ECLI:NL:RBROT:2022:5914

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
ROT 21/5215
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewetuitkering en de zorgvuldigheid van het besluitvormingsproces

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW-)uitkering. De rechtbank behandelt de zaak die voortvloeit uit een primair besluit van 4 januari 2021, waarin de uitkering per 5 februari 2021 werd stopgezet. Het bestreden besluit van 30 augustus 2021 bevestigde deze stopzetting, maar verklaarde het bezwaar van eiser gegrond, met een nieuwe stopzetting per 12 februari 2021. Eiser heeft beroep ingesteld, waarbij zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder op 30 juni 2022 op zitting aanwezig waren.

De rechtbank onderzoekt of verweerder terecht de ZW-uitkering heeft stopgezet. Eiser, die als assemblagemedewerker werkte, meldde zich op 16 september 2019 ziek. Een verzekeringsarts heeft vastgesteld dat eiser na een ziekenhuisopname vanaf 12 februari 2021 weer belastbaar was. Eiser betwist de vastgestelde beperkingen en stelt dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden, wat hij als onzorgvuldig beschouwt. De rechtbank oordeelt dat een medisch onderzoek niet gelijkgesteld kan worden aan een hoorzitting en dat verweerder in strijd met de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld door geen hoorzitting te houden.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek vertoont. Hoewel het beroep gegrond wordt verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd, blijven de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Eiser heeft niet aangetoond dat hij door het ontbreken van een hoorzitting in zijn belangen is geschaad. De rechtbank oordeelt dat eiser, met de aanvullende beperkingen, nog steeds meer dan 65% van zijn eerdere inkomen kan verdienen, waardoor de stopzetting van de ZW-uitkering terecht is. De rechtbank bepaalt dat verweerder het griffierecht en de proceskosten van eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5215

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. W.C. de Jonge),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW-)uitkering. Met het primaire besluit van 4 januari 2021 heeft verweerder deze uitkering vanaf 5 februari 2021 stopgezet.
Met het bestreden besluit van 30 augustus 2021 heeft verweerder bepaald dat eisers bezwaar tegen het primaire besluit gegrond is en dat zijn ZW-uitkering wordt stopgezet op 12 februari 2021. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser (via Teams) en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiser is werkzaam geweest als assemblagemedewerker trapliften en heeft zich op 16 september 2019 ziekgemeld. Vanwege een eerstejaars ziektewetbeoordeling is eiser onderzocht door een primaire arts. Deze arts heeft toegelicht dat eiser werkzaamheden kan verrichten die voldoen aan de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 25 augustus 2020, geldig vanaf 12 augustus 2020. Hierin zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken 1. Persoonlijk functioneren, 2. Sociaal functioneren, 3. Fysieke omgevingseisen, 4. Dynamische handelingen, 5. Statische houdingen en 6. Werktijden.
1.2.
Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens toegelicht dat eiser, met zijn mogelijkheden en beperkingen volgens de FML, zijn eigen arbeid niet meer kan verrichten. De arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd die eiser wel zou kunnen verrichten: Inpakker (handmatig) (SBC-code 111190), Medewerker intern transport (SBC-code 111220) en Monteur printplaten (SBC-code 267051). Aanvullend is de functie Assistent consultatiebureau (SBC-code 372091) geduid. Met deze functies heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, namelijk 82,30%. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
1.3.
Vanwege eisers bezwaar tegen het primaire besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat er geen aanleiding is om in de FML meer beperkingen op te nemen dan de beperkingen die al zijn vastgesteld. Geconcludeerd is dat eiser na een ziekenhuisopname vanaf 12 februari 2021 weer belastbaar was. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.

Het beroep van eiser

2. Eiser voert aan dat hij meer beperkt is dan verweerder heeft vastgesteld. Ook moet een urenbeperking worden aangenomen. Zonder urenbeperking kan eiser geen productiewerk verrichten. Eiser was bovendien eerst beperkt om te werken tussen 22:00 uur en 06:00 en dit is aangepast naar 00:00 uur tot 06:00 uur. Er is verder niet gecommuniceerd met de behandelend artsen van eiser, ook niet voorafgaand aan eisers hersteldverklaring per 12 februari 2021. Niet is onderzocht wat eisers duur- en krachtvermogen is om arbeid te kunnen volhouden. Eiser voert aan dat hij in bezwaar niet is uitgenodigd voor een hoorzitting en slechts medisch is onderzocht. Dit acht hij onzorgvuldig. Eiser kan zijn eigen arbeid niet verrichten omdat dit zeer geconcentreerd werk is. Tot slot voert eiser aan dat de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op verschillende punten niet juist zijn vertaald in de FML.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht eisers ZW-uitkering heeft stopgezet vanaf 12 februari 2021.
3.2.
Eiser is op 1 juli 2021 gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze heeft eiser gesproken, lichamelijk onderzocht en dossieronderzoek verricht. Er is in de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden met de hoge bloeddruk van eiser, zijn diabetes en de rugklachten. Een verzekeringsarts mag in beginsel varen op zijn eigen oordeel. Het raadplegen van behandelend artsen is alleen aangewezen in gevallen waarin al een behandeling in gang is gezet, of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien de betrokkene stelt dat de behandelend artsen een beredeneerd afwijkend standpunt hebben over de medische beperkingen. Dit blijkt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. [1] Deze situaties zijn in het onderhavige geval niet aan de orde, zodat er geen aanleiding is voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig heeft gehandeld door de behandelend sector niet te raadplegen.
In de bezwaarfase heeft geen hoorzitting plaatsgevonden. Een medisch onderzoek, zoals door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 1 juli 2021 is verricht, is niet, zoals verweerder stelt, gelijk te stellen aan een hoorzitting. Verweerder had een hoorzitting moeten houden of expliciet toestemming moeten vragen aan eiser om daarvan af te zien. Door dit niet te doen, is het bestreden besluit genomen in strijd met de artikelen 7:2 en 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het bestreden besluit bevat daarmee een zorgvuldigheidsgebrek.
Eisers betoog dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen, slaagt niet. De primaire arts heeft in de rapportage van 18 augustus 2020 inzichtelijk gemotiveerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden die zijn genoemd in de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid. Bij eiser is namelijk geen sprake van een ernstige energetische beperking of een stoornis in zijn energiehuishouding. Eiser is verder niet verhinderd vanwege bijvoorbeeld een (dag)behandeling en er is volgens de primaire arts evenmin preventieve reden voor een urenbeperking.
Dat eiser eerst beperkt was voor nachtwerk tussen 22:00 uur en 06:00 uur en in de FML die gedurende het beroep is opgesteld voor nachtwerk tussen 00:00 uur en 06:00 uur, kan hem niet baten. In beide gevallen is bepaald dat eiser beperkt is (score 2) omdat hij ’s nachts niet kan werken. Uit het Claimbeoordelings- en borgingssysteem blijkt dat de beperking 6.1.2 ervoor zorgt dat geen functies worden geselecteerd tussen 00:00 uur en 06:00 uur. Bij de voor eiser geselecteerde functies is geen sprake van nachtwerk en overigens ook niet van avondwerk (18:00 – 24:00 uur).
Ten aanzien van het door eiser genoemde onderzoek naar duur- en krachtvermogen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 21 maart 2022 toegelicht dat zo’n “functioneel onderzoek” niet nodig is bij het opstellen van een FML, omdat bij dit onderzoek niet kan worden voorkomen dat de resultaten afhankelijk zijn van de medewerking van de betrokkene. De rechtbank stelt verder vast dat eiser ook niet heeft onderbouwd dat een dergelijk onderzoek in zijn geval tot aanvullende beperkingen zou hebben geleid.
In de rapportage van 21 maart 2022 is toegelicht dat eiser reeds is beperkt voor het werken met gevaarlijke machines, het omgaan met conflicten en voor trillingsbelasting. De stelling van eiser met betrekking tot (trap)lopen is niet onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft wel aanleiding gezien in beroep een nieuwe FML op te stellen met aanvullende beperkingen met het oog op de bloeddruk van eiser. In het bestreden besluit waren deze extra beperkingen nog niet onderkend. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek kent.
In de rapportage van 21 maart 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat aanvullende beperkingen moeten worden vastgesteld om te voorkomen dat eisers bloeddruk omhoog gaat; het gaat hierbij om deadlines, onvoorspelbare werksituaties waarbij dit een wezenlijk onderdeel vormt van de functie, een verhoogd handelingstempo bij complexe taken en lawaai. Deze beperkingen zijn opgenomen in de nieuwe FML van 21 maart 2022, zo is terug te zien bij de punten 1.8.2 (werk met een voorspelbare werksituatie), 1.8.4 (werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken), 1.8.5 (werk zonder hoog handelingstempo) en 3.6.1 (lawaai). Bij deze punten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat eiser belastbaar is voor wisselende werkomstandigheden zolang dit niet een wezenlijk gedeelte van de functie is, dat eiser in eenvoudig productiewerk deadlines en productiepieken aankan, dat hij bij eenvoudige taken een hoog handelingstempo aankan en dat eiser niet mag worden blootgesteld aan meer dan 80 dB. De rechtbank volgt eiser gelet op het voorgaande niet in zijn stelling dat de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage niet juist zijn vertaald in de (toelichting in de) FML.
3.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de aanvullende rapportage van 8 juni 2022 uiteengezet dat de eerder geduide functies met de nieuwe FML nog steeds passend zijn. De stelling dat eiser zijn eigen arbeid niet kan verrichten omdat zijn belastbaarheid wordt overschreden voor geconcentreerd werken, wordt niet gevolgd. De arbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 30 december 2020 immers toegelicht dat eiser zijn eigen arbeid niet kan verrichten omdat hij bij die functie 8 uur of meer per dag moet staan.

Conclusie en gevolgen

4. Het bestreden besluit kent een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door het niet houden van een hoorzitting in de bezwaarfase in zijn belangen is geschaad. Hij heeft daarbij in beroep alsnog de gelegenheid gehad om zijn standpunten toe te lichten.
Gebleken is verder dat eiser ook met de aanvullende beperkingen die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beroep heeft vastgesteld, meer dan 65% kan verdienen van het inkomen dat hij verdiende voordat hij ziek werd, namelijk nog steeds 82,30%. Verweerder heeft daarom terecht bepaald dat eiser vanaf 12 februari 2021 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
5. Omdat het beroep van eiser gegrond is, moet verweerder aan eiser het griffierecht van € 49,- vergoeden.
6. Daarnaast dient verweerder de in beroep gemaakte proceskosten vergoeden. Deze vergoeding wordt met het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op een bedrag van € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend (1 punt) en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt). De waarde van 1 punt bedraagt €759,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:567.