Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
HVS Recreatiewoningen B.V.en
HVS Voorzieningen B.V.
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
HVS heeft het recreatiepark verhuurd aan Landal Nooitgedacht B.V. (hierna: Landal), die het park exploiteert.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
De rechtbank heeft dezelfde uitlegregels in het bestreden vonnis genoemd.
wegenen
paden. Dan was duidelijk geworden dat het onder a., waar sprake is van een
erfdienstbaarheid van weg, gaat om het rijden over de wegen van het park, onder b., waar een
erfdienstbaarheid van padis beschreven, gaat het echter om het mogen lopen en fietsen, maar niet om rijden met voertuigen. En in de tekst van de erfdienstbaarheid onder c., een
erfdienstbaarheid van overpad en weg, worden het daarmee voorziene gebruik te voet, met de fiets en met een voertuig afzonderlijk genoemd.
In wat vóór 1 januari 1992 in artikel 733 van het Burgerlijk Wetboek stond wordt hetzelfde onderscheid gemaakt.
Bovendien (dit staat in grief IV) heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat er een pad over het perceel van [Appellanten] loopt en heeft zij consequenties verbonden aan het feit dat [Appellanten] zelf met zijn auto over het pad rijdt.
heeft in de memorie van grieven ook betoogd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft vastgesteld dat HVS misbruik van de erfdienstbaarheid heeft gemaakt.
De verwijzingen in de notariële akte van 19 juli 2013 naar het belang van partijen bij een goede gang van zaken van de exploitatie en naar de plicht van de
Ondernemerom de algemene voorzieningen in stand te houden en te onderhouden, zien niet op de wijze waarop HVS paden op andermans percelen mag gebruiken, zodat ze evenmin betekenis hebben bij de vaststelling van de inhoud van de erfdienstbaarheid onder b.
een last, waarmede een onroerende zaak – het dienende erf – ten behoeve van een andere onroerende zaak – het heersende erf – is bezwaard. Deze wetstekst laat open wat die last inhoudt, zodat degenen die een erfdienstbaarheid vestigen vrij zijn om de toegestane gebruikswijze te begrenzen. Onder het oude recht kon men kiezen uit de in artikel 733 (oud) BW opgesomde mogelijkheden, waaronder een
erfdienstbaarheid van voetpaden een
erfdienstbaarheid van weg(het recht om met
een wagen, een rijtuig, enz. over het dienende erf te rijden). Doordat het zakenrecht een gesloten stelsel heeft, beperkten de definities de keuzemogelijkheden.
Het ligt voor de hand dat de partijen die destijds de erfdienstbaarheden onder a. tot en met c. hebben geformuleerd daarbij in een zo belangrijk document als een notariële akte de begrippen
wegen
padniet voor niets afzonderlijk van elkaar hebben gebruikt. Daarmee zal een relevant verschil zijn bedoeld. Ook op andere plaatsen in de akte van 19 juli 2013 worden de begrippen wegen en paden gehanteerd, zoals aan het slot van het hierboven geciteerde
Bedingwaarin staat dat het eigenaars en (andere) gebruikers verboden is om zich bij het komen van en gaan naar bungalows buiten
wegen en padente begeven en ook om auto’s op
wegenen
padente parkeren (anders dan op een als zodanig aangewezen parkeerplaats). Indien met wegen hetzelfde zou zijn bedoeld als met paden, zou steeds met één van die twee woorden zijn volstaan.
Uit lezing van de notariële akte van 19 juli 2013 blijkt dan ook dat er aan de begrippen
wegen
padverschillende betekenissen zijn toegekend, waaraan consequenties zijn verbonden wat betreft de inhoud van de erfdienstbaarheden
.
Uit de tekst van de akte van 19 juli 2013 blijkt echter niet dat de erfdienstbaarheden a. tot en met c. na invoering van het huidige Boek 5 BW zijn gevestigd. Omdat in de citaten staat dat ze in een notariële akte van 14 november 1996 zijn
omschrevenen is vermeld dat de erfdienstbaarheden bij die akte werden gevestigd voor zover dat nog niet was gebeurd, valt uit de geciteerde tekst slechts op te maken dat de erfdienstbaarheden op 14 november 1996 bestonden. Mogelijk zijn ze op die dag gevestigd, mogelijk bestonden ze al eerder. Het betoog van HVS, dat in de tekst van de erfdienstbaarheden blijkbaar geen aansluiting is gezocht met het oude BW, gaat alleen al daarom niet op.
paden
wegonder de oude wet. Die woorden en hun betekenis zijn immers deel gaan uitmaken van het gangbaar spraakgebruik en het ligt voor de hand bij de hantering van deze begrippen bij de vestiging van erfdienstbaarheden onder het nieuwe recht aansluiting te zoeken bij de betekenis die zij onder het oude recht hadden.
Naar objectieve maatstaven moet de tekst van de erfdienstbaarheid onder b., als erfdienstbaarheid van pad, daarom beperkt worden opgevat. Die erfdienstbaarheid blijkt geen recht te geven op het gebruik met een voertuig. Dit is duidelijk anders bij de erfdienstbaarheden a. en c., waarvan de laatste uitdrukkelijk voorziet in het gebruik met voertuigen en de eerste dat impliceert doordat het om een erfdienstbaarheid van weg gaat.
geruime tijd. HVS is in oktober 2012 eigenaar geworden en uit het e-mailbericht van 19 april 2014 van de General Manager Hof van Saksen (productie III bij dagvaarding in eerste aanleg) blijkt dat er op die dag discussie tussen partijen was over het gebruik dat HVS van het pad maakte. HVS heeft in haar memorie van antwoord wel gesteld dat het gaat om een jarenlange praktijk, maar heeft de periode van dat gebruik niet nader geconcretiseerd. Het hof kan alleen maar letten op wat daarover wel in de processtukken bekend is gemaakt, en daaruit blijkt dat de door HVS gestelde periode in oktober 2012 is begonnen, toen Landal de exploitatie overnam. Op zijn laatst kwam er in april 2014 protest van [Appellanten] . Deze periode van iets meer dan anderhalf jaar is te kort om te kunnen spreken van de in de wet bedoelde
geruime tijd: in 2012 was de erfdienstbaarheid al meer dan vijftien jaar oud.
Voor zover HVS een beroep heeft gedaan op plaatselijke gewoonte zoals bedoeld in het slot van de eerste volzin van artikel 5:73 lid 1 BW, heeft zij het beroep daarop ook al niet voldoende feitelijk onderbouwd.
erfdienstbaarheid van padtoelaten dat anderen, waaronder personeel van HVS en/of van Landal, door zijn tuin op de minst bezwarende wijze naar de recreatieplas lopen of fietsen, maar niet dat zij daar met auto’s of andere voertuigen te rijden.
Het hof komt niet toe aan afweging van de belangen die over en weer zijn betrokken bij het gebruik van het pad met auto’s. De discussie daarover is gevoerd binnen het kader van het subsidiaire beroep van [Appellanten] op misbruik van bevoegdheden.
Ook het gevorderde verbod om met voertuigen over het pad te rijden is toewijsbaar, met dien verstande dat HVS wel met een grasmaaier over het pad mag rijden. Aan dit verbod zal het hof dwangsommen koppelen van € 250 per overtreding van het verbod, zoals gevorderd, maar het zal hieraan een maximum van € 50.000 verbinden.
Voor de eerste aanleg aan de zijde van [Appellanten] gaat het om:
€1.288,31
€ 1.500,91