, omdat aan de gronden voor een ondertoezichtstelling niet wordt voldaan.
De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. T. van den Akker, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.R. van Staveren als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is vastgesteld op 19 januari 2022. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.