4.1.Verweerder stelt zich op grond van het Besluit Milieueffectrapportage (het Besluit m.e.r.) op het standpunt dat hij de aanvraag pas in behandeling kan nemen als een besluit is genomen op de aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling en dat dit besluit bij de aanvraag moet worden gevoegd (artikel 7.28, tweede lid, van de Wm). Nu een dergelijk besluit ontbreekt is de aanvraag buiten behandeling gesteld.
Verweerder stelt in dit verband vast dat de aangevraagde activiteit een uitbreiding van de installatie tot gevolg heeft en dat deze betrekking heeft op handelingen die leiden tot nuttige toepassing van afvalstoffen. De aangevraagde activiteit valt dus onder categorie D18.1 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Dat hij in een eerder verleende vergunning zou hebben gesteld dat de aangevraagde activiteit hier niet onder valt en niet genoemd wordt in het Besluit m.e.r., maakt dit niet anders.
In sommige gevallen komt, aldus verweerder, een activiteit in aanmerking voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze is aan de orde bij aanvragen voor activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit m.e.r., waarbij de omvang van de activiteiten onder de grens van kolom 2 valt.
Zo’n geval doet zich hier niet voor. De onderhavige aanvraag komt neer op een toename van de capaciteit meer dan 50 ton per dag. Daarmee is sprake van een wijziging die al zelfstandig boven de drempelwaarde van kolom 2 van categorie D.18.1 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. uitkomt. Daarom moet een (formele) m.e.r.-beoordeling worden opgesteld, en is eiseres verplicht om het besluit op de aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling bij de aanvraag om vergunning te voegen. Overigens is voor de eerder vergunde puinbreker niet al eerder een m.e.r.-beoordeling opgesteld.
Uit kolom 2 van de bijlage volgt dat de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 tot en met 7.20 van de Wm (die betrekking heeft op besluiten ten aanzien waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt) op de activiteit van toepassing is. In dat geval moet een aanmeldnotitie worden aangeleverd waarin de belangrijkste milieueffecten worden beschreven, rekening houdend met bijlage III van Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (de m.e.r.-richtlijn). In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal: 1) de kenmerken van het project, 2) de plaats van het project en 3) de kenmerken van de potentiële effecten. Op grond van de aanmeldnotitie wordt door het bevoegd gezag voor het besluit beoordeeld of, voorafgaand aan de besluitvorming op de aanvraag omgevingsvergunning, een milieueffectrapport moet worden opgesteld, omdat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zou kunnen hebben.
Volgens verweerder is eiseres in de notitie van [naam bedrijf] 19 maart 2021 niet op de hiervoor genoemde criteria ingegaan. In de notitie wordt slechts verwezen naar informatie uit de aanvraag en wordt in algemene zin beschreven wat de kenmerken van de situatie zijn na verhoging van de breekcapaciteit. Derhalve is onvoldoende onderbouwd dat er ten gevolge van de uitbreiding geen potentieel negatief milieueffect is. Gelet hierop is verweerder op grond van artikel 7.28, tweede lid, van de Wm overgegaan tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag.
4.2.1.Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder onrechtmatig heeft besloten om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Eiseres meent dat de notitie van [naam bedrijf] van 19 maart 2021 aan verweerder voldoende duidelijkheid verschaft over de mogelijke milieugevolgen. Het is eiseres onduidelijk waarom verweerder deze onderbouwing voor een groot deel heeft genegeerd.
Ten aanzien van de beoogde verhoging van de doorzet van de puinbreker van 100.000 ton naar 300.000 ton per jaar wordt in de aanvraag het volgende vermeld:
a. uitbreiding in puinverwerking vindt plaats zonder enige fysieke wijziging op het bedrijfsterrein;
b. ongewijzigde breekcapaciteit per werkzame dag (de toename wordt gerealiseerd door het aantal dagen waarop de puinbreker in bedrijf is te vergroten);
c. ongewijzigde representatieve bedrijfssituatie (aard, omvang en bedrijfsduur) wat betreft stationaire en mobiele installaties;
d. ongewijzigde geluidbelasting;
e. luchtkwaliteit voldoet ruimschoots aan toepasselijke grenswaarden.
f. verwaarloosbare invloed op transportbewegingen (van ca. 1,5% naar ca. 4% van het jaargemiddelde);
g. uitbreiding in puinverwerking binnen bestaande milieuvoorschriften, richtafstanden uit bestemmingsplan blijven gerespecteerd.
Hiermee is volgens eiseres voldoende onderbouwd dat de uitbreiding geen potentieel negatief milieueffect heeft. Daarom is enkel sprake van een milieuneutrale wijziging van de inrichting onder de bestaande milieuvoorschriften. De milieubelasting onder de nieuwe milieucategorie 4.1 is daarmee feitelijk gelijk te stellen aan die van de oude milieucategorie 3.2.
4.2.2.Ter zake van het gewijzigde gemeentelijk standpunt dat een formele aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling moet worden opgesteld merkt eiseres op dat uit de jurisprudentie, vergelijk de Afdelingsuitspraak van 10 november 2010, ECLI:NL:RVS:2010:B03494, is af te leiden dat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voortvloeit uit een toetsing van de beoogde maximale ontwerpcapaciteit aan de capaciteit-drempelwaarde. Hiermee wordt voorkomen dat activiteiten worden opgeknipt waardoor de mer-(beoordelings)plicht wordt ontdoken. De maximale ontwerpcapaciteit van de breker is eerder, en wel voor het laatst in 2016, vergund. Deze capaciteit bedraagt effectief circa 220 ton/uur, dan wel 2200 ton/werkdag. Bij de onderhavige uitbreiding blijft deze onveranderd, waarmee een m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is. Er is geen sprake van bijvoorbeeld een tweede breker of de vergroting van de ontwerpcapaciteit van de bestaande breker. 4.2.3.Zou de voornoemde jurisprudentie worden genegeerd en de uitbreiding (dus) worden getoetst aan de drempelwaarde van onderdeel D-18.1 dan is volgens eiseres het volgende van belang. De berekening van de "capaciteitstoename" van verweerder is gebaseerd op de deling van de verwerkingstoename op jaarbasis door het aantal werkzame dagen. Het resultaat wordt gezien als een dagelijkse capaciteitstoename. Die benadering is niet juist. De dagelijkse inzet blijft immers onveranderd. Alleen het aantal werkzame dagen wordt vergroot naar ca. 110. De capaciteitsgrens van de puinbreker blijft ongewijzigd. Als de inzet op jaarbasis bepalend zou zijn voor de beoordeling zou de jaarlijkse inzet (en niet: de dagcapaciteit) als criterium bij de drempelwaarde zijn gehanteerd.
Er is dus geen sprake van een toename van de capaciteit (geen toename van het vermogen van de installatie per uur of per dag), maar van een toename van de inzet van dat vermogen (zonder wezenlijke milieueffecten). De breekcapaciteit is vergund in 2016, die is onveranderd gebleven bij de vervanging van de breker door de elektrische breker in 2020 en bij de huidige wijziging (uitsluitend uitbreiding werkzame dagen).
Dat de dagcapaciteit ten opzichte van de eerder verleende vergunning onveranderd blijft staat vast en is zeer relevant. Een verandering in de dagcapaciteit dient immers getoetst te worden aan kolom 2, Bijlage D, Besluit m.e.r.. Het feit dat deze dagcapaciteit ongewijzigd blijft (de dagproductie blijft onveranderd op 2000 ton) betekent volgens eiseres dat volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2.4.De visie van verweerder dat voor de puinbreker ten onrechte niet eerder om een m.e.r.-beoordeling is verzocht en dat reeds hierom een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd, vindt geen enkele steun in de regelgeving. De huidige situatie is laatstelijk vergund in 2016 en is onherroepelijk. De bijbehorende milieusituatie is bekend en vormt onderdeel van de bestaande situatie. In de reeds bestaande toestand van het milieu komt geen verandering, aldus eiseres.
4.2.5.Eiseres meent dat uit de aanvraag voldoende kan worden afgeleid dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling afdoende is. Bij de beschrijving van de milieueffecten van de inrichting is uiteraard de inrichting als geheel (na de wijziging) betrokken. Een m.e.r. kan in redelijkheid niet aan de orde zijn. Deze conclusie is af te leiden uit de bij de aanvraag gevoegde notitie van [naam bedrijf] van 19 maart 2021, waarbij duidelijke antwoorden zijn gegeven op de milieutechnische onderdelen van de aanvraag. Er is volgens eiseres geen reden om de beschikbare informatie als onvoldoende voor besluitvorming te beschouwen en vervolgens op basis van artikel 7.28, tweede lid, van de Wm, de aanvraag buiten behandeling te stellen.