ECLI:NL:RBROT:2022:5914
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewetuitkering en de zorgvuldigheid van het besluitvormingsproces
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW-)uitkering. De rechtbank behandelt de zaak die voortvloeit uit een primair besluit van 4 januari 2021, waarin de uitkering per 5 februari 2021 werd stopgezet. Het bestreden besluit van 30 augustus 2021 bevestigde deze stopzetting, maar verklaarde het bezwaar van eiser gegrond, met een nieuwe stopzetting per 12 februari 2021. Eiser heeft beroep ingesteld, waarbij zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder op 30 juni 2022 op zitting aanwezig waren.
De rechtbank onderzoekt of verweerder terecht de ZW-uitkering heeft stopgezet. Eiser, die als assemblagemedewerker werkte, meldde zich op 16 september 2019 ziek. Een verzekeringsarts heeft vastgesteld dat eiser na een ziekenhuisopname vanaf 12 februari 2021 weer belastbaar was. Eiser betwist de vastgestelde beperkingen en stelt dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden, wat hij als onzorgvuldig beschouwt. De rechtbank oordeelt dat een medisch onderzoek niet gelijkgesteld kan worden aan een hoorzitting en dat verweerder in strijd met de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld door geen hoorzitting te houden.
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek vertoont. Hoewel het beroep gegrond wordt verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd, blijven de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Eiser heeft niet aangetoond dat hij door het ontbreken van een hoorzitting in zijn belangen is geschaad. De rechtbank oordeelt dat eiser, met de aanvullende beperkingen, nog steeds meer dan 65% van zijn eerdere inkomen kan verdienen, waardoor de stopzetting van de ZW-uitkering terecht is. De rechtbank bepaalt dat verweerder het griffierecht en de proceskosten van eiser moet vergoeden.