In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [naam kind 1] en [naam kind 2]. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond had verzocht om de ondertoezichtstelling met zes maanden te verlengen, met als doel het organiseren van omgang tussen de vader en de kinderen. De moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent, voerde verweer tegen dit verzoek en stelde dat de ondertoezichtstelling niet langer nodig was, aangezien het goed ging met de kinderen en er geen zorgen waren over hun ontwikkeling. De vader steunde het verzoek van de GI, maar de kinderrechter oordeelde dat er onvoldoende gronden waren voor verlenging van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter merkte op dat de kinderen goed gedijen en dat de rust in de thuissituatie is teruggekeerd. De onderlinge relatie tussen de moeder en de kinderen is hersteld, en er zijn geen zorgen vanuit de school. De kinderrechter concludeerde dat het enkel ontbreken van omgang niet volstaat om te spreken van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, en dat de GI's verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling niet aan de hoge eisen voldeed die de Hoge Raad stelt. Daarom werd het verzoek afgewezen.