ECLI:NL:RBROT:2022:6127
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor tandartskosten op basis van Zorgverzekeringswet
In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Rotterdam, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor tandartskosten ter hoogte van € 2.028,78. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een passende en toereikende voorliggende voorziening wordt beschouwd voor deze kosten. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft op 20 juli 2022 de zaak behandeld, maar beide partijen zijn niet verschenen. De rechtbank overweegt dat eiser op 5 juli 2021 bijzondere bijstand heeft aangevraagd en dat hij bij zijn aanvraag facturen voor tandheelkundige behandelingen heeft ingediend. De rechtbank stelt vast dat eiser de facturen van 31 mei 2021 en 17 juni 2021 al had betaald ten tijde van de aanvraag, waardoor hij hiervoor geen recht op bijzondere bijstand heeft. Voor de overige facturen geldt dat de Zvw een passende voorziening is en dat er geen zeer dringende redenen zijn om bijzondere bijstand toe te kennen.
Eiser betoogt dat zijn aanvraag ten onrechte is afgewezen, omdat er sprake zou zijn van een acute noodsituatie. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van zeer dringende redenen die een uitzondering op de regels rechtvaardigen. De rechtbank verwijst naar eerdere rechtspraak die bevestigt dat de Zvw in beginsel als een toereikende voorziening wordt beschouwd voor tandheelkundige kosten. Eiser heeft niet kunnen onderbouwen dat de kosten van de behandelingen medisch noodzakelijk zijn en dat er geen andere mogelijkheden zijn om deze kosten te dekken.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, en is openbaar uitgesproken op 28 juli 2022.