ECLI:NL:RBROT:2022:6074

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
9935150 / VV EXPL 22-233
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning afgewezen na bedreiging van medewerkers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Havensteder (eiseres) en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (gedaagden). Havensteder vorderde de ontruiming van de huurwoning van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] na een incident waarbij [gedaagde 1] twee medewerkers van een aannemersbedrijf met een mes had bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] op 19 mei 2022 de medewerkers heeft bedreigd, wat een tekortkoming in de huurovereenkomst oplevert. Echter, de rechtbank oordeelde dat het niet uitgesloten kan worden dat in een eventuele bodemprocedure de huurovereenkomst niet zal worden ontbonden. De persoonlijke omstandigheden van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], waaronder medische problemen en de impact van de ontruiming, zijn meegewogen in de beslissing. De vordering tot ontruiming werd afgewezen, en Havensteder werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de ernst van de bedreiging af te wegen tegen de gevolgen van ontruiming voor de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9935150 / VV EXPL 22-233
datum uitspraak: 13 juli 2022
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
de stichting
Stichting Havensteder,
gevestigd in Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. S.F. Dik, advocaat te Rotterdam,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2],
beiden wonende in [plaats] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. D. Bakker, advocaat te Papendrecht.
Partijen worden hierna afzonderlijk ‘Havensteder’, ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’ genoemd. Gedaagden worden hierna gezamenlijk in meervoud ‘ [gedaagde 1] c.s.’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 20 juni 2022, met bijlagen 1 tot en met 7;
  • de brief van 27 juni 2022 aan de zijde van [gedaagde 1] c.s., met bijlagen 1 tot en met 4;
  • de brief van 28 juni 2022 aan de zijde van [gedaagde 1] c.s., met bijlage 5;
  • de pleitnota van de gemachtigde van [gedaagde 1] c.s.;
  • de zittingsaantekeningen van de gemachtigde van Havensteder.
1.2.
Op 29 juni 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Tijdens de mondelinge behandeling waren namens Havensteder mevrouw [persoon A] (woonconsulente), de heer [persoon B] (eigenaar van [naam bedrijf] ), de heer [persoon C] (medewerker bij [naam bedrijf] ) en de heer [persoon D] (vader van [persoon C] ) aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van Havensteder. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] waren in persoon aanwezig, vergezeld van de heer [persoon E] (vader van [gedaagde 2] ) en mevrouw [persoon F] (zus van [gedaagde 2] ) en bijgestaan door hun gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde 1] huurt sinds 20 december 2013 de sociale huurwoning aan het adres [adres 1] in Rotterdam (hierna: het gehuurde). [gedaagde 2] heeft in 2018 een verzoek gedaan om medehuurder te worden, welk verzoek door Havensteder bij brief van 11 april 2018 is gehonoreerd. Sindsdien huren [gedaagde 1] c.s. het gehuurde samen van Havensteder.
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn de “algemene huurvoorwaarden voor woningen”, versie AVW2013.03 van Havensteder (hierna: de algemene huurvoorwaarden) van toepassing. De algemene huurvoorwaarden houden - voor zover van belang - het volgende in:

(…)Artikel 8
Algemene verplichtingen van de huurder
(…)
13Huurder onthoudt zich van intimiderend, bedreigend, agressief of anderszins onbehoorlijk gedrag jegens omwonenden, medewerkers van de verhuurder en personen die in opdracht van de verhuurder werkzaamheden in of aan het gehuurde verrichten dan wel aan het complex waartoe het gehuurde behoort. (…)”.
2.3.
[gedaagde 1] is vanaf juni 2015 in behandeling bij Fact team Feijenoord Antes in Rotterdam.
2.4.
In 2016 is [gedaagde 1] door Havensteder aangesproken, omdat Havensteder van omwonenden overlastklachten ontving.
2.5.
Op 19 mei 2022 waren twee medewerkers van aannemersbedrijf [naam bedrijf] , de heer [persoon B] (eigenaar) en de heer [persoon C] (medewerker), in opdracht van Havensteder werkzaamheden aan het verrichten in de woning aan het adres [adres 2] in Rotterdam. Ten behoeve van de werkzaamheden is een grote blauwe afvalcontainer op straat geplaatst. Op die container is door één of meerdere derden met graffiti de volgende afbeelding geplaatst:
2.6.
De twee medewerkers van [naam bedrijf] hebben aangifte gedaan tegen [gedaagde 1] . Hun aangiften luiden - voor zover van belang - als volgt:
De aangifte van [persoon B]

Ik was vandaag samen met mijn collega [persoon C] aan het werk op het [adres 2] in Rotterdam. Dit betreft een leegstaand rijtjeshuis. Mijn bedrijf, [naam bedrijf] , zijn daar bezig om deze woning te renoveren. Vandaag was ik daar ook aan het renoveren.
Ik was boven in de badkamer aan het tegelen. Mijn collega [persoon C] was beneden in de keuken bezig. Ik hoorde opeens een hoop herrie van beneden uit komen. Ik hoorde een onbekende stem en ik hoorde mijn collega [persoon C] zeggen: “doe even rustig”. Verder kon ik niks verstaan. Ik liep naar beneden om polshoogte te nemen.
Ik liep naar de trap om naar beneden te gaan. Ik zag daar een man staan. Deze man had ik nog nooit eerder gezien. (…)
Ik zag dat deze man een mes in zijn rechterhand vast had. Ik zag dat dit mes zwart van kleur was met een bruin handvat. Het mes liep van dik naar dun, het zag eruit als een keukenmes. Ik schat het mes ongeveer 30 centimeter. Ik zag dat deze man het mes met het snijvlak naar mij toe richtte en dat hij meerdere malen met zijn hand, waar het mes in zat, stekende bewegingen naar mij maakte. Ik schrok erg toen ik dit zag. Ik was echt bang dat hij mij daadwerkelijk wilde steken. Ik voelde mij hierdoor erg bedreigd.
Ik hoorde deze man tegen mij zeggen: “kom jij ook maar naar beneden en jullie gaan het schoonmaken wat er op die container staat.” Op dat moment wist ik helemaal niet wat er op de container stond of waar die man het over had.
Ik liep de trap af. Zodra ik dichter bij deze man kwam draaide de man het mes van mij af en draaide het naar zijn eigen onderarm toe. Ik hoorde deze man zeggen dat wij met hem mee moesten lopen naar buiten om te kijken naar de container.
Toen ik beneden in de woning stond zag ik dat deze man met zijn gezicht naar ons toe stond en achteruit liep naar de container toe. Hij had het mes nog steeds in zijn rechterhand en naar zijn onderarm gedraaid. Ik hoorde de man wederom gillen: “jullie gaan het nu schoonmaken anders steek ik jullie neer”. De man heeft een paar keer gegild dat hij ons neer zou steken als we de container niet zouden schoonmaken.
Voor de deur van het huis waar wij in werkte, [adres 2] in Rotterdam, stond een grote container. Die container stond er al heel de week alleen vanmorgen hadden ze hem geleegd en hadden ze hem gedraaid terug gezet. Toen ik buiten kwam met die man en mijn collega zag ik op deze container twee borsten staan met huisnummer [huisnummer X] . Ik zei tegen die man dat wij dit niet hadden gedaan. Ik hoorde de man zeggen dat dit hem niet uitmaakte en dat wij het moesten schoonmaken. Ik zei tegen die man dat hij rustig aan moest doen en dat ik een schuursponsje zou gaan pakken. Ik hoorde die man zeggen: “ga dat maar doen anders ga ik mensen bellen”.
Ik was nog steeds bang en ik voelde me bedreigd doordat deze man zei dat hij ons neer ging steken en het mes in zijn rechterhand had. Ik probeerde die man rustig te krijgen zodat hij geen gekke dingen zou gaan doen.
Ik liep met mijn collega terug de woning in om zogenaamd een schuursponsje te pakken. Ik deed de voordeur dicht en draaide hem op slot. Mijn collega [persoon C] belde 112. Ik zag dat deze man terug liep naar zijn woning, dit bleek [adres 1] te zijn. Na een paar minuten hoorde ik gebons op de voordeur van [adres 2] en zag ik dat de man weer terug was alleen nu zonder het mes. Ik hoorde niet wat hij zei want we hadden alle ramen en deuren dicht gedaan. Ik stond nog na te trillen van de schrik omdat deze man steekbewegingen naar mij had gemaakt en zei dat hij mij neer ging steken. Ik besefte me in huis dat het heel anders af had kunnen lopen als die man mij had gestoken. (…)”;
De aangifte van [persoon C]

Ik doe aangifte van bedreiging. De man dreigde mij met een een mes tussen mijn
ribben te steken. (…) Ik ben heel erg geschrokken. Ik had wel het besef dat het
afgelopen kan zijn als iemand zo met een mes op je afgelopen komt. Ik was stijf van
de zenuwen. Want ik wist niet wat ik kon of moest doen toen de man met een mes op mij afgelopen kwam.
Op donderdag 19 mei 2022, omstreeks 13.00 uur, was ik samen met mijn collega bezig met een renovatie aan de [adres 2] in Rotterdam. Als de huurders uit de woning zijn maken wij de woningen weer gereed voor de volgende huurder. De woning aan [adres 2] is een rijtjeswoning. Op de begane grond bevindt zich een keuken aan de straatzijde. Aangrenzend aan de open keuken bevindt zich de woonkamer. In de hal voorbij de voordeur bevindt zich een trap die naar de eerste verdieping leidt. Op die eerste verdieping bevindt zich een badkamer aan de straatzijde. De voordeur van de woning stond open vanwege de warmte om door te tochten en omdat wij spullen in de container gooiden die aan de overkant van de straat tegenover de woning staat.
Op donderdag 19 mei 2022, omstreeks 13.00 uur, was ik aan het werk in de keuken. Mijn collega was aan het werk in de badkamer. Ik hoorde een man roepen en schreeuwen. Ik zag dat er een man de woonkamer binnenliep. (…)
Ik zag dat de man naar mij toeliep in de woonkamer. Ik zag dat ik oogcontact had met de man. Ik hoorde dat de man herhaaldelijk schreeuwde: “Ik steek je tussen je
ribben”. Ik zag dat de man vervolgens voor mij kwam staan in woonkamer. De man stond heel dichtbij mij. Er was bijna geen ruimte tussen ons. Ik schat dat de afstand
ongeveer 30 centimeter was tussen ons. Ik zag dat hij een zwart keukenmes van
ongeveer 30 centimeter vasthield in zijn linkerhand. Ik zag dat de man, op het moment dat de man dichtbij mij stond, het keukenmes op heuphoogte naar mij richtte. Ik vroeg aan de man wat er aan de hand was. Ik hoorde dat de man schreeuwde dat wij hem aan het uitlachen waren met borsten op de container. Ik bleef rustig. Ik zag dat mijn collega van de badkamer naar beneden liep. Ik zag dat de man nog steeds het keukenmes vasthield. We liepen met zijn drieën naar de container om te kijken wat er aan de hand was. Op de container was graffiti gespoten met grote borsten en nummer [huisnummer X] . Ik had een beetje afstand genomen. Ik zag dat de man met het keukenmes herhaaldelijk een dreigende steekbeweging maakte met het mes in de richting van het bovenlichaam van mijn collega. Ik zag dat de afstand tussen de man met het keukenmes en mijn collega op dat moment ongeveer een meter was. Ik hoorde dat de man met het keukenmes zijn stem verhief en herhaaldelijk zei dat wij hem uitlachten. Er ging vanalles door mijn hoofd. Ik was bang dat de man met het keukenmes echt zou gaan steken. Mijn collega zei dat wij wel een schuurpapiertje zouden pakken en het van de container af zouden halen.
Op donderdag 19 mei 2022, omstreeks 13.05 uur, liep de man met het keukenmes weg. Ik zag dat de man met het keukenmes naar huisnummer [huisnummer X] ging. Ik heb hem daar niet naar binnen zien gaan. Mijn collega en ik zijn direct naar binnen gegaan en wij hebben de deur dichtgegaan. Ik zag dat de man vervolgens terugkwam naar nummer [adres 2] zonder mes. Ik hoorde dat er op de deur gebonkt werd. Ik hoorde dat er wat geroepen werd maar dat heb ik niet echt meer gehoord. Ik ben snel de deur aan de achterzijde van de woning dicht gaan doen. Ik heb direct de politie gebeld die even later ter plaatse kwam. De man met het keukenmes is aangehouden en wij gingen met de politie mee naar het bureau om afzonderlijk van elkaar aangifte van bedreiging te doen. (…)”.
2.7.
Bij brief van 24 mei 2022 heeft de gemachtigde van Havensteder - voor zover van belang - het volgende aan [gedaagde 1] bericht:

(…) Uw verhuurder, Havensteder, heeft mij opdracht gegeven om in een kort geding de ontruiming van uw woning te vorderen. Dit vanwege de melding van twee medewerkers van aannemer [naam bedrijf] dat u hen ernstig bedreigd heeft. In deze brief leest u hoe de rechtszaak nog kunt voorkomen. (…)
Havensteder vindt uw gedrag onacceptabel. U bent een grens gepasseerd die niet gepasseerd mag worden. Voor Havensteder betekenen uw gedragingen van afgelopen donderdag dan ook dat zij de huurovereenkomst met u niet wil voortzetten. Zij zal daarom in een kort geding vorderen dat u de woning moet verlaten.
U kunt, zoals aangegeven, de rechtszaak nog voorkomen. Dit doet u door de huurovereenkomst op te zeggen. Bij deze brief treft u een opzegformulier en retourenvelop. Het ingevulde opzegformulier kunt u met de retourenvelop kosteloos naar mij terug sturen. U kunt op het formulier de gebruikelijke opzegtermijn van één maand in acht nemen.
U heeft totuiterlijk 30 mei 2022de tijd om de huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen. Als dan blijkt dat u dat niet heeft gedaan, volgt het kort geding. (…)”.
2.8.
De huurovereenkomst is niet opgezegd.
2.9.
Tegen [gedaagde 1] is een strafrechtelijke procedure opgestart voor het bedreigen van de twee medewerkers van [naam bedrijf] . Ten behoeve van die procedure heeft de Reclassering op 24 juni 2022 een rapport uitgebracht, waarin - voor zover van belang - het volgende staat:

(…)2. Conclusie
De heer [gedaagde 1] is een 44-jarige bekennende verdachte van bedreiging met ernstige misdrijven, gepleegd op 19 mei 2022. Betrokkene heeft bouwvakkers in de straat bedreigd met een mes, omdat hij van mening was dat zij zijn kliko hadden vervuild. Hoewel de justitiële documentatie veroordelingen voor geweldsdelicten toont, dateert zijn laatste veroordeling uit 2007. Derhalve kan er niet (meer) worden gesproken van een delictpatroon.
De reclassering ziet het leefgebied psychosociaal functioneren als direct delictgerelateerde factor. De heer [gedaagde 1] lijkt last te hebben van (jarenlange) treiterijen rondom zijn woning, wat zijn huisvesting indirect delictgerelateerd maakt. De borsten en het nummer ‘ [huisnummer X] ’ die op zijn kliko zijn getekend heeft ertoe geleid dat hij zijn frustraties middels onderhavig delictgedrag heeft geuit. Betrokkene is niet in staat gebleken zijn emoties op een juiste wijze te reguleren. Hij is gediagnosticeerd met een stemmingsstoornis, waar hij medicatie voor slikt. Ten tijde van onderhavige verdenking heeft de heer [gedaagde 1] zijn medicatie niet ingenomen. Mogelijk heeft dit een rol gespeeld in het niet kunnen beheersen van zijn emoties. In het verleden is er sprake geweest van een verslaving aan harddrugs, momenteel gebruikt hij enkel dagelijks cannabis en drinkt hij wekelijks alcohol. Het is onbekend of zijn middelengebruik een rol heeft gespeeld in onderhavige verdenking. Hoewel er geen sprake meer is van een actieve deelname aan het gebruikerscircuit en betrokkene geen contacten heeft met drugsgebruikers, kan de reclassering niet uitsluiten dat de treiterijen hiermee te maken hebben.
De heer [gedaagde 1] heeft (stabiele) huisvesting, echter heeft hij een brief ontvangen dat hij zijn woning dient te verlaten, omdat er sprake is van een openstaande strafzaak. Indien dit daadwerkelijk tot uiting komt, ziet de reclassering risico’s op dit gebied en zal dit vermoedelijk een recidive verhogend effect hebben. Daarnaast is er sprake van het ontbreken van (zinvolle) dagbesteding, beperkte financiële mogelijkheden en schuldenproblematiek. Er is hulpverlening geïndiceerd voor de problematiek op verschillende leefgebieden. Tot op heden is het sociaal wijkteam actief betrokken en toont de heer [gedaagde 1] motivatie ten aanzien van hulpverlening. Gezien er inmiddels lange tijd sprake is van hulpverlening binnen vrijwillig kader, zien wij geen reden om dit om te zetten naar justitieel kader. Betrokkene lijkt voldoende ingebed in zorg, wat maakt dat wij geen noodzaak zien tot het adviseren van interventies. (…)”.
2.10.
Op 27 juni 2022 is [gedaagde 1] door de politierechter van de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van dertig uren voor het bedreigen van de twee medewerkers van [naam bedrijf] .

3..De vordering

3.1.
Havensteder vordert - kort gezegd - het volgende:
  • [gedaagde 1] c.s. te veroordelen om het gehuurde met onmiddellijke ingang te ontruimen;
  • [gedaagde 1] c.s. te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Havensteder baseert de vordering op het volgende.
3.2.1.
[gedaagde 1] heeft twee medewerkers van aannemersbedrijf [naam bedrijf] , die in opdracht van Havensteder werkzaam waren, ernstig bedreigd. [gedaagde 1] is daarmee tekortgeschoten in de nakoming van artikel 8.13 van de algemene huurvoorwaarden en de artikelen 6:2 en 7:213 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
3.2.2.
De tekortkomingen van [gedaagde 1] rechtvaardigen - vooruitlopend op een eventuele bodemprocedure, waarin ontbinding van de huurovereenkomst zal worden gevorderd - de veroordeling van [gedaagde 1] om het gehuurde te ontruimen. [gedaagde 1] heeft met zijn gedrag alle grenzen van het betamelijke immers ver overschreden. Havensteder moet er op kunnen vertrouwen dat haar huurders, medewerkers en ingeschakelde personen hun werk in alle veiligheid kunnen doen. Nu Havensteder daar bij [gedaagde 1] niet op kan vertrouwen, kan van Havensteder niet verwacht worden dat zij deze situatie voort laat duren. Er bestaat verder dat er geen enkele rechtvaardigingsgrond voor het gedrag van [gedaagde 1] . Voor zover [gedaagde 1] stelt dat de afbeelding op de container die rechtvaardiging vormt, onderstreept dat naar de mening van Havensteder dan ook enkel meer dat zij er ook in de toekomst niet op kan vertrouwen dat haar huurders, werknemers en opdrachtnemers veilig zijn in en rondom het gehuurde. Als immers zo’n onbeduidendheid als dit al tot dit gedrag van [gedaagde 1] leidt, is er kennelijk weinig voor nodig om in deze omgeving een levensgevaarlijke situatie te laten ontstaan. Op grond van artikel 45 lid 2 sub f Woningwet moet Havensteder bovendien de leefbaarheid rondom haar woningbezit bevorderen. Die wettelijke plicht, die de verwoording vormt van een maatschappelijk gewichtig belang, maakt dat Havensteder daadkrachtig moet kunnen optreden tegen deze gedragingen van [gedaagde 1] . Er moet een duidelijk signaal worden afgegeven en dat signaal behoort te zijn dat [gedaagde 1] zijn recht op het gehuurde heeft verspeeld. Door bewust dit gedrag te vertonen, nota bene nadat hij al een waarschuwing had gekregen in 2016, heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het gehuurde zou verliezen. Havensteder hanteert gelet op het voorgaande ten aanzien van deze vormen van bedreiging, intimidatie en agressie op de persoon gericht dan ook een zerotolerancebeleid.
3.2.3.
Uit artikel 7:267 lid 4 BW volgt dat [gedaagde 2] als medehuurder hoofdelijk aansprakelijk is voor de tekortkomingen van [gedaagde 1] . Dit brengt mee dat [gedaagde 2] het gehuurde ook moet verlaten. Bovendien heeft [gedaagde 2] haar zorgplicht ex artikel 7:213 BW ten opzichte van de woonomgeving geschonden. Zij moet als duurzaam samenlever immers weten van de vermeende medische situatie van [gedaagde 1] en dat het dus te allen tijde van het allergrootste belang is dat [gedaagde 1] zijn medicatie slikt. Daar heeft zij kennelijk niet op of op zijn minst onvoldoende op toegezien.
3.2.4.
Havensteder heeft spoedeisend belang bij haar vordering. In de eerste plaats is de zaak naar zijn aard spoedeisend. Havensteder kan namelijk niet afwachten wat de volgende prikkel wordt voor [gedaagde 1] om zich zo te gedragen. Havensteder vreest voor de veiligheid van haar huurders, medewerkers en opdrachtnemers en Havensteder moet daar als verhuurder van de woningen in die straat voor opkomen. Niet pas na een langere termijn, maar direct. Anders neemt Havensteder onaanvaardbare risico’s voor voornoemde personen. Het spoedeisend belang volgt verder uit de handhaving van het zerotolerancebeleid en het afgeven van een duidelijk signaal aan de buurt. Als van Havensteder verwacht moet worden dat zij een bodemprocedure start die gemiddeld zes tot negen maanden duurt, is Havensteder niet in staat om dat duidelijke signaal af te geven. Tot slot heeft Havensteder er spoedeisend belang bij om het gehuurde spoedig weer ter beschikking te hebben als zich zo’n ernstig voorval voordoet. Het betreft hier immers een sociale huurwoning waar een lange wachtlijst voor bestaat. Dat is een feit van algemene bekendheid. Havensteder heeft er belang bij om het gehuurde op korte termijn weer aan één van de vele woningzoekenden te verhuren die zich wél als goed huurder kunnen gedragen.

4..Het verweer

4.1.
[gedaagde 1] c.s. zijn het niet eens met de eis en voeren het volgende aan.
4.1.1.
[gedaagde 1] wordt sinds juni 2015 bij Antes behandeld voor een stemmingsstoornis. [gedaagde 1] was op 19 mei 2022 (en een aantal dagen daaraan voorafgaand) vergeten om zijn medicatie voor die stemmingsstoornis in te nemen. Toen [gedaagde 1] de afbeelding op de container zag staan en vervolgens de medewerkers van [naam bedrijf] hard hoorde lachen, wist [gedaagde 1] zeker dat dit over de afbeelding op de container ging en dacht hij dat die medewerkers deze afbeelding hadden geplaatst. Dit maakte [gedaagde 1] woest. [gedaagde 1] wordt namelijk al jarenlang door de buurt en door Rotterdamse hooligans getreiterd. Een aantal jaar geleden zijn zelfs de ruiten drie keer ingegooid. Voor [gedaagde 1] was het duidelijk dat de afbeelding op de container aan hem en [gedaagde 2] was gericht. Uit één van de borsten op de container lijkt melk te komen. De borsten deden [gedaagde 1] eraan denken dat [gedaagde 2] en hij geen kinderen kunnen krijgen. Dat daarmee de draak wordt gestoken, was voor [gedaagde 1] c.s. uiterst pijnlijk. Dit heeft geresulteerd in het handelen op 19 mei 2022, hoewel het mes dat [gedaagde 1] had gepakt vijftien centimeter lang was en geen 30 centimeter, zoals Havensteder stelt. [gedaagde 1] betwist bovendien dat hij met dat mes stekende bewegingen heeft gemaakt.
4.1.2.
[gedaagde 1] beseft ten volle dat wat hij heeft gedaan fout was. Zonder afbreuk te doen aan de ernst van het delict en de gevolgen voor de slachtoffers, vinden [gedaagde 1] c.s. echter
primairdat ontruiming van het gehuurde echt te ver gaat. Het zou hun beide levens volledig ontwrichten. [gedaagde 2] heeft een zeer kwetsbare gezondheid. De belangrijkste problemen zijn dat ze een hersentumor, een hersenbloeding en een herseninfarct heeft gehad en dat zij nog altijd epilepsie, schildklierproblemen en porfyrie heeft. Daarnaast kan er een acuut tekort aan cortisol optreden, waardoor er (bij ernstige lichamelijke of geestelijke stress) een Addisoncrisis kan ontstaan en dat kan de dood tot gevolg hebben. Voor [gedaagde 2] is het dus letterlijk van levensbelang dat ze voorkomt dat ze stress heeft, maar [gedaagde 2] kreeg juist veel stress van de situatie. Zij heeft daarom besloten om bij haar moeder te gaan wonen en de negen jaar durende relatie met [gedaagde 1] te verbreken. Uit het advies van de Reclassering blijkt dat [gedaagde 1] een beperkte sociaal netwerk heeft, dat hij schulden heeft die hij aan het afbetalen is en dat hij geen stabiele dagbesteding heeft. Verlies van het gebruik van het gehuurde vergroot de kans dat [gedaagde 1] weer in aanraking komt met drugs en dat hij daardoor in de verleiding komt om weer te gaan gebruiken. Daarnaast geeft de Reclassering aan dat het verlies van het gehuurde vermoedelijk een recidive verhogend effect op [gedaagde 1] zal hebben. Voor de maatschappij is het dus ook onwenselijk als [gedaagde 1] c.s. het gehuurde moeten ontruimen. Verder heeft [gedaagde 1] de afgelopen jaren geen enkel strafbaar feit gepleegd en heeft hij geen overlast veroorzaakt. [gedaagde 1] accepteert bovendien hulp en het gehuurde is essentieel om verdere problemen te voorkomen. Gelet op het voorgaande menen [gedaagde 1] c.s. dat de ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure niet zal worden toegewezen, omdat de gevolgen die ontbinding niet rechtvaardigen.
4.1.3.
Subsidiairstellen [gedaagde 1] c.s. zich op het standpunt dat deze kwestie zich niet leent voor een kort geding, omdat onvoldoende duidelijk is dat de vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. In dit verband verwijzen [gedaagde 1] c.s. naar het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 november 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:8262). De feiten zijn vergelijkbaar van aard, met dien verstande dat het in die casus een naaste buurman betrof en dat is voor de sfeer in de buurt ernstiger dan de bedreiging van iemand die niet woonachtig is in de buurt. Het gerechtshof concludeerde dat het onvoldoende zeker was dat een rechter in een bodemprocedure in de tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst voldoende grond zou zien om tot ontbinding van de huurovereenkomst over te gaan. Die conclusie zou in deze zaak ook moeten worden getrokken, aldus nog steeds [gedaagde 1] c.s.

5..De beoordeling

5.1.
Een vordering in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat hij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de vordering in een gewone procedure zal worden toegewezen. Verder moet het belang van Havensteder bij toewijzing van de vordering worden meegewogen en de gevolgen van toewijzing van de vordering voor [gedaagde 1] c.s. als deze uitspraak later wordt teruggedraaid. In een zaak als de onderhavige - waarin ontruiming van een woning wordt gevorderd - is daarom ook van belang dat een toewijzend vonnis in kort geding veelal onomkeerbare gevolgen heeft, ondanks het feit dat een rechter in een eventueel door partijen aanhangig te maken bodemprocedure niet aan deze uitspraak is gebonden.
5.2.
[gedaagde 1] heeft de feiten - zoals die in de aangiften die in 2.6. voor zover van belang zijn geciteerd - grotendeels erkend. Tussen partijen is derhalve niet in geschil dat [gedaagde 1] op 19 mei 2022 twee medewerkers van [naam bedrijf] , die in opdracht van Havensteder aan het werk waren, heeft bedreigd, althans dat hij zich tegenover hen (be)dreigend heeft opgesteld. Dit levert naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter een tekortkoming in artikel 8.13 van de algemene huurvoorwaarden en artikel 7:213 BW aan de zijde van [gedaagde 1] op.
5.3.
De gemachtigde van Havensteder heeft tijdens de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat hij aanneemt dat [gedaagde 1] drugs in het gehuurde aanwezig heeft (gehad) en dat dit ook een tekortkoming oplevert, maar daar gaat de kantonrechter niet in mee. Niet alleen heeft Havensteder dit in de dagvaarding niet aan haar vordering ten grondslag gelegd, maar bovendien is deze aanname op geen enkele (feitelijke) wijze onderbouwd. Dit levert dan ook geen extra tekortkoming op.
5.4.
Met de voorlopige vaststelling dat [gedaagde 1] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de algemene huurvoorwaarden en de wet, moet vervolgens de vraag worden beantwoord of de tekortkoming van [gedaagde 1] in een bodemprocedure al dan niet ontbinding van de huurovereenkomst zou rechtvaardigen en of [gedaagde 1] c.s. daarop vooruitlopend in deze procedure moeten worden veroordeeld om het gehuurde te ontruimen.
5.5.
Vooropgesteld wordt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van één van zijn verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming - gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis - deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt (artikel 6:265 lid 1 BW).
5.6.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is geen sprake van een tekortkoming van geringe betekenis. Integendeel, getuige de aangiften van de medewerkers van [naam bedrijf] - die door [gedaagde 1] (grotendeels) onweersproken zijn gelaten - heeft [gedaagde 1] hen op ernstige wijze bedreigd, althans zich op een ernstig (be)dreigende wijze tegenover hen opgesteld.
5.7.
Zonder aan de ernst van de tekortkoming van [gedaagde 1] af te willen doen, valt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter evenwel niet uit te sluiten dat de rechter in een eventuele bodemprocedure (op grond van hetgeen in 4.1.1 en 4.1.2 is vermeld) tot het oordeel komt dat de tekortkoming van [gedaagde 1] vanwege haar bijzondere aard de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen voor [gedaagde 1] c.s. niet rechtvaardigt. De kantonrechter wijst in dit verband met name op de door [gedaagde 1] c.s. geschetste achtergrond van het incident en hun persoonlijke (medische) omstandigheden. Daarnaast acht de kantonrechter ook het rapport van de Reclassering van belang, nu daarin is vermeld dat het verlies van het gebruik van het gehuurde een recidive verhogend effect op [gedaagde 1] kan hebben. Havensteder is het op bepaalde punten weliswaar oneens met de door [gedaagde 1] c.s. geschetste achtergrond en/of de door hen aangevoerde persoonlijke (medische) omstandigheden, maar dat kan niet tot toewijzing van haar vordering leiden. Een kort geding leent zich naar zijn aard immers niet voor een onderzoek naar de feiten en/of bewijslevering. Dat zal in een eventueel aanhangig te maken bodemprocedure moeten plaatsvinden.
5.8.
Nu niet valt uit te sluiten dat de rechter in een eventuele bodemprocedure de tussen partijen bestaande huurovereenkomst niet zal ontbinden, wordt de - daarop vooruitlopend - in deze procedure gevorderde ontruiming van het gehuurde afgewezen.
5.9.
Havensteder wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde 1] c.s. tot vandaag vast op € 498,00 aan salaris voor hun gemachtigde.

6..De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt Havenste der in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde 1] c.s. tot vandaag vastgesteld op € 498,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
38671