ECLI:NL:CRVB:2018:3269

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
17/1899 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten en huur door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die een uitkering ontvangt op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste maand huur en administratiekosten, evenals voor stofferings- en inrichtingskosten. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, omdat in de kosten van de eerste huur en administratiekosten ten tijde van de aanvraag al was voorzien. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW) eerst moet worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, en of deze kosten noodzakelijk zijn in het individuele geval van de betrokkene. De Raad oordeelt dat de appellant geen bijzondere omstandigheden heeft aangetoond die een uitzondering op de regel rechtvaardigen dat geen bijzondere bijstand kan worden verleend voor kosten waarin al was voorzien. De stelling van de appellant dat hij door het betalen van deze kosten in financiële problemen is gekomen, werd niet als voldoende onderbouwd beschouwd.

Daarnaast werd ook de aanvraag voor stofferings- en inrichtingskosten afgewezen, omdat deze kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de appellant, gezien zijn WIA-uitkering, de mogelijkheid had om voor deze kosten te reserveren. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.1899 PW

Datum uitspraak: 16 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 januari 2017, 16/5071 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.V. van Blitterswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 24 juli 2018, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellant is in mei 2014 geremigreerd naar [land]. In april 2015 is appellant weer in Nederland teruggekeerd. Hij kreeg een postadres in Schiedam via de hulpverleningsinstantie Palier, waar hij vanaf 8 oktober 2015 onder behandeling is in verband met zijn drugsverslaving. Aanvankelijk heeft appellant bij vrienden overnacht. Op 16 oktober 2015 heeft appellant een woning toegewezen gekregen in Schiedam. Op 23 oktober 2015 heeft appellant de daarvoor verschuldigde eerste huur en administratiekosten ten bedrage van € 837,63 voldaan. Op 3 november 2015 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor de kosten van de eerste maand huur en administratiekosten en voor stofferings- en inrichtingskosten.
1.2.
Bij besluit van 18 januari 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 juni 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat in de kosten van de eerste huur en de administratiekosten ten tijde van de aanvraag reeds was voorzien en dat de stofferings- en inrichtingskosten geen uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan zijn als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandsverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Met betrekking tot de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van eerste maand huur en administratiekosten heeft appellant aangevoerd dat hij die kosten weliswaar zelf heeft betaald, maar dat hij als gevolg hiervan niet meer kon rondkomen, zodat er schulden zijn ontstaan. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit artikel 35, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de PW vloeit voort dat in beginsel geen plaats is voor verlening van bijzondere bijstand voor kosten waarin ten tijde van de aanvraag reeds is voorzien. In wat appellant heeft aangevoerd, zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat hierop een uitzondering moet worden gemaakt. Met de rechtbank wordt dan ook geoordeeld dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste maand huur en administratiekosten terecht heeft afgewezen.
4.3.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat ten aanzien van de stofferings- en inrichtingskosten geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW. Van belang is dat appellant een WIA-uitkering ontving en daarom de mogelijkheid had voor die kosten te reserveren. Volgens vaste rechtspraak - zie de uitspraak van 11 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2388 - is het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. De door appellant gestelde omstandigheid dat zijn schulden voortvloeien uit zijn langdurige verslaving en herhaaldelijke aanraking met justitie is niet een zodanig bijzondere situatie dat hierop een uitzondering dient te worden gemaakt. De kosten die daarmee verband houden, kunnen dan ook niet worden afgewenteld op de PW.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2018.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) S.H.H. Slaats
rh