ECLI:NL:GHARL:2019:2458

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
19 maart 2019
Zaaknummer
200.230.686
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een notarieel gevestigde erfdienstbaarheid ‘van pad’ en de betekenis van het onderscheid tussen erfdienstbaarheden van pad en van weg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitleg van een notarieel gevestigde erfdienstbaarheid ‘van pad’. De zaak betreft een geschil tussen appellanten, eigenaren van een bungalow op een recreatiepark, en HVS Recreatiewoningen B.V. en HVS Voorzieningen B.V., die het park exploiteren. De appellanten vorderden een verklaring voor recht dat de erfdienstbaarheden niet het recht geven om met een voertuig over hun perceel te rijden. De rechtbank Midden-Nederland had in eerste aanleg de vorderingen van appellanten afgewezen, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd.

Het hof oordeelde dat de erfdienstbaarheid zoals opgenomen in de notariële akte van 19 juli 2013, die betrekking heeft op het gebruik van paden, niet het recht geeft om met voertuigen over het perceel van appellanten te rijden. Het hof baseerde zich op de tekst van de akte en de relevante wetgeving, waarbij het onderscheid tussen erfdienstbaarheden van pad en van weg van belang werd geacht, ondanks dat dit onderscheid bij de invoering van het huidige Burgerlijk Wetboek verviel. Het hof concludeerde dat de erfdienstbaarheid van pad beperkt is tot gebruik te voet en met de fiets, en dat HVS niet met voertuigen over het perceel van appellanten mag rijden, met uitzondering van een grasmaaier.

Daarnaast heeft het hof HVS veroordeeld in de proceskosten van beide instanties en dwangsommen opgelegd voor eventuele overtredingen van het verbod om met voertuigen over het perceel van appellanten te rijden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om de inhoud van erfdienstbaarheden zorgvuldig te interpreteren, rekening houdend met de oorspronkelijke partijbedoelingen en de juridische context.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.230.686
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 433713)
arrest van 19 maart 2019
in de zaak van
[Appellanten],
beiden wonende te [Woonplaats] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk: [Appellanten] ,
advocaat: mr. B. van Mieghem,
tegen:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
HVS Recreatiewoningen B.V.en
HVS Voorzieningen B.V.
beiden gevestigd te Utrecht,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk: HVS,
advocaat: mr. J.D.M. Oude Grote Bevelsborg.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 26 april 2017 en van 27 september 2017 die de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, tussen partijen heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 22 december 2017,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord (met producties).
2.2
Vervolgens heeft [Appellanten] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd, heeft HVS eveneens verzocht om arrest te wijzen en heeft het hof arrest bepaald (op het dossier van [Appellanten] ).

3.De vaststaande feiten

In deze zaak moet beoordeeld worden welke rechten en plichten voortvloeien uit de erfdienstbaarheid die hieronder staat beschreven. De feiten die de rechtbank in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het vonnis van 27 september 2017 als vaststaand heeft aangenomen, zijn ook in hoger beroep niet omstreden. Kort samengevat en aangevuld met wat in hoger beroep verder nog onomstreden is, gaat het om het volgende.
3.1
HVS is sinds oktober 2012 eigenaar van Het Hof van Saksen, een recreatiepark. Op het recreatiepark bevinden zich bungalows, waarvan een aantal eigendom is van HVS en andere particulier eigendom zijn. In het park ligt een meer.
HVS heeft het recreatiepark verhuurd aan Landal Nooitgedacht B.V. (hierna: Landal), die het park exploiteert.
3.2
Door inschrijving van de notariële leveringsakte van 19 juli 2013 is [Appellanten] eigenaar geworden van bungalow [Nummer] met het perceel waarop die bungalow staat. Dit perceel grenst aan de oevers van het meer. Per auto kan men over de verharde wegen van het recreatiepark op het perceel van [Appellanten] komen. Op een afstand van de perceelsgrens houdt de verharding op. Vanaf daar kan men over niet verharde grond van [Appellanten] bij het recreatiemeer komen.
3.3
In de notariële leveringsakte van 19 juli 2013 zijn erfdienstbaarheden vermeld, onder meer in de vorm van de hieronder volgende tekst; bij de erfdienstbaarheid onder B. sub b. staan in de kantlijnen streepjes omdat die erfdienstbaarheid hier centraal staat.
OMSCHRIJVING ERFDIENSTBAARHEDEN, KWALITATIEVE BEDINGEN EN/OF BIJZONDERE VERPLICHTINGEN
Met betrekking tot bekende erfdienstbaarheden, kwalitatieve bedingen en/of bijzondere verplichtingen wordt verwezen naar een akte van levering op zesentwintig mei negentienhonderdzevenennegentig, …, waarin woordelijk staat vermeld:VESTIGING ERFDIENSTBAARHEDEN, KWALITATIEVE BEDINGEN EN/OF BIJZONDERE VERPLICHTINGENVoorts verklaarden de comparanten … bij deze te vestigen en te aanvaarden – voorzover niet reeds bij een voorgaande titel gevestigd – de navolgende erfdienstbaarheden, zoals die zijn omschreven in een akte van verkoop en koop de dato … (14-11-1996) … woordelijk luidende als volgt:ERFDIENSTBAARHEDEN
B. Erfdienstbaarheid met betrekking tot paden, wegen, greppels en waterpartijen:Over en weer ten laste en ten behoeve van de bungalows en ten behoeve van de algemene voorzieningen:
a. de erfdienstbaarheid van weg teneinde op de minst bezwarende wijze te komen van en te gaan naar de bungalows over de bestaande wegen;
b. de erfdienstbaarheid van pad over de percelen van de bungalows van en naar de wegen en van en naar de aanwezige greppels en waterpartijen.
c. de erfdienstbaarheid van overpad en weg om over de percelen van de algemene voorzieningen te komen en te gaan, te voet, met de fiets of voertuig.
KWALITATIEVE VERPLICHTINGEN
BEDINGEN
De algemene voorzieningen dienen tot gemeenschappelijk gebruik en ten nutte van alle eigenaren en gebruikers van het Recreatiepark Nooitgedacht, terwijl alle eigenaren en gebruikers zich zodanig dienen te gedragen dat aan de overige eigenaren en gebruikers geen overlast wordt veroorzaakt in verband waarmee de navolgende bepalingen worden opgenomen:
1.Gebruik bungalows
1. Het is een eigenaar of gebruiker niet geoorloofd:
a. te komen en te gaan van en naar de bungalows en de algemene voorzieningen anders dan via de daarvoor bestemde wegen en paden en op een wijze, waarvoor de wegen en paden zijn ingericht …;
b. op de wegen, paden of bij de bungalows gelegen terreinen, voertuigen of andere voorwerpen te parkeren of te plaatsen, …
Ondernemer en de adspirant-koper(s) hebben belang bij een goede gang van zaken van de exploitatie van het recreatiepark Nooitgedacht. De ondernemer draagt zorg voor de instandhouding en het onderhoud van de algemene voorzieningen, waartoe ondergetekenden het volgende zijn overeengekomen, welke overeenkomst vanaf heden als kwalitatieve verplichting behoort bij de eigendom van voormeld registergoed:

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[Appellanten] heeft in eerste aanleg onder meer een verklaring voor recht gevorderd, die inhoudt dat de erfdienstbaarheden niet het recht geven om met een voertuig over zijn perceel te rijden, met een verbod aan HVS om met voertuigen over dat perceel te rijden.
4.2
De rechtbank heeft de vorderingen van [Appellanten] in haar vonnis van 27 september 2017 afgewezen en [Appellanten] in de proceskosten veroordeeld. In rechtsoverweging 4.5 van het bestreden vonnis staat dat HVS sinds 2012, toen Landal de exploitatie van het recreatiepark overnam, met auto’s over het pad van [Appellanten] van en naar het meer heeft gereden. Het ging daarbij in ieder geval om een jeep met aanhanger. Van misbruik was volgens de rechtbank geen sprake omdat [Appellanten] zelf ook met zijn auto over het pad rijdt. Evenmin is gebleken dat het pad niet op de minst bezwarende wijze werd gebruikt. Verder heeft meegeteld dat het pad aan een buurperceel grenst en met begroeiing is afgescheiden van (het overige gedeelte van) het perceel van [Appellanten] zodat er niet door de tuin van [Appellanten] wordt gereden, aldus nog steeds het bestreden vonnis.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
[Appellanten] mag in beginsel als eigenaar van het perceel met bungalow [Nummer] uitmaken wie er over zijn grond mag rijden. Een erfdienstbaarheid, zoals die in de notariële akte van 19 juli 2013 onder B. sub b., beperkt die zeggenschap. Partijen discussiëren over de vraag hoe ver die beperking gaat. Dit betekent dat het hof de inhoud van de erfdienstbaarheid moet vaststellen. Hiervoor moet het letten op de aanwijzingen die daarvoor worden gegeven in de wet en in de jurisprudentie.
5.2
Artikel 5:73 lid 1 BW geeft de volgende aanwijzingen:
De inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening worden bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regelen daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Is een erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op een bepaalde wijze uitgeoefend, dan is in geval van twijfel deze wijze van uitoefening beslissend.
In de jurisprudentie van de Hoge Raad zijn deze aanwijzingen verder uitgewerkt. Daaruit blijkt dat het bij de beantwoording van de vraag wat de inhoud is van een bij notariële akte gevestigde (of voorbehouden) erfdienstbaarheid aankomt op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in deze akte gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. Zie hiervoor het arrest HR 13 juni 2003, NJ 2004/251 (in een reeks arresten is deze uitlegregel daarna telkens bevestigd – zie § 10 van de conclusie OM bij het arrest HR 24 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:147).
De rechtbank heeft dezelfde uitlegregels in het bestreden vonnis genoemd.
Welke bezwaren heeft [Appellanten] tegen het vonnis van de rechtbank?
5.3
Volgens de zes genummerde grieven van [Appellanten] heeft de rechtbank de erfdienstbaarheid B. sub b. verkeerd geïnterpreteerd. Zij had moeten letten op het onderscheid dat in de tekst van de erfdienstbaarheden B. sub a. tot en met c. is gemaakt tussen
wegenen
paden. Dan was duidelijk geworden dat het onder a., waar sprake is van een
erfdienstbaarheid van weg, gaat om het rijden over de wegen van het park, onder b., waar een
erfdienstbaarheid van padis beschreven, gaat het echter om het mogen lopen en fietsen, maar niet om rijden met voertuigen. En in de tekst van de erfdienstbaarheid onder c., een
erfdienstbaarheid van overpad en weg, worden het daarmee voorziene gebruik te voet, met de fiets en met een voertuig afzonderlijk genoemd.
In wat vóór 1 januari 1992 in artikel 733 van het Burgerlijk Wetboek stond wordt hetzelfde onderscheid gemaakt.
Bovendien (dit staat in grief IV) heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat er een pad over het perceel van [Appellanten] loopt en heeft zij consequenties verbonden aan het feit dat [Appellanten] zelf met zijn auto over het pad rijdt.
heeft in de memorie van grieven ook betoogd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft vastgesteld dat HVS misbruik van de erfdienstbaarheid heeft gemaakt.
Wat is de inhoud van de erfdienstbaarheid B. sub b.?
5.4
HVS heeft erop gewezen dat de drie erfdienstbaarheden a. tot en met c. ten behoeve van de algemene voorzieningen in het leven zijn geroepen. Wat betreft erfdienstbaarheid b. en c. is dit correct. Dat zegt echter niets over de manier waarop HVS en/of Landal het pad uit hoofde van erfdienstbaarheid b. mogen gebruiken. De akte van 19 juli 2013 bevat geen aanleiding om te veronderstellen dat bedoeld is om een pad als bedoeld in de erfdienstbaarheid b. open te stellen voor autoverkeer, ook niet om het onderhoud van algemene voorzieningen te vergemakkelijken. De grasmaaier – een voertuig – mag er komen omdat [Appellanten] is gebonden aan een overeenkomst om HVS en/of Landal het gras te laten maaien. In geval van nood mogen ambulance, brandweerauto en andere hulpvoertuigen het pad gebruiken, omdat dat door de noodsituatie wordt gerechtvaardigd. Het gaat zowel bij hulpvoertuigen als bij de grasmaaier dus om situaties waarin op een andere basis al een bevoegdheid bestaat om met een voertuig over het perceel van [Appellanten] te gaan. Daaraan hoeft bij de uitleg van de erfdienstbaarheid geen betekenis te worden toegekend.
De verwijzingen in de notariële akte van 19 juli 2013 naar het belang van partijen bij een goede gang van zaken van de exploitatie en naar de plicht van de
Ondernemerom de algemene voorzieningen in stand te houden en te onderhouden, zien niet op de wijze waarop HVS paden op andermans percelen mag gebruiken, zodat ze evenmin betekenis hebben bij de vaststelling van de inhoud van de erfdienstbaarheid onder b.
5.5
HVS heeft opgeworpen dat in het huidige BW, anders dan het BW dat tot 1 januari 1992 gold, geen onderscheid wordt gemaakt tussen erfdienstbaarheden van pad en van weg. Artikel 5:70 lid 1 BW definieert een erfdienstbaarheid als:
een last, waarmede een onroerende zaak – het dienende erf – ten behoeve van een andere onroerende zaak – het heersende erf – is bezwaard. Deze wetstekst laat open wat die last inhoudt, zodat degenen die een erfdienstbaarheid vestigen vrij zijn om de toegestane gebruikswijze te begrenzen. Onder het oude recht kon men kiezen uit de in artikel 733 (oud) BW opgesomde mogelijkheden, waaronder een
erfdienstbaarheid van voetpaden een
erfdienstbaarheid van weg(het recht om met
een wagen, een rijtuig, enz. over het dienende erf te rijden). Doordat het zakenrecht een gesloten stelsel heeft, beperkten de definities de keuzemogelijkheden.
Het ligt voor de hand dat de partijen die destijds de erfdienstbaarheden onder a. tot en met c. hebben geformuleerd daarbij in een zo belangrijk document als een notariële akte de begrippen
wegen
padniet voor niets afzonderlijk van elkaar hebben gebruikt. Daarmee zal een relevant verschil zijn bedoeld. Ook op andere plaatsen in de akte van 19 juli 2013 worden de begrippen wegen en paden gehanteerd, zoals aan het slot van het hierboven geciteerde
Bedingwaarin staat dat het eigenaars en (andere) gebruikers verboden is om zich bij het komen van en gaan naar bungalows buiten
wegen en padente begeven en ook om auto’s op
wegenen
padente parkeren (anders dan op een als zodanig aangewezen parkeerplaats). Indien met wegen hetzelfde zou zijn bedoeld als met paden, zou steeds met één van die twee woorden zijn volstaan.
Uit lezing van de notariële akte van 19 juli 2013 blijkt dan ook dat er aan de begrippen
wegen
padverschillende betekenissen zijn toegekend, waaraan consequenties zijn verbonden wat betreft de inhoud van de erfdienstbaarheden
.
5.6
Bij beantwoording van de vraag welke gevolgen er in de akte aan het onderscheid tussen wegen en paden zijn verbonden, mag volgens HVS niet gelet worden op het onderscheid dat in artikel 733 (oud) BW tussen een weg en een (voet)pad werd gemaakt, omdat de erfdienstbaarheden zijn gevestigd na invoering van het huidige Boek 5 BW (op 1 januari 1992).
Uit de tekst van de akte van 19 juli 2013 blijkt echter niet dat de erfdienstbaarheden a. tot en met c. na invoering van het huidige Boek 5 BW zijn gevestigd. Omdat in de citaten staat dat ze in een notariële akte van 14 november 1996 zijn
omschrevenen is vermeld dat de erfdienstbaarheden bij die akte werden gevestigd voor zover dat nog niet was gebeurd, valt uit de geciteerde tekst slechts op te maken dat de erfdienstbaarheden op 14 november 1996 bestonden. Mogelijk zijn ze op die dag gevestigd, mogelijk bestonden ze al eerder. Het betoog van HVS, dat in de tekst van de erfdienstbaarheden blijkbaar geen aansluiting is gezocht met het oude BW, gaat alleen al daarom niet op.
5.7
De lezer van de akte van 19 juli 2013 heeft daarentegen een reden om er rekening mee te houden dat degenen die de erfdienstbaarheden in het leven hebben geroepen daarbij hebben verwezen naar het gebruik van die begrippen in artikel 733 (oud) BW. Dat doordat de mogelijkheid dat de erfdienstbaarheid onder het oude recht is ontworpen daarmee open wordt gehouden. In die akte staan geen aanwijzingen voor het tegendeel. Bovendien, los van het vorenstaande moet ook indien de erfdienstbaarheden zijn gevestigd korte tijd na invoering van Boek 5 BW rekening gehouden worden met de betekenis van de woorden
paden
wegonder de oude wet. Die woorden en hun betekenis zijn immers deel gaan uitmaken van het gangbaar spraakgebruik en het ligt voor de hand bij de hantering van deze begrippen bij de vestiging van erfdienstbaarheden onder het nieuwe recht aansluiting te zoeken bij de betekenis die zij onder het oude recht hadden.
Naar objectieve maatstaven moet de tekst van de erfdienstbaarheid onder b., als erfdienstbaarheid van pad, daarom beperkt worden opgevat. Die erfdienstbaarheid blijkt geen recht te geven op het gebruik met een voertuig. Dit is duidelijk anders bij de erfdienstbaarheden a. en c., waarvan de laatste uitdrukkelijk voorziet in het gebruik met voertuigen en de eerste dat impliceert doordat het om een erfdienstbaarheid van weg gaat.
Heeft het gebruik dat feitelijk van de erfdienstbaarheid B. sub b. is gemaakt invloed gekregen op de inhoud daarvan?
5.8
HVS beroept zich erop op dat in 2013, toen [Appellanten] eigenaar van de bungalow [Nummer] werd, het al gewoonte was om ook met voertuigen over het pad te rijden (§ 25 conclusie van antwoord), zodat [Appellanten] daaraan is gebonden. HVS wijst op de laatste volzin van artikel 5:73 lid 1 BW, waarvan de tekst is:
Is een erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op een bepaalde wijze uitgeoefend, dan is in geval van twijfel deze wijze van uitoefening beslissend.
Het beroep van HVS op die volzin gaat niet op. Allereerst is hierboven gebleken dat er geen twijfel bestaat over de inhoud van de erfdienstbaarheid, zodat die volzin niet van toepassing is.
5.9
Voor zover hier anders over moet worden gedacht, geldt het volgende. HVS heeft evenmin onderbouwd dat zij en/of Landal lang genoeg zonder tegenspraak met auto’s over het pad hebben gereden om te kunnen spreken van de in artikel 5:73 lid 1 BW bedoelde
geruime tijd. HVS is in oktober 2012 eigenaar geworden en uit het e-mailbericht van 19 april 2014 van de General Manager Hof van Saksen (productie III bij dagvaarding in eerste aanleg) blijkt dat er op die dag discussie tussen partijen was over het gebruik dat HVS van het pad maakte. HVS heeft in haar memorie van antwoord wel gesteld dat het gaat om een jarenlange praktijk, maar heeft de periode van dat gebruik niet nader geconcretiseerd. Het hof kan alleen maar letten op wat daarover wel in de processtukken bekend is gemaakt, en daaruit blijkt dat de door HVS gestelde periode in oktober 2012 is begonnen, toen Landal de exploitatie overnam. Op zijn laatst kwam er in april 2014 protest van [Appellanten] . Deze periode van iets meer dan anderhalf jaar is te kort om te kunnen spreken van de in de wet bedoelde
geruime tijd: in 2012 was de erfdienstbaarheid al meer dan vijftien jaar oud.
5.1
Hier komt nog bij dat het in 2012 volgens het mailbericht van 19 april 2014 ging om bouwverkeer dat op dat moment nodig was voor de aanleg van een strand, een eiland en speelvoorzieningen, en dat HVS om toestemming daarvoor vroeg. Volgens [Appellanten] is er voor het eerst na voltooiing van de aanleg van de verschillende voorzieningen met jeeps over het pad gereden. HVS had naar aanleiding van wat [Appellanten] naar voren had gebracht preciezer moeten zijn in haar stellingen om daarmee succes te kunnen hebben.
Voor zover HVS een beroep heeft gedaan op plaatselijke gewoonte zoals bedoeld in het slot van de eerste volzin van artikel 5:73 lid 1 BW, heeft zij het beroep daarop ook al niet voldoende feitelijk onderbouwd.
Wat betekent dit alles voor het hoger beroep?
5.11
De uitleg die [Appellanten] aan de erfdienstbaarheid B. sub b. heeft gegeven is juist. De vordering van [Appellanten] om dit in een verklaring voor recht vast te leggen, zal dan ook worden toegewezen. Of er door de tuin van [Appellanten] een pad loopt in § 25 – § 27 van de memorie van grieven heeft [Appellanten] dit ontkend hoeft niet onderzocht te worden: [Appellanten] moet op grond van de
erfdienstbaarheid van padtoelaten dat anderen, waaronder personeel van HVS en/of van Landal, door zijn tuin op de minst bezwarende wijze naar de recreatieplas lopen of fietsen, maar niet dat zij daar met auto’s of andere voertuigen te rijden.
Het hof komt niet toe aan afweging van de belangen die over en weer zijn betrokken bij het gebruik van het pad met auto’s. De discussie daarover is gevoerd binnen het kader van het subsidiaire beroep van [Appellanten] op misbruik van bevoegdheden.
Ook het gevorderde verbod om met voertuigen over het pad te rijden is toewijsbaar, met dien verstande dat HVS wel met een grasmaaier over het pad mag rijden. Aan dit verbod zal het hof dwangsommen koppelen van € 250 per overtreding van het verbod, zoals gevorderd, maar het zal hieraan een maximum van € 50.000 verbinden.
5.12
Omdat HVS grotendeels in het ongelijk wordt gesteld zal zij in de proceskosten van de beide instanties worden veroordeeld.
Voor de eerste aanleg aan de zijde van [Appellanten] gaat het om:
- de explootkosten € 97,31
- het griffierecht € 287, --
Subtotaal verschotten € 384,31
- salaris advocaat € 904, -- (forfaitaire vergoeding van twee punten, liquidatietarief II van vóór 1 mei 2018)
Totaal eerste aanleg
€1.288,31
In hoger beroep zijn het de volgende posten:
- explootkosten € 108,91
- griffierecht € 318,--
Subtotaal verschotten: € 426,91
- salaris advocaat € 1.074, -- (één punt, liquidatietarief II sinds 1 mei 2018)
Totaal hoger beroep
€ 1.500,91
5.13
[Appellanten] heeft in eerste aanleg en in de dagvaarding in hoger beroep gevorderd om HVS bovendien in de nakosten te veroordelen. Die vordering heeft hij in de memorie van grieven niet herhaald, maar daarmee kan redelijkerwijs niet zijn bedoeld om de eis te verminderen. Het hof zal daarom de bij dagvaarding in hoger beroep ingestelde nakosten-vordering toewijzen. 5.12 Tegen de nevenvordering om de beslissingen in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, heeft HVS geen afzonderlijk verweer gevoerd. Die nevenvordering zal daarom eveneens worden toegewezen, voor zover de beslissingen daarvoor vatbaar zijn.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van 27 september 2017 dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, tussen partijen heeft gewezen en doet opnieuw recht:
verklaart voor recht dat op basis van de bekende erfdienstbaarheden niet met een voertuig over het perceel van [Appellanten] mag worden gereden;
verbiedt HVS om met andere voertuigen dan een grasmaaier over het perceel van [Appellanten] te (laten) rijden en bepaalt dat HVS voor iedere keer dat zij in strijd met dit verbod handelt een dwangsom aan [Appellanten] zal verbeuren van € 250 met een maximum van € 50.000;
veroordeelt HVS in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [Appellanten] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 384,31 voor verschotten en op € 904 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 426,91 voor verschotten en op € 1.074 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt HVS in de nakosten, begroot op € 157, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82 in geval zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest wat betreft het verbod met dwangsommen en de proceskostenveroordelingen (waronder de nakosten-veroordeling) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, Th.C.M. Willemse en L.A. de Vrey en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2019.