ECLI:NL:RBROT:2022:5952

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
ROT 21/769
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete voor verontreinigde varkenskarkassen en erkenning van onterecht opgelegde sanctie door NVWA

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiseres had een boete van € 12.500,- opgelegd gekregen voor overtredingen van de Wet dieren, naar aanleiding van een constatering door een toezichthouder dat varkenskarkassen vervuild waren met fecaliën en gal. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder. Echter, in een brief van 25 mei 2022 heeft verweerder erkend dat de boete ten onrechte was opgelegd, omdat de schriftelijke waarschuwingen voor eerdere overtredingen pas na de derde overtreding waren verstuurd. Dit leidde tot de conclusie dat er geen bestuurlijke boete had mogen worden opgelegd.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Tevens heeft de rechtbank het primaire besluit herroepen, waardoor de boete vervalt. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder het griffierecht van € 360,- aan eiseres moet vergoeden en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.841,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/769

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman.

Procesverloop

Bij besluit 24 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 12.500,- voor overtredingen van de Wet dieren.
Bij besluit van 29 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluiten beroep ingesteld.
Bij brief van 25 mei 2022 heeft verweerder bericht dat de boete ten onrechte is opgelegd.
Met instemming van partijen is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres de boete opgelegd omdat een toezichthouder had geconstateerd dat varkenskarkassen vervuild waren met fecaliën en gal. De rechtbank heeft ter voorbereiding op de geplande zitting van 9 juni 2022 verweerder gevraagd om een nadere reactie op de gronden van eiseres, en daarbij in het bijzonder toe te lichten waarom in dit geval, gelet op he toepasselijk Handhavingsprotocol, een boete moest worden opgelegd en niet eerst een waarschuwing. Hierop heeft verweerder bij brief van 25 mei 2022 bericht dat (in lijn met het Handhavingsprotocol) weliswaar de boete pas bij de derde overtreding binnen de cyclus van 10 werkshifts is opgelegd, maar dat de schriftelijke waarschuwingen voor de eerste twee overtredingen pas na de onderhavige (derde) overtreding zijn verstuurd. Verweerder concludeert dat daarom geen bestuurlijke boete had mogen worden opgelegd.
2. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd. Voorts zal de rechtbank gelet op artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat de boete vervalt.
3. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het griffierecht vergoedt.
4. Daarnaast ziet de rechtbank in de gegrondverklaring van het beroep aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.841,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,-; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-; alles heeft wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 360,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.841,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 9 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.