In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een vordering tot herroeping van een eerder eindvonnis. De eiseres, die in een affectieve relatie heeft samengewoond met de gedaagde, vorderde herroeping van het eindvonnis van 28 oktober 2020, waarin de gedaagde recht had op een bedrag van € 62.104,00 uit de overwaarde van een gezamenlijk aangekochte woning. De eiseres stelde dat er sprake was van bedrog door de gedaagde, die volgens haar belangrijke informatie had achtergehouden die de rechtbank had beïnvloed in haar eerdere oordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering tot herroeping niet tijdig was ingediend, aangezien de termijn van drie maanden, zoals voorgeschreven in artikel 383 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, was overschreden. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet ontvankelijk was in haar vordering en dat de proceskosten tussen partijen dienden te worden gecompenseerd, waarbij elk van hen de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van herroepingsvorderingen en de noodzaak om relevante feiten en omstandigheden tijdig aan de rechter voor te leggen.