ECLI:NL:RBROT:2022:5820

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
9624526 CV EXPL 22-594
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en loonvordering na opzegging door werknemer onder bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, Stichting Salem. De werknemer had haar arbeidsovereenkomst opgezegd, maar betwistte dat deze opzegging rechtsgeldig was. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever, gezien de omstandigheden waaronder de opzegging had plaatsgevonden, niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de opzegging. De werknemer had in de periode voorafgaand aan de opzegging te maken gehad met gezondheidsproblemen door COVID-19 en had zorgen geuit over het beleid van de werkgever met betrekking tot de omgang met positief geteste medewerkers. De kantonrechter concludeerde dat de opzegging niet overeenstemde met de werkelijke wil van de werknemer, waardoor de arbeidsovereenkomst voortduurde. De vordering van de werknemer tot doorbetaling van loon en emolumenten werd toegewezen, evenals de wettelijke verhoging en rente. De vordering tot betaling van immateriële schade werd afgewezen, omdat er geen sprake was van een aantasting in de persoon van de werknemer. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9624526 CV EXPL 22-594
datum uitspraak: 15 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [woonplaats eiseres],
eiseres,
gemachtigde: mr. C.L. Kock,
tegen
Stichting Salem, uitgaande van de Gereformeerde Gemeente,
vestigingsplaats: Ridderkerk,
gedaagde,
gemachtigde: mr. L.P. Quist.
De partijen worden hierna ‘[eiseres]’ en ‘Salem’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 31 december 2021, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de nadere bijlagen 32 tot en met 36 van [eiseres];
  • één nadere bijlage 37 van [eiseres];
  • de pleitaantekeningen van de gemachtigde van [eiseres], met vermindering van eis.
1.2.
Op 13 juni 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en de gemachtigden besproken.

2..De feiten

2.1.
Salem is een verpleeghuis voor ongeveer 175 bewoners. Aan Salem zijn ruim 500 medewerkers verbonden.
2.2.
[eiseres] is op 8 september 2008 of 2 februari 2009 in dienst getreden bij Salem. Tot 1 september 2020 verrichtte zij werkzaamheden in de functie van verzorgende IG. Vanaf 1 april 2020
is zij (tevens) werkzaam als praktijkopleider. Het maandsalaris van [eiseres] bedroeg € 1.087,54 (bruto) per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en 8,33% eindejaarsuitkering voor 13,5 uur per week.
2.3.
[eiseres] legde verantwoording af aan het hoofd P&O, [naam 1], tevens haar leidinggevende (hierna: “[naam 1]”).
2.4.
[eiseres] is per 1 december 2020 ziek gemeld bij Salem nadat zij op 30 november 2020 positief werd getest op corona.
2.5.
Salem had tijdelijk het beleid dat positief geteste werknemers zonder klachten, op vrijwillige basis, werkzaamheden konden blijven uitvoeren voor Salem. Volgens dit beleid werkten deze collega's met andere positief geteste collega's en met positief geteste bewoners, gescheiden van de niet positief geteste collega's.
2.6.
Op 2 december 2020 heeft [eiseres] in een mail aan [naam 1] een aantal punten aan de orde gesteld van wat er volgens haar mis ging in de zorg voor de bewoners en de medewerkers op de afdeling. [eiseres] stelde in haar mail onder meer dat zij het risico te groot vindt om positief geteste medewerkers te laten werken tussen niet-besmette collega's. [eiseres] vraagt zich af of de GGD betrokken is bij het besluit om positief geteste medewerkers te laten werken, of dat het een besluit is van het crisisteam van Salem.
2.7.
Op 4 december 2020 reageerde [naam 2], voorzitter van de raad van bestuur, voor zover van belang als volgt:
“(…)
Je inhoudelijke punten zullen op korte termijn besproken worden met [naam 3] en [naam 4]. Je vraag over de beleidsnotitie begrijp ik, de laatste versie moet echter nog op intranet. Wij volgen met ons beleid de richtlijnen van het RIVM, de adviezen van Actiz en de GGD. Deze worden regelmatig aangepast. De externe Deskundige Infectie Preventie kijkt met ons mee en krijgt ook de notulen van het crisisteam waarin eventuele besluiten staan.
(…)”
2.8.
Vanaf 18 december 2020 had [eiseres] een reeds gepland kerstverlof van 14 dagen.
Op 4 januari 2021, haar eerste werkdag na de vakantie, heeft [eiseres]
een mail gestuurd aan [naam 1]. Daarin staat - voor zover van belang - het volgende:
“(…)
De afgelopen 2 weken waren voor mij helaas geen vakantie zoals gewend. Wil je deze 2 weken verwerken in ziekte verzuim ipv vakantie verlof?
Vandaag gaat het mij niet lukken om te werken en meld me nog ziek.
(…)”
2.9.
[eiseres] heeft op 7 januari 2021 met [naam 1] gebeld. Het telefoongesprek met [naam 1] duurde 15 minuten en 30 seconden. [eiseres] heeft tijdens dit gesprek aangegeven dat ze wilde stoppen bij Salem.
2.10.
[eiseres] heeft vervolgens op diezelfde dag om 13.30 uur een mail gestuurd aan haar directe collega’s. Daarin staat - voor zover van belang - het volgende:
“(…)
Zojuist heb ik [naam 1] telefonisch gesproken.
Ik zal ook hier maar gelijk met de deur in huis vallen. Ik heb weloverwogen, samen met [naam 5] besloten mijn ontslag in te dienen binnen Salem.
Wellicht komt het nogal onverwacht, of misschien ook niet helemaal.
Gezien de huidige omstandigheden: herstel van covid, werk in/voor Salem de afgelopen tijd en wat ik nu weer zou moeten starten, thuisonderwijs, het opgroeien van onze shop thuis is voor mezelf nogal veel.
In de vakantie had ik rust en heb de dingen naast elkaar gezet en overwogen.
Voor mezelf is het nu beter de keuze te maken, omdat ik het gevoel heb dat ik anders echt de mist in ga. Ik blokkeer.
(…)”
2.11.
Een dag later stuurde [eiseres], op 8 januari 2021, een mail aan [naam 1]. Daarin staat - voor zover van belang - het volgende:
“(…)
Bij deze dien ik schriftelijk mijn ontslag in binnen Salem.
Gister hebben we dit telefonisch besproken.
Ik hoor graag wat het opzegtermijn is.
(…)”
2.12.
Op 11 januari 2021 mailde [naam 1] aan [eiseres]:
“(…)
Zoals afgesproken heb ik vandaag met de collega's gesproken over je vertrek en over de
consequenties die dit voor hen heeft. Hoewel we het jammer vinden dat je deze keuze maakt,
begrijpen we het en respecteren we het natuurlijk.
Omdat je ook duidelijk hebt aangegeven bij voorkeur per direct te willen stoppen hebben de
collega's nagedacht over het overnemen van je taken per heden. Ik stel het zeer op prijs dat ze daartoe bereid zijn, al hebben we uiteraard nog een aantal vragen.
De vragen aan jou zijn of je: (….)
- je mailbox wilt schonen en overdragen
- afspraken met mij wilt maken over een afscheid en het inleveren van spullen (laptop,
sleutels, uniformen etc.)
- last but not least: je kerstattentie en andere persoonlijke eigendommen wilt afhalen?
(…)”
2.13.
Op dinsdag 12 januari 2021 reageerde [eiseres] - voor zover van belang - als volgt:
“(…)
Dat is prima.
Voorstel dat ik vrijdagmiddag naar Salem kom.
(…)”
2.14.
Op maandag 18 januari 2021 heeft [naam 1] een mail gestuurd aan de collega’s van [eiseres], met [eiseres] in cc. Daarin staat - voor zover van belang - het volgende:
“Zoals jullie inmiddels begrepen zullen hebben: [eiseres] heeft aangegeven haar
werkzaamheden als po'er en als trainer vth in Salem te willen beëindigen en bij voorkeur
z.s.m. uit dienst te gaan.
Vanmiddag heb ik met haar afgesproken dit per 15 januari jl. in te laten gaan. Haar
werkzaamheden heeft zij vorige week overgedragen aan de collega's van de po. Hen ben ik
erkentelijk voor hun bereidwilligheid. A.s. vrijdag hopen [naam 2] en ik nog een
afrondend gesprek met [eiseres] te hebben.
(…)”
2.15.
Op 26 januari 2021 stuurde [eiseres] aan [naam 1] een mail. Daarin staat - voor zover van belang - het volgende:
“(…)
Graag reageer ik even op jouw telefoontje van 7 januari en mijn mailtje van 8 januari 2021 ten aanzien van mijn opzegging bij Salem. Ik heb jou gevraagd wat mijn opzegtermijn is en hierop geen antwoord gehad. Jij maakt er nu van dat ik eenzijdig per (direct) 15 januari uit dienst ga bij Salem, dit klopt niet en deze afspraken hebben wij samen niet gemaakt, dit is wat jij ervan maakt en daar ben ik niet blij mee.
Ik wil ontslag nemen met wederzijds goedvinden nadat ik van de Corona hersteld
ben die ik door jullie beleid heb gekregen omdat ik van mening ben dat Salem voor
haar bewoners en voor het personeel niet goed omgaat met Corona en er daarnaast
werd gejokt over het beleid. Als ik 1 februari hersteld (wat ik helaas niet verwacht)
ben kan ik dan uit dienst, als het 1 maart is dan zal de datum worden. Het kan echt
niet zo zijn dat jij daar over gaat en dat is wat je nu doet.
(…)”
2.16.
Op 1 februari 2021 reageerde [naam 1] als volgt:
“(…)
In je mails van 7 en 8 januari heb je aangegeven dat en waarom je je ontslag hebt ingediend. Op de vraag naar je opzegtermijn heb ik niet meer expliciet gereageerd omdat je in ons gesprek van 11 januari nadrukkelijk hebt aangegeven bij voorkeur per direct te willen stoppen. Vervolgens hebben we in goede overleg alles in het werk hebben om tot een goede en voorspoedige overdracht en afronding van je werkzaamheden te komen. Dit is gelukt per 15 januari jl. Een en ander hebben we im- en expliciet bevestigd in onze mails.
(…)”
2.17.
Salem heeft van het dienstverband met [eiseres] een eindafrekening opgemaakt per 14 januari 2021.
2.18.
Het UWV heeft op 4 mei 2021 beslist dat [eiseres] geen aanspraak kan maken op een Ziektewetuitkering. Het UWV heeft bij beslissing van 25 januari 2022 het bezwaar van [eiseres] op die beslissing afgewezen.
2.19.
Op 28 juli 2021 heeft de ergotherapeut/ arbeidsdeskundige van [eiseres] verklaard:
“(…)
Haar wens is om deel te nemen aan de maatschappij, maar zij heeft al de energie nodig om te herstellen. Het verrichten van betaalde arbeid is m.i. daarom nog niet haalbaar.
Conclusie
Als gevolg van het doormaken van covid 19, heeft mevrouw last van vermoeidheidsklachten, cognitieve klachten en ook heeft zij moeite met het verwerken van prikkels. Door deze beperkingen kan zij haar gewenste dagelijkse activiteiten voor alsnog niet naar wens uitvoeren.
(…)”
2.20.
Op 29 april 2022 heeft een spreekuur plaatsgevonden tussen de bedrijfsarts en [eiseres]. De bedrijfsarts schrijft in zijn terugkoppeling van dat spreekuur het volgende:
“(…)
Er zijn licht verbeterende klachten en beperkingen waarvoor ze meerdere behandelingen verkrijgt. Ze is op het moment van spreekuur re-integreerbaar voor enkele uren per week waarbij inzet bij Salem geen optie is.
(…)”

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] eist - na wijziging van eis - samengevat:
  • voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen Salem en [eiseres] niet is geëindigd en nog steeds bestaat;
  • Salem te veroordelen aan haar te betalen € 1.087,54 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en 8,33% eindejaarsuitkering, te vermeerderen met de overige
emolumenten per 14 januari 2021 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente;
  • Salem te veroordelen om jegens [eiseres] haar re-integratieverplichtingen na te komen, met veroordeling van Salem om [eiseres] binnen 3 dagen na het vonnis te laten oproepen door de bedrijfsarts, en met bepaling dat Salem de adviezen van de bedrijfsarts dient op te volgen, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag;
  • Salem te veroordelen om aan [eiseres] te voldoen het netto equivalent van 4 vakantiedagen, vermeerderd met 8% vakantietoeslag, de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente;
  • Salem te veroordelen om aan [eiseres] terzake vermogensschade te voldoen een bedrag van € 2.722,50 inclusief btw en € 4.237,64 inclusief btw, een en ander met wettelijke rente;
  • Salem te veroordelen om aan [eiseres] terzake immateriële schade te voldoen een bedrag van € 15.000,- netto vermeerderd met de wettelijke rente;
  • Salem te veroordelen in de proceskosten met rente en nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiseres] baseert de eis op het volgende. [eiseres] wenste haar dienstverband niet
te beëindigen; haar wil en verklaring kwamen niet overeen. Salem had de verklaring van [eiseres] van 7 januari en haar mail van 8 januari 2021 niet mogen opvatten als een opzegging van haar arbeidsovereenkomst. [eiseres] vordert doorbetaling van loon tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Daarnaast maakt [eiseres] aanspraak op vergoeding van vier vakantiedagen in de kerstperiode van 2020, omdat zij tijdens deze periode ten gevolge van covid arbeidsongeschikt was. Verder vordert [eiseres] een vergoeding voor immateriële schade ter hoogte van € 15.000,-. De vergoeding voor deze schade geldt als genoegdoening voor het psychische leed dat [eiseres] heeft geleden, omdat Salem [eiseres] heeft gediscrimineerd en haar zorgplicht heeft geschonden. [eiseres] heeft als gevolg van het schenden van de zorgplicht door Salem covid opgelopen. [eiseres] heeft een sociaal zekerheidsjurist moeten inschakelen en kosten gemaakt. Deze kosten van € 2.722,50 inclusief btw komen op grond van artikel 6:96 lid 2 sub a BW voor vergoeding in aanmerking. Tot slot heeft [eiseres] kosten moeten maken ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en voldoening buiten rechte. Deze kosten bedragen € 4.237,64 inclusief btw en komen op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW voor vergoeding in aanmerking.
3.3.
Salem is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. [eiseres] heeft de arbeidsovereenkomst weloverwogen opgezegd. [eiseres] wilde meer tijd met de kinderen doorbrengen en wilde meer tijd besteden aan haar webshop. [eiseres] heeft haar werk overgedragen, haar sleutels ingeleverd en afscheid genomen van haar collega’s. [eiseres] wilde op zo kort mogelijke termijn een einde aan de arbeidsovereenkomst. Salem heeft daar gevolg aan gegeven. Salem betwist dat zij nog vier vakantiedagen moet betalen. Salem betwist verder onrechtmatig jegens [eiseres] te hebben gehandeld door haar te discrimineren. Ook betwist zij dat [eiseres] covid op het werk heeft opgelopen en dat Salem niet heeft voldaan aan haar wettelijke zorgplicht.

4..De beoordeling

4.1.
[eiseres] stelt dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd en dat zij recht heeft op doorbetaling van haar loon tot op het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd.
4.2.
De opzegging van een arbeidsovereenkomst door de werknemer vereist een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring, die erop is gericht de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te bewerkstelligen.
duidelijke en ondubbelzinnig opzegging?
4.3.
[eiseres] heeft op 7 januari 2021 aan haar leidinggevende telefonisch aangegeven dat zij wilde stoppen bij Salem. Op 8 januari 2021 stuurde zij een bevestiging van haar ontslagname en vroeg naar de toepasselijke opzegtermijn.
4.4.
Salem mocht er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat [eiseres] haar arbeidsovereenkomst echt wenste op te zeggen. Daartoe acht de kantonrechter de volgende omstandigheden relevant.
4.5.
De kantonrechter stelt vast dat de gevolgen van een opzegging voor [eiseres] nadelig zijn. [eiseres] kon geen aanspraak maken op een Ziektewetuitkering, vanwege het plegen van een benadelingshandeling. In verband met die ernstige gevolgen mag een werkgever niet spoedig aannemen dat een verklaring van de werknemer is gericht op vrijwillige beëindiging van de dienstbetrekking. Onder omstandigheden kan op de werkgever een onderzoeksplicht rusten om na te gaan of de werknemer daadwerkelijk wilde opzeggen, en een verplichting om de werknemer over de gevolgen van de opzegging voor te lichten. Daarbij is de context waarin de verklaring is afgelegd van groot belang.
4.6.
Niet betwist is dat [eiseres] zorgen had over de covid-omstandigheden en het beleid op het werk. Haar onrust en emoties waren bekend bij Salem. Op 4 januari 2021 had [eiseres] aangegeven dat het niet goed met haar ging, en op 7 januari 2021 was [eiseres] nog steeds ziek. Salem had [eiseres], gelet op voorgaande omstandigheden, voldoende tijd en gelegenheid moeten geven om goed na te denken of haar voornemen tot opzegging daadwerkelijk was wat zij nu wilde. Niet is gebleken dat Salem dit heeft gedaan. Integendeel, Salem is juist zeer voortvarend te werk gegaan door de einddatum van de arbeidsovereenkomst anderhalve week na het telefoongesprek van 7 januari vast te stellen op 15 januari 2021. Ook al zou dit op verzoek zijn geweest van [eiseres] - hetgeen door haar wordt betwist - dan neemt dat niet weg dat Salem [eiseres] de tijd had moeten gunnen om over haar opzegging en de gevolgen daarvan na te denken. In plaats daarvan is er zeer voortvarend gehandeld en heeft [naam 1] op 11 januari 2021, het weekend na de mail van 8 januari, per mail aan [eiseres] gevraagd wanneer zij haar spullen kwam inleveren. Er is niet meer over de toepasselijke opzegtermijn gesproken. Salem voert nog wel aan dat zij een gesprek heeft gehad met [eiseres] op 22 januari 2021, maar dat gesprek ging uitsluitend over het coronabeleid en de zorgen die [eiseres] daarover had geuit. Bovendien vond dit gesprek plaats na de einddatum van 15 januari. [eiseres] is in de week na het gesprek van 22 januari, op dinsdag 26 januari, op haar ontslagname teruggekomen. Salem heeft de mogelijkheden daartoe niet onderzocht en [eiseres] gehouden aan haar opzegging.
4.7.
In het licht van de voorgaande omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat Salem er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [eiseres] haar arbeidsovereenkomst eenzijdig wenste te beëindigen.
4.8.
Dat [eiseres] aan haar collega’s heeft aangegeven dat zij ontslag nam, omdat zij zich bezig wilde houden met thuisonderwijs en de shop thuis, maakt dat niet anders. Zoals [eiseres] ook aangeeft aan collega’s, maakt zij de keuze omdat ze het gevoel heeft anders de mist in te gaan en schrijft ze aan haar collega’s:
“Ik blokkeer”. Daar komt bij dat [eiseres] ziek was en er onrust en emoties bij [eiseres] heersten over het coronabeleid. Salem was bekend met die onrust en emoties van [eiseres]. Gelet op die omstandigheden had Salem als werkgever redenen om te twijfelen aan de met de verklaring overeenstemmende wil van [eiseres], en had zij niet zo voortvarend moeten handelen.
4.9.
De conclusie is dat de opzegging van [eiseres] niet overeenstemde met haar werkelijke wil, en dat er geen sprake is van een gerechtvaardigd vertrouwen bij Salem in de mededelingen van [eiseres], als bedoeld in artikel 3:35 BW. Dit betekent dat de opzegging geacht moet worden niet te hebben plaatsgevonden en de arbeidsovereenkomst voortduurt tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. De gevraagde verklaring voor recht wordt toegewezen.
recht op loon
4.10.
[eiseres] heeft in beginsel recht op loon vanaf 14 januari 2021 tot het einde van de arbeidsovereenkomst.
4.11.
Namens Salem is een beroep gedaan op matiging van de verplichting om het loon door te betalen op grond van artikel 7:680a BW. Matiging op grond van deze bepaling is mogelijk bij een vernietigde opzegging of daarmee op één lijn te stellen gevallen van het ontbreken van een rechtsgeldige opzegging [1] . Van het ontbreken van een rechtsgeldige opzegging is in dit geval sprake.
4.12.
Loondoorbetaling zou volgens Salem leiden tot een onaanvaardbaar gevolg, omdat [eiseres] feitelijk geen inkomensschade heeft geleden. Salem voert daartoe het volgende aan. [eiseres] had alternatieve inkomstenbronnen zoals de webshop en het bedrijf [naam bedrijf] dat zij met haar man runt. Uit de LinkedIn-pagina van [eiseres] blijkt dat zij sinds 21 januari 2021 werkzaam is als zelfstandig ondernemer. Als productie 10 heeft Salem een KvK-uittreksel overgelegd waaruit volgt dat [eiseres] per 1 april 2021 staat ingeschreven met haar webshop (gewoonuitdenatuur.nl). In deze webshop worden 132 producten verkocht en daarnaast worden natuurwandelingen en workshops aangeboden. Salem heeft als productie 13 een screenshot overgelegd van het Instagramaccount van [eiseres] waaruit blijkt dat [eiseres] op 26 juli 2021 een wandeling heeft verzorgd.
4.13.
[eiseres] betwist dat er grond is om de loonvordering te matigen. Zij heeft aangevoerd nauwelijks werkzaamheden te hebben verricht als gevolg van klachten die horen bij long covid. Het voorgaande wordt weliswaar door Salem betwist, maar tegenover deze enkele betwisting heeft [eiseres] haar stelling dat zij ziek is en weinig tot geen werkzaamheden heeft kunnen verrichten voldoende onderbouwd. Zo heeft zij onder meer een brief ingebracht van de ergotherapeut/ arbeidsdeskundige die op 28 juli 2021 heeft verklaard dat [eiseres] al haar energie nodig heeft om te herstellen en het verrichten van betaalde arbeid nog niet haalbaar is. Verder heeft zij een rapport van de bedrijfsarts in het geding gebracht die op 29 april 2022 heeft aangegeven dat er sprake is van licht verbeterende klachten en beperkingen en dat [eiseres] op dat moment re-integreerbaar is voor enkele uren per week. Tot slot heeft [eiseres] onbetwist gesteld dat zij inmiddels is uitgeschreven uit de KvK. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat [eiseres] geen inkomensschade heeft geleden. De kantonrechter ziet dan ook geen reden om tot loonmatiging over te gaan.
4.14.
De vordering tot betaling van het loon en overige emolumenten vanaf 14 januari 2021 wordt toegewezen.
4.15.
De gevorderde wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente zullen worden toegewezen, omdat Salem te laat heeft betaald, waarbij de wettelijke verhoging zal worden beperkt tot 10%.
re-integratieverplichtingen
4.16.
De vordering tot nakoming door Salem van de re-integratieverplichtingen op last van een dwangsom wordt afgewezen. Salem heeft aangegeven dat zij haar re-integratieverplichtingen zal nakomen. De kantonrechter heeft op voorhand geen reden daaraan te twijfelen.
vakantiedagen
4.17.
[eiseres] vordert uitbetaling van 4 vakantiedagen. De vraag of deze vakantiedagen moeten worden aangemerkt als vakantiedagen of ziektedagen kan hier in het midden blijven. Omdat de arbeidsovereenkomst doorloopt is het in beginsel niet mogelijk om vakantiedagen te laten uitbetalen. Afkoop van vakantierechten gedurende het dienstverband moet schriftelijk zijn overeengekomen en is alleen mogelijk voor het bovenwettelijke deel van de vakantiedagen. Dat er schriftelijke afspraken zijn gemaakt en dat het gaat om bovenwettelijke vakantiedagen is gesteld noch gebleken. De vordering ten aanzien van uitbetaling van de vakantiedagen wordt daarom afgewezen.
immateriële schade
4.18.
Artikel 6:106 BW regelt onder welke voorwaarden een benadeelde aanspraak kan maken op immateriële schadevergoeding (smartengeld). [eiseres] heeft niet gesteld en evenmin is gebleken dat er sprake is van een aantasting in haar persoon zoals in dat artikel bedoeld. Een sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen daarvoor is niet voldoende. [2] In het algemeen zal slechts bij een in de psychiatrie erkend ziektebeeld in rechte het bestaan van geestelijk letsel kunnen worden vastgesteld. [3] De gevorderde immateriële schade wordt reeds om die reden afgewezen.
vordering inzake materiële schade; proceskosten
4.19.
[eiseres] maakt op grond van artikel 6:96 lid 2 sub a BW aanspraak op vergoeding van de kosten van haar sociaal zekerheidsjurist. Deze kosten zijn geen kosten ter voorkoming van aansprakelijkheid, maar betreffen kosten die [eiseres] heeft moeten maken ter onderbouwing van haar stelling dat zij aanspraak maakt op een Ziektewetuitkering. Dergelijke kosten vallen niet onder artikel 6:96 lid 2 sub a BW, maar kwalificeren als proceskosten.
4.20.
[eiseres] maakt op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW aanspraak op vergoeding van de kosten van haar advocaat. De gemaakte kosten zijn kosten die [eiseres] heeft moeten maken ter onderbouwing van haar stelling dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd. Dergelijke kosten vallen niet onder artikel 6:96 lid 2 sub b of c BW, maar kwalificeren eveneens als proceskosten. In het laatstgenoemde geval vordert [eiseres] in wezen de volledige proceskosten.
4.21.
Salem zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiseres] worden veroordeeld. De door [eiseres] gevorderde veroordeling van Salem in de integrale kosten van de procedure zal worden afgewezen. Een volledige vergoedingsplicht ter zake van proceskosten is slechts aan de orde in ‘buitengewone omstandigheden’. Bij buitengewone omstandigheden dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatig handelen. Hiervan is sprake als een gedaagde het verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Dergelijke omstandigheden doen zich hier niet voor.
4.22.
De kantonrechter stelt de proceskosten aan de kant van [eiseres] tot vandaag vast op € 125,09 aan dagvaardingskosten, € 214,- aan griffierecht en € 1.245,- aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten x € 498,- tarief). Dit is totaal € 1.584,09. De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen. Ook de gevorderde nakosten worden toegewezen.
uitvoerbaar bij voorraad
4.23.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en Salem niet is geëindigd;
5.2.
veroordeelt Salem tot betaling aan [eiseres] van € 1.087,54 bruto aan salaris per maand, vanaf 14 januari 2021 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en 8,33% eindejaarsuitkering en overige emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 10%, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschuldigde bedragen vanaf de datum van opeisbaarheid daarvan tot aan de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt Salem in de proceskosten, aan de kant van [eiseres] tot vandaag vastgesteld op € 1.584,09, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt Salem in de na vandaag te maken proceskosten, begroot op € 124,- aan salaris voor de gemachtigde en als niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en het vonnis is betekend, de explootkosten van deze betekening, met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze kosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E. van Schouten en in het openbaar uitgesproken.
47636

Voetnoten

1.1. Hoge Raad 23 september 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AU1712)
2.Hoge Raad 13 januari 1995 (ECLI:NL:1995:ZC1608)
3.Hoge Raad 22 februari 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AD5356)