ECLI:NL:RBROT:2022:6069

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
9666085 / CV EXPL 22-3401
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding van huurovereenkomst wegens cocaïne aangetroffen in gehuurde woning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Havensteder en de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De zaak betreft de buitengerechtelijke ontbinding van een huurovereenkomst op basis van artikel 7:231 lid 2 BW, nadat in de woning van de gedaagden cocaïne was aangetroffen. De burgemeester van Rotterdam had de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor zes maanden gesloten, wat Havensteder de mogelijkheid gaf om de huurovereenkomst te ontbinden. De gedaagden betwistten de aantasting van de huurovereenkomst en voerden aan dat zij niet op de hoogte waren van de aanwezigheid van de drugs in de woning. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 juni 2022 is de zaak besproken, waarbij de kantonrechter de belangen van beide partijen heeft afgewogen. De kantonrechter oordeelde dat het belang van Havensteder bij ontruiming van de woning zwaarder weegt dan het belang van de gedaagden bij behoud van de woning, mede gezien de medische situatie van [gedaagde 1]. De rechter heeft de gedaagden veroordeeld om de woning binnen één maand te ontruimen en hen in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9666085 / CV EXPL 22-3401
datum uitspraak: 15 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
de stichting
Stichting Havensteder,
gevestigd in Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. S.E. Roeters van Lennep, advocaat te Rotterdam,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2],
beiden wonende in Rotterdam,
gedaagden,
gemachtigde: mr. M. Goedhart, advocaat te Amsterdam.
Partijen worden hierna ‘Havensteder’, ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 27 januari 2022, met bijlagen 1 tot en met 6;
  • het antwoord, met bijlagen 1 en 2;
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 29 april 2022 aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , met bijlage 3.
1.2.
Op 7 juni 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Ter zitting is Havensteder verschenen bij haar woonconsulente mevrouw [persoon A] , bijgestaan door de gemachtigde mevrouw mr. S.E. Roeters van Lennep, terwijl [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in persoon zijn verschenen, bijgestaan door de gemachtigde mr. M. Goedhart. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gemaakt.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde 2] huurt sinds 2 mei 2003 de woning aan het adres [adres] in Rotterdam (hierna: de woning) van (de rechtsvoorgangster van) Havensteder. Nadat [gedaagde 2] met [gedaagde 1] in het huwelijk is getreden, is de huurovereenkomst op hun beider naam komen te staan.
2.2.
De burgemeester van Rotterdam (hierna: de burgemeester) heeft bij brief van 13 oktober 2021 een politierapportage met betrekking tot de woning ontvangen. Die politierapportage vermeldt - voor zover van belang - het volgende:

(…)III Probleem/onderbouwing/knelpunten
Op 1 maart 2021 werd er door de landelijke eenheid/dienst landelijke recherche een opsporingsonderzoek gestart naar de handel in verdovende middelen. Op 26 maart 2021 ontving dit team de volgende informatie:
“Bij een loods in de omgeving van (…) Honselersdijk staan een aantal voertuigen geparkeerd, waaronder een lichtkleurige Mercedes Vito. In deze loods bevindt zich een grote partij verdovende middelen”
Uit vervolgonderzoek blijkt dat de genoemde Mercedes Vito (…) op naam gesteld was van [gedaagde 1] . Uit verder onderzoek naar onderlinge communicatie via berichtendienst SKY blijkt dat [gedaagde 1] naar (…) Honselersdijk werd gestuurd om aldaar ‘162 kilo wit’ op te halen. Naar aanleiding van deze informatie werd [gedaagde 1] , op last van de officier van justitie, stelselmatig geobserveerd. Naar aanleiding van bevindingen, opgedaan tijdens deze observatie, werd [gedaagde 1] aangehouden ter zake de Opiumwet. Na deze aanhouding werd zijn voornoemde Mercedes Vito, die hij zojuist verlaten had, doorzocht. In dit voertuig werden 16 blokken met daarin vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen. Na testen bleken dit zowel blokken cocaïne als heroïne te betreffen.
Hierop heeft er op 19 augustus 2021 een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van [gedaagde 1] , gelegen aan de [adres] te Rotterdam. Bewoonster [gedaagde 2] was aanwezig tijdens de doorzoeking en opende een kluis welke in het dressoir in de woonkamer stond. In deze kluis lag een portemonnee waar 7000 euro cash in zat. Het betroffen 140 vijftigeurobiljetten die per 20 stuks middels een elastiek gebonden waren. Bewoonster [gedaagde 2] verklaarde dat zij lang niet in de kluis was geweest en niet bekend was met de inhoud hiervan.
Verder werd er in de inpandige bergruimte op de bovenste plank van de stellingkast een plastic tas aangetroffen, deze tas lag in het zicht. In deze tas werd een blok met daarin vermoedelijke cocaïne aangetroffen. Bewoonster [gedaagde 2] verklaarde dit blok nooit eerder te hebben gezien. (…)”.
2.3.
Uit het proces-verbaal van 9 september 2021 blijkt dat het hiervoor genoemde “blok met daarin vermoedelijke cocaïne” was opgebouwd uit diverse lagen verpakkingsmateriaal. Van buiten naar binnen: duct tape, folie, tape, folie, tape, groen plastic, tape, folie, tape, sealbag met wit poeder met een diepdruk van een dolfijn. Het blok woog netto 1000 gram. Het blok is door middel van een indicatieve kleur reactietest (Ruybal), een elektronisch analyseapparaat dat gebruik maakt van Ramanspectroscopie (Trunarc) en een NFiDENT-proces onderzocht. Er is één monster van 5,93 gram genomen. Alle drie de methoden testten positief voor cocaïne.
2.4.
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft in een op 7 september 2021 gedateerd rapport - voor zover van belang - het volgende vermeld:

(…)Onderzoek
Het identificatieonderzoek werd uitgevoerd volgens het NFiDENT-proces. Hierbij werd gebruik gemaakt van gaschromatografie-massaspectrometrie; voorafgaand aan dit onderzoek werden uiterlijke kenmerken beoordeeld en indicatieve kleurtesten gebruikt. (…)
Resultaten en conclusie
Ontvangen data voldoen aan de gestelde criteria voor het NFiDENT-proces.
De resultaten en conclusie van het onderzoek zijn vermeld in tabel 1.
(…)”.
2.5.
Bij brief van 23 november 2021 heeft de burgemeester Havensteder ervan op de hoogte gesteld dat de burgemeester heeft besloten om de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor de duur van zes maanden te sluiten. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben geen bezwaar ingesteld tegen dit besluit. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben in die periode bij de moeder van [gedaagde 2] gewoond.
2.6.
Bij brief van 30 november 2021 heeft Havensteder - voor zover van belang - het volgende aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bericht:

(…) Sinds 02 mei 2003 huurt u van Havensteder de woning gelegen aan de [adres] te Rotterdam. Op 30 november 2021 is ingevolge artikel 13b van de Opiumwet op last van de burgemeester van Rotterdam voornoemde woning gesloten voor de duur van zes maanden.
Ontbinding huurovereenkomst
Op basis van deze zogenoemde burgemeestersluiting ontbinden wij de huurovereenkomst met u buitengerechtelijk op grond van artikel 7:231 lid 2 in combinatie met artikel 6:267 BW op de grond dat door gedragingen in de woning in strijd met artikel 2 of 3 van de Opiumwet is gehandeld en de woning deswege op grond van artikel 13b van die wet is gesloten. (…)
Juridische procedure
Wij verzoeken u ons binnen 2 weken na de datum op deze brief te laten weten dat u berust in deze buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. Doet u dat niet, dan zal onze advocaat een gerechtelijke procedure tegen u te starten. Daarin vragen we de rechter te verklaren voor recht dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden. Daarbij vorderen we ook de ontruiming van de woning. (…)”.
2.7.
Bij brief van 14 december 2021 heeft de gemachtigde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] - voor zover van belang - het volgende aan Havensteder bericht:

(…) Bij deze bericht ik u dat cliënten betwisten dat er gronden aanwezig zijn om tot een buitengerechtelijke ontbinding over te gaan. Cliënten berusten dan ooknietin de buitengerechtelijke ontbinding. (…)”.

3..Het geschil

3.1.
Havensteder vordert samengevat:
  • primairte verklaren voor recht dat de huurovereenkomst met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] buitengerechtelijk is ontbonden en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om de woning te ontruimen;
  • subsidiairde huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om de woning te ontruimen;
-
primair en subsidiair[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen in de proceskosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Havensteder baseert de eis
primairop artikel 7:231 lid 2 BW in samenhang met artikel 6:267 lid 1 BW en
subsidiairop artikel 6:265 lid 1 BW.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn het niet eens met de eis en voeren het volgende aan.
3.3.1.
Het klopt niet dat 1.000 gram cocaïne is aangetroffen. Er wordt betwist dat het gehele blok 1.000 gram zou wegen. Dat zou gelet op de omstandigheid dat het NFI zeer gevoelige weegschalen gebruikt, die tot een honderdste gram kunnen detecteren, wel heel toevallig zijn. Er is slechts één monster afgenomen en afgewogen en dat monster bevatte 5,93 cocaïne. Aldus kan hooguit worden vastgesteld dat 5,93 gram cocaïne in de woning is aangetroffen. Verder hebben zich nooit eerder incidenten voorgedaan en hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] steeds aan alle verplichtingen uit de huurovereenkomst voldaan. [gedaagde 2] woont al bijna twintig jaar in de woning en [gedaagde 1] meer dan tien jaar. [gedaagde 2] wist niet dat zich een geldbedrag en cocaïne in de woning bevonden. Er is vanuit de woning niet in verdovende middelen gehandeld. De bestemming van het gehuurde (als woonruimte) is dan ook niet gewijzigd. Dat het algemeen bekend is dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs risico’s met zich brengt en negatieve invloed heeft op de woonomgeving en de leefbaarheid van de wijk, wordt door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwist. [gedaagde 1] is 66 jaar oud en hij heeft een broze gezondheid. De lijst van medische aandoeningen en medicijnen is lang, waarbij op dit moment een progressieve nierinsufficiëntie het meest ingrijpend is. Deze bevindt zich in een pré-terminaal stadium. Nierdialyse is dan ook op zeer korte termijn noodzakelijk en bij voorkeur thuis, omdat dit het minst belastend is voor een patiënt. [gedaagde 1] heeft er dan ook belang bij om in de woning te kunnen blijven wonen. Het zoeken van een andere woning zal op zichzelf stress voor [gedaagde 1] met zich meebrengen en zal bovendien niet eenvoudig zijn.

4..De beoordeling

4.1.
Partijen twisten
primairover de vraag of Havensteder de met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gesloten huurovereenkomst met betrekking tot de woning op goede gronden op basis van artikel 7:231 lid 2 BW buitengerechtelijk heeft ontbonden.
4.2.
Het wettelijk uitgangspunt van artikel 7:231 lid 1 BW is dat de ontbinding van een huurovereenkomst met betrekking tot een gebouwde onroerende zaak op de grond dat de huurder tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen enkel door de rechter kan geschieden. In afwijking hiervan bepaalt artikel 7:231 lid 2 BW dat de verhuurder de huurovereenkomst op de voet van artikel 6:267 lid 1 BW kan ontbinden wegens gedragingen in het gehuurde in strijd met artikel 2 of 3 van de Opiumwet en het gehuurde daarom op grond van artikel 13b van de Opiumwet is gesloten.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de woning bij besluit van 23 november 2021 op grond van artikel 13b van de Opiumwet door de burgemeester voor de duur van zes maanden is gesloten. Dit betekent dat Havensteder bij brief van 30 november 2021 in principe op goede gronden tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst is overgegaan.
4.4.
Aangezien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] echter verweer voeren tegen de gevorderde ontruiming na de buitengerechtelijke ontbinding, moet de kantonrechter in dit geding beoordelen of het beroep van Havensteder op artikel 7:231 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar moet worden beschouwd. Bij deze toetsing moet de kantonrechter alle relevante omstandigheden in aanmerking nemen en op grond daarvan een belangenafweging maken.
4.5.
In dit verband overweegt de kantonrechter als volgt.
4.5.1.
Havensteder moet waken voor de leefbaarheid en de veiligheid in en om haar woningbezit. In dat verband hoeft Havensteder niet te dulden dat haar huurders middelen zoals die in de woning zijn aangetroffen voor handen hebben. De aanwezigheid van en de handel in harddrugs - in welke vorm en hoe ‘beperkt’ dan ook - doen immers afbreuk aan de leefbaarheid. Het is naar het oordeel van de kantonrechter een feit van algemene bekendheid dat handel in drugs gepaard gaat met overlast en criminaliteit. Havensteder voert in dit kader een zerotolerancebeleid en zij heeft er belang bij dit beleid te handhaven. Daarnaast is het de taak van Havensteder (als sociale woningcorporatie) om ervoor te zorgen dat schaarse sociale woonruimte beschikbaar komt voor mensen met een smalle beurs. In dit kader heeft zij belang bij ontruiming van de woning, zodat zij die aan iemand kan verhuren die zich wel als een goed huurder zal gedragen.
4.5.2.
Verder is - anders dan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben betoogd - naar het oordeel van de kantonrechter niet ‘slechts’ 5,93 gram cocaïne in de woning aangetroffen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben namelijk op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat het blok van (ongeveer) 1.000 gram ‘slechts’ 5,93 gram cocaïne zou bevatten, dat het blok voor het overige een andere stof zou bevatten en dat het NFI exact het gedeelte van het blok dat cocaïne bevatte zou hebben getest. Dit verweer wordt daarom als volstrekt onaannemelijk gepasseerd. De kantonrechter gaat er vanuit dat een blok van (ongeveer) 1.000 gram cocaïne in de woning is aangetroffen.
4.5.3.
Tot slot hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester om de woning te sluiten. Dat besluit is inmiddels onherroepelijk geworden, zodat de kantonrechter moet uitgaan van de rechtmatigheid van de burgemeesterssluiting.
4.5.4.
Dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] belang hebben bij behoud van de woning, is evident. Bij [gedaagde 1] is dit belang (mede) ingegeven door zijn kwetsbare medische situatie. Dit belang weegt echter niet zwaar genoeg om tot afwijzing van de vordering van Havensteder te kunnen leiden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben het risico op verlies van het gebruik van de woning immers zelf in het leven geroepen: [gedaagde 1] door met personen om te gaan die (kennelijk) in drugs handelen en [gedaagde 2] door, terwijl zij wist dat [gedaagde 1] “iets deed”, samen met [gedaagde 1] te blijven wonen. De andere feiten en omstandigheden die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangevoerd, maken dit niet anders. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben te weinig gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat hun belang bij behoud van het gebruik van de woning in de gegeven omstandigheden zwaarder weegt dan het belang van Havensteder.
4.6.
Alles overwegende is de kantonrechter van oordeel dat het belang van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij behoud van het gebruik van de woning - in het licht van alle omstandigheden van het geval - minder zwaar weegt dan het belang van Havensteder. Dat leidt tot de conclusie dat de
primairdoor Havensteder gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld om de woning te ontruimen. Gelet op de medische situatie van [gedaagde 1] wordt de ontruimingstermijn op één maand na de datum van dit vonnis gesteld, in plaats van met onmiddellijke ingang, zoals door Havensteder gevorderd, zodat [gedaagde 1] (en [gedaagde 2] ) meer tijd heeft/hebben om vervangende woonruimte te zoeken.
4.7.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Havensteder tot vandaag vast op € 129,82 aan dagvaardingskosten, € 128,00 aan griffierecht en € 374,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 187,00 tarief). Dit is totaal € 631,82.
4.8.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat de huurovereenkomst met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op goede gronden door Havensteder buitengerechtelijk is ontbonden;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om binnen één maand na de datum van dit vonnis de woning aan het adres [adres] ( [postcode] ) in Rotterdam te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege hen bevinden en de woning met alle sleutels ter beschikking van Havensteder te stellen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de kant van Havensteder tot vandaag vastgesteld op € 631,82;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
38671