ECLI:NL:RBROT:2022:5857

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
C/10/618481 / HA ZA 21-420
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van erfdienstbaarheid en recht van overpad in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil over erfdienstbaarheden en het recht van overpad. Eiseres, wonende aan de [straatnaam] 157 in Barendrecht, vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat zij recht heeft op gebruik van een pad en oprijlaan die zich bevinden op het perceel van gedaagden, wonende aan de [straatnaam] 155. De zaak is ontstaan na een wijziging van de eigendomsstructuur van de percelen, waarbij erfdienstbaarheden zijn gevestigd bij een notariële akte uit 1999. Eiseres stelde dat zij recht heeft om met een voertuig over het pad te rijden, terwijl gedaagden dit betwistten.

De rechtbank heeft de procedure en de feiten in detail besproken, waaronder de geschiedenis van de percelen en de vestiging van de erfdienstbaarheden. De rechtbank oordeelde dat de uitleg van de akte uit 1999 bepalend is voor de rechten van partijen. De rechtbank concludeerde dat de erfdienstbaarheid van overpad niet het recht omvat om met een voertuig over het pad te rijden, maar enkel het recht om te voet gebruik te maken van het pad. De rechtbank wees de vorderingen van eiseres af, omdat deze niet konden worden onderbouwd met de tekst van de akte.

Daarnaast werd eiseres veroordeeld in de proceskosten, omdat zij in het ongelijk was gesteld. De rechtbank benadrukte dat er geen belemmeringen meer waren voor eiseres om te voet over het pad te lopen, wat de afwijzing van haar vorderingen verder onderstreepte. De uitspraak is openbaar gemaakt en de kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/618481 / HA ZA 21-420
Vonnis van 13 juli 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. F.J.M. van Rossem te 's-Hertogenbosch,
tegen
1)
[gedaagde 1],
2)
[gedaagde 2],
3)
[gedaagde 3],
4)
[gedaagde 4],
allen wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.J. Goedhart te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde 1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [gedaagde 1] door [eiseres] op 30 april 2021, met zestien producties;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 1] , met vier producties;
  • de oproeping van de andere gedaagden door [eiseres] (artikel 118 Rv);
  • de conclusie van antwoord van de andere gedaagden;
  • de oproeping van partijen voor de mondelinge behandeling op 15 december 2021;
  • de nadere producties 17 en 18 van [eiseres] ;
  • de nadere producties 5 tot en met 13 van [gedaagde 1] c.s.;
  • de akte wijziging petitum;
  • de akte uitlating tevens houdende overlegging productie van [eiseres] , met productie 19;
  • de akte uitlaten van [gedaagde 1] c.s.;
  • het bericht van de rechtbank dat beide aktes en de productie van [eiseres] worden toegevoegd aan het dossier en dat de zaak wordt verwezen naar de rol voor partijberaad;
  • de akte van uitlating partijberaad van [eiseres] , met zowel het verzoek vonnis te wijzen als de suggestie de zaak nog een aantal maanden aan te houden, met productie;
  • het bezwaar van [gedaagde 1] c.s. tegen deze akte en productie, met het verzoek vonnis te wijzen;
  • het bericht van de rechtbank dat zij geen acht zal slaan op de akte van uitlating partijberaad met productie van [eiseres] en dat de zaak wordt verwezen naar de rol voor vonnis.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] woont met haar man en hun kinderen in de woning aan de [straatnaam] 157 in Barendrecht. [gedaagde 1] c.s. wonen in de woning aan de [straatnaam] 155 in Barendrecht.
2.2.
De woningen aan de [straatnaam] 155 en 157 maakten oorspronkelijk deel uit van dezelfde boerderij. De toenmalige eigenaren hebben het voorhuis van deze boerderij verbouwd tot een afzonderlijke woning ( [straatnaam] 157 ) en de rest van de boerderij tot een andere woning ( [straatnaam] 155). Na deze verbouwing gingen de eigenaren in het voorhuis wonen.
2.3.
Bij notariële akte van 3 december 1999, die op 6 december 1999 (de in vordering 1 en 2 vermelde datum) is ingeschreven in de openbare registers, hebben de toenmalige eigenaren van de boerderij de eigendom van “de helft van de boerderij woning, staande en gelegen te Barendrecht aan de [straatnaam] nummer 155, uitmakende een op het terrein kennelijk aangeduid gedeelte van het perceel kadastraal bekend als gemeente Barendrecht, sectie [sectie] nummer [perceelnummer 1] , zoals met geblokte arcering is aangegeven op de aan deze akte gehechte door comparanten gewaarmerkte situatietekening” geleverd aan [persoon A] en zijn toenmalige echtgenote. In deze akte is onder meer het volgende vermeld.

ERFDIENSTBAARHEDEN
De comparanten verklaren bij deze ten behoeve van het bij deze verkochte gedeelte van voormeld kadastraal perceel gemeente Barendrecht, sectie [sectie] nummer [perceelnummer 1] (heersend erf) en ten laste van het aan verkoper in eigendom verblijvend gedeelte van gemeld kadastraal perceel gemeente Barendrecht, sectie [sectie] nummer [perceelnummer 1] (dienend erf) te vestigen recht van uitweg om te komen en te gaan van en naar de [straatnaam] over een strook grond zoals met gekruiste arcering is aangegeven op meergemelde kadastrale tekening.
Komende de kosten van onderhoud en behoud van voormeld pad voor rekening van de gebruikers van voormelde uitweg.
Indien verkoper het aan partijen bekende voorhuis zal verkopen zal bedoeld gedeelte eveneens middels een erfdienstbaarheid uitweg krijgen over bedoelde strook grond.
In verband daarmede verklaren partijen voorts ten behoeve van bedoeld voorhuis plaatselijk bekend [straatnaam] 157 en deel uitmakend van het aan verkoper in eigendom verblijvend gedeelte van voormeld kadastraal perceel gemeente Barendrecht sectie [sectie] nummer [perceelnummer 1] (als heersend erf en zoals met enkelvoudige arcering is aangegeven op meergemelde kaart) en ten laste van het bij deze aan koper overgedragen gedeelte van voormeld kadastraal perceel gemeente Barendrecht, sectie [sectie] nummer [perceelnummer 1] (als dienend erf), te vestigen de erfdienstbaarheid van overpad om te komen en te gaan via het bestaande pad naar de [straatnaam] .
De comparanten verklaren de vestiging van voormelde erfdienstbaarheden over en weer aan te nemen en te aanvaarden.”
Op de volgende bladzijde van dit vonnis is de bij de notariële akte van 3 december 1999 behorende tekening weergegeven.

[Afbeelding tekening met hierin de adresgegevens van partijen ]

2.5.
In het voorjaar van 2000 heeft [persoon A] de woning met tuin aan de [straatnaam] 157 gekocht.
2.6.
Bij notariële akte van 30 oktober 2009 heeft [persoon A] aan [eiseres] en haar man, beiden voor de onverdeelde helft, de eigendom geleverd van het woonhuis met schuur en tuin aan de [straatnaam] 157 te ( [postcode] ) Barendrecht, kadastraal bekend gemeente Barendrecht, sectie [sectie] , nummers [perceelnummer 2] , [perceelnummer 3] en [perceelnummer 4] .
2.7.
Tot 2012 reden [eiseres] en haar man soms met de auto over het pad langs het huis aan de [straatnaam] 155 naar haar hun eigen huis. In 2012 heeft [persoon A] dit pad versmald en was het voor [eiseres] en haar man niet meer mogelijk om met de auto over dit pad naar hun huis te rijden. [eiseres] en haar man hebben daar toen niet tegen geprotesteerd. Vanaf dat moment parkeerden zij de auto meestal aan de zijkant van de oprit naar de [straatnaam] 155.
2.8.
Bij notariële akte van 1 augustus 2019 heeft [persoon A] aan [gedaagde 1] c.s. de eigendom geleverd, aan ieder van hen voor één-vierde onverdeeld aandeel, van:
a) het woonhuis met ondergrond, tuin en verder toebehoren aan de [straatnaam] 155 te ( [postcode] ) Barendrecht, kadastraal bekend gemeente Barendrecht, sectie [sectie] , nummer [perceelnummer 5] ;
b) het perceel grond nabij [straatnaam] 155, kadastraal bekend gemeente Barendrecht, sectie [sectie] , nummer [perceelnummer 6] ;
c) het perceel grond nabij [straatnaam] 155, kadastraal bekend gemeente Barendrecht, sectie [sectie] , nummer [perceelnummer 7] ;
[sectie] ) het perceel grond nabij [straatnaam] 155, kadastraal bekend gemeente Barendrecht, sectie [sectie] , nummer [perceelnummer 8] .
In de notariële akte van 1 augustus 2019 wordt onder meer verwezen naar de erfdienstbaarheden die zijn gevestigd bij de notariële akte van 3 december 1999.
2.9.
Ruim een jaar nadat zij aan de [straatnaam] 155 zijn komen wonen, hebben [gedaagde 1] c.s. aan [eiseres] en haar man kenbaar gemaakt dat zij hun auto niet meer mogen parkeren aan de zijkant van de oprit naar de [straatnaam] 155. [eiseres] en haar man parkeren de auto nu meestal in een bocht op de [straatnaam] die vanaf hun woning bereikbaar is met een trap. Uit een oogpunt van verkeersveiligheid en gelet op de gezondheid van haar man en één van haar kinderen vindt [eiseres] dit een onwenselijke situatie. Correspondentie tussen partijen over het parkeren en de reikwijdte van de gevestigde erfdienstbaarheden heeft niet tot een oplossing geleid.
2.10.
Bij brief van 3 september 2020 aan [eiseres] heeft [persoon A] het volgende verklaard.
In 97/98 heeft een relatie van mijn broer [persoon B] de boerderij gekocht bestaande ut voorhuis, achterhuis met stallen en een daglonershuisje met stallen. Die eigenaar heeft de boerderij gesplitst in voorhuis [straatnaam] 157 en achterhuis [straatnaam] 155 en het huisje een eigen grond gegeven [straatnaam] 159. Hij heeft zelf ook ca 2 jaar in het voorhuis gewoond (…). De gezamenlijke oprit was de huidige oprit naar no 155. Het recht van overpad was dus oorspronkelijk met de auto tot aan jullie tuin. Hij heeft het achterhuis aan mijn broer [persoon B] verkocht met als voorwaarde dat hij met de auto tot in de tuin van het voorhuis kon rijden. Ik heb het voorhuis in 2000 onder die voorwaarde gekocht. Echter zowel hij als ik hebben altijd geparkeerd op jullie huidige parkeerplaats omdat ik het vervelend vond om door de tuin van mijn broer te rijden. Toen jullie het voorhuis eind oktober 2009 van mij kochten was de toegang tot jullie tuin nog steeds groot genoeg om met de auto tot aan jullie tuin te rijden. [persoon B] heeft het toegangspad veranderd in de huidige vorm met de belofte dat jullie mochten parkeren daar waar ik en de eerste eigenaar ook al parkeerden.
Het recht om met de auto gebruik te maken van de oprit en het parkeren op de huidige plaats bestaat dus al langer dan 20 jaar. (…)
Dit recht stond in een aparte getekende verklaring ondertekend door [persoon B] en de eerste eigenaar. Ik zal zoeken of ik die verklaring nog kan vinden.”
De door [persoon A] bedoelde verklaring is niet boven water gekomen.
2.11.
Hieronder is een door [gedaagde 1] c.s. overgelegde kaart opgenomen, waarop de woningen aan de [straatnaam] 155 en 157 en de huidige kadastrale percelen zijn weergegeven.

[Afbeelding met hierin namen van partijen]

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert na wijziging van eis dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1) voor recht verklaart dat [eiseres] op grond van het recht van uitweg, zoals neergelegd in de notariële akte van 6 december 1999, te voet en met een voertuig gebruik mag maken van de oprijlaan die zich bevindt op perceel [perceelnummer 7] van [gedaagde 1] c.s.;
2) voor recht verklaart dat [eiseres] op grond van het recht van overpad, zoals neergelegd in de notariële akte van 6 december 1999, te voet en met een voertuig gebruik mag maken van het pad dat zich bevindt langs de erfgrens van perceel [perceelnummer 6] van [gedaagde 1] c.s.;
3) [gedaagde 1] c.s. veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis het hek en ieder ander obstakel dat een belemmering vormt voor [eiseres] om gebruik te maken van de erfdienstbaarheid te verwijderen of te verplaatsen en deze verwijderd of verplaatst te doen houden, zodat [eiseres] onbelemmerd gebruik kan maken van de erfdienstbaarheid, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat de belemmering voortduurt, met een maximum van € 10.000,- of een door de rechtbank te bepalen dwangsom en maximum;
4) [gedaagde 1] c.s. veroordeelt in de kosten van het geding, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag nakoming van de verplichtingen van [gedaagde 1] c.s. op grond van de notariële akte van 3 december 1999.
3.3.
[gedaagde 1] c.s. bestrijden de uitleg die [eiseres] geeft aan de notariële akte van 3 december 1999. [gedaagde 1] c.s. concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar vorderingen althans afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling van [eiseres] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente als deze kosten niet binnen zeven dagen na het vonnis worden voldaan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna voor zover nodig nader ingedaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde 1] c.s. hebben geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen grond voor het oordeel dat die wijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde en doet daarom recht op de gewijzigde eis.
4.2.
Partijen verschillen van mening over de reikwijdte van de erfdienstbaarheden die bij de notariële akte van 3 december 1999 (hierna: de akte) zijn gevestigd. [gedaagde 1] c.s. hebben de akte als productie 4 in het geding gebracht.
[eiseres] betwist de authenticiteit van productie 4 van [gedaagde 1] c.s. niet, maar wijst op de formulering van de erfdienstbaarheden in (wat zij in de dagvaarding noemt) haar eigendomsbewijs, productie 3 van [eiseres] . Deze productie bestaat uit drie bladzijden uit (waarschijnlijk) een notariële akte. Welke akte dit is, kan de rechtbank niet vaststellen, omdat de eerste vier bladzijden en de laatste bladzijde(n) van deze akte niet in het geding zijn gebracht. De rechtbank heeft [eiseres] in de gelegenheid gesteld dat alsnog te doen. Vervolgens heeft [eiseres] als productie 19 de leveringsakte overgelegd (die door [gedaagde 1] c.s. al was overgelegd als productie 1) en enkele bladzijden uit een andere akte. Zoals [gedaagde 1] c.s. terecht opmerken, is nog steeds niet duidelijk uit welke akte die bladzijden afkomstig zijn.
Gelet hierop en omdat ook in de eigendomsakte van [eiseres] wordt verwezen naar de erfdienstbaarheden die zijn gevestigd bij de akte, neemt de rechtbank productie 4 van [gedaagde 1] c.s. tot uitgangspunt bij de beoordeling.
4.3.
Bij de uitleg van de akte komt het aan op de daarin tot uitdrukking gebrachte bedoeling van de partijen bij die akte. Deze bedoeling moet naar objectieve maatstaven worden afgeleid uit de omschrijving in de akte, bezien in het licht van de gehele inhoud van de akte. Gelet op de rechtszekerheid mag bij de uitleg van de akte slechts acht worden geslagen op gegevens die voor derden kenbaar zijn uit of aan de hand van de in de openbare registers ingeschreven stukken. Indien de akte voor meerdere uitleg vatbaar is, moet de rechter vaststellen welke uitleg van de akte naar objectieve maatstaven het meest aannemelijk is (arrest van 14 februari 2014 van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2014:337).
4.4.
De omschrijving van de erfdienstbaarheden in de akte is dus bepalend. In de akte komen de termen pad en overpad voor. Boek 5 BW kent die begrippen niet. In artikel 733 oud BW werd onderscheid gemaakt tussen een voetpad en een weg. In zijn arrest van 19 maart 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:2458) heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat, als erfdienstbaarheden kort na de invoering van Boek 5 BW zijn gevestigd, bij de uitleg van de betreffende notariële akte rekening moet worden gehouden met de betekenis van de woorden pad en weg onder de oude wet. Die woorden en hun betekenis zijn immers deel gaan uitmaken van het gangbare spraakgebruik en het ligt voor de hand om bij de uitleg van deze begrippen bij de vestiging van erfdienstbaarheden onder Boek 5 BW aansluiting te zoeken bij de betekenis die zij onder het oude recht hadden. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook als de notariële akte weliswaar wat langere tijd na invoering van Boek 5 BW is opgesteld, maar er geen aanwijzingen zijn dat de begrippen overpad en pad in de akte een andere betekenis hebben dan gangbaar was onder de oude wet. Zulke aanwijzingen heeft [eiseres] niet gesteld. De verklaring van [persoon A] is daartoe onvoldoende. Weliswaar is hij van mening dat met de auto langs de woning aan de [straatnaam] 155 naar de woning aan de [straatnaam] 157 gereden mocht worden, maar het is niet duidelijk waar hij deze opvatting op baseert. Deze opvatting vindt geen steun in de tekst van de akte. Overigens heeft [persoon A] ook verklaard dat hij in de periode dat hij aan de [straatnaam] 157 woonde (van 2000 tot 2009) niet met de auto langs de [straatnaam] 155 heeft gereden. [eiseres] en haar man hebben dat vanaf 2012 evenmin gedaan nadat [persoon A] het pad langs de [straatnaam] 155 had versmald. Tegen die versmalling heeft [eiseres] niet geprotesteerd. De erfdienstbaarheid van overpad is dus niet geruime tijd (in de zin van artikel 5:73 lid 1 BW) met de auto uitgeoefend. Gelet op het voorgaande moet de gevestigde erfdienstbaarheid van overpad zo worden uitgelegd dat die het recht inhoudt om vanaf de [straatnaam] te voet over het pad langs de woning aan de [straatnaam] 155 naar de woning aan de [straatnaam] 157 te gaan en omgekeerd, ook nu in de akte niets is vermeld over het gebruik van een voertuig.
4.5.
De conclusie is dat vordering 2 moet worden afgewezen voor zover die ertoe strekt dat voor recht wordt verklaard dat [eiseres] met een voertuig over het pad langs de woning aan de [straatnaam] 155 mag rijden. Voor zover vordering 2 ertoe strekt dat voor recht wordt verklaard dat [eiseres] dit pad te voet mag gebruiken moet deze vordering worden afgewezen wegens gebrek aan belang, omdat dit recht rechtstreeks volgt uit de akte en het bestaan van dat recht door [gedaagde 1] c.s. niet wordt betwist.
4.6.
Gegeven de rekwijdte van het recht van overpad ligt het niet in de rede om aan de erfdienstbaarheid van uitweg een verdergaande strekking toe te kennen dan het recht om te voet gebruik te maken van de oprit van de [straatnaam] 155 om naar de woning van [eiseres] te lopen of omgekeerd. De tekst van de akte biedt geen grond voor een ruimere uitleg van de erfdienstbaarheid van uitweg. Dit betekent dat vordering 1 moet worden afgewezen voor zover die ertoe strekt dat voor recht wordt verklaard dat [eiseres] het recht van uitweg mag uitoefenen met een voertuig. Voor zover vordering 1 ertoe strekt dat voor recht wordt verklaard dat [eiseres] de uitweg te voet mag gebruiken moet deze vordering worden afgewezen wegens gebrek aan belang, omdat dit recht rechtstreeks volgt uit de akte en het bestaan van dat recht door [gedaagde 1] c.s. niet wordt betwist.
4.7.
Ook de andere vorderingen zullen worden afgewezen. Daarbij is van belang dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [gedaagde 1] c.s. geen belemmeringen (meer) opwerpen om te voet over het pad langs hun woning te lopen.
4.8.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Omdat [eiseres] alleen [gedaagde 1] heeft gedagvaard en de andere gedaagden later heeft opgeroepen, hebben [gedaagde 1] c.s. twee keer een conclusie van antwoord moeten nemen. De rechtbank zal voor de eerste conclusie 1 punt toekennen en voor de tweede 0,5 punt. Daarnaast wordt 1 punt toegekend voor de mondelinge behandeling en 0,5 punt voor de akte uitlaten van [gedaagde 1] c.s., omdat deze akte een redelijke reactie is op de ongevraagd door [eiseres] genomen akte uitlating tevens houdende overlegging productie. Gelet hierop worden de proceskosten van [gedaagde 1] c.s. tot op heden vastgesteld op:
  • griffierecht € 309,-
  • salaris advocaat
totaal € 1.998,-
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen, zij het met een latere ingangsdatum dan gevorderd.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.998,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M. van der Waal, griffier. Het is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.
3194/1451